Elengi CbaraEteres nuperrime iitecim benigne cOmmmi-
cavit Clar. Dom. G a r c in iu s jequentem in
modwnt. \
Hujusce generis Plot monopetalus, tubulo caret ,* & in
plarima acuminata, aequalia, in duos ordiries diftributa (inte-
"riora fcilicet exterioraque) fegmenta ad unguem usque divi-
•dituri Hse'c numera fexdqcim, bina fimul. fed adeo. leviter
feparata, ut animadverti diftindlio ilihaec nequeat ,.»i(i oculis
Ivalde, atjmoveantur; in Solis, formam, vel inftar Radi%torum
florum didudia, Bellidis mtn'oris flori ferme iimilia, 8 vel 9.
liriearum diametrum habenn
.Ihteriora autem Temper claufa, in acuminati, Comcive,
folliculi formant difpofita , genitalia floris organa, ab aëre
facilè lædenda tegunt, atque tuentur: Numerantur 8. ithagni-
tudinè & figura exterioribus æqùalia , ejusdemque ( candidi
nimirirm at parùm fqualidi) coloris exiftunt. Ungûis autem,
qui craffiusculus eft, paùlulùm obfcuiior 8c îiiagîs viridefcens
color.
Stamina inveniùntur 8. ex fegmenti baféos interna parte
nafcuntur lingula ; antheris gaudent infra latis,. in acutum fi-
nem abeuntibus funrà, ftramineo colore præditis, rugofis;
quæ caudis fuis , iri origine pariter craifis, 8c in fuperiori
parte gracilibus duplo longiora oblervantur. At, verfùs prin-
cipium fuurn anguftiora, quùm fint monopetali floris Tegmenta,
interna -quant in medio, jnterftitiaque idcirco intèr fe re-
linquant, per quæ nimius aëri pateret ad ihteriora floris adi-
tus , valvulâ, âut lingula ad cûjuslibet interftitii partem in-
teriorem. appofitâ, idque intùs accuratè clàudente, hdc Natura
præcavit. Lingula hæc, fejusdem ferè ac floris fegmenta
coloris, gtacilibus pellucidisque pilis hirfuta j extrariéis' cor-
poribu?, quæ genitalia floris organa offenderent, tantp èxadtiùs
ihgreffüm claudit. Quapfopter tuto Temper latent ftaminàlr
. Ovario (cujus figura 8c nioles penè ut in Milii grano) in
centre Calicis-pofito , monopetalo flore undique cindto ,
fimplex, albefcens, fui ubique fimflis, très lineas alta (licet
Ovarii diameter fit tantum lineæ ünîus) Tuba, vel ftylu%in-
fidet.
Calix eft quoque integer, iü.8. fegmenta divifus, quæ iri
tinos etiam ordines dilpofita, quatuor intrinfecùs, 8c tôtideni
èxtrinfecùs deprehenduntur. Interiora in crucis formant po-
fita exterioribus magnitudine'parumper cedunt ; bafibusque
inftrudta funt anguftis, ex quibus quæque ex hervulo oritur
per totam fegmenti longitudinem, coftæ ad inftar produdlo;
Præ albore fuo, 8c cum Monopetali floris fegmentis fimi-
litudine , pro petalis floris ab incàüto facilè haberi poffent
hæc Calids fegmenta. Veriün exteriora in formam crucis
fimiliter difpofita, interioribus majora, amplo oriuntur prin-
dpio, 8c coloris fiint fqualidi, obfcuri, quemadmodum in eo-
rutri pediculo obfervatur , viridefcentis, nec non intrinfecùs
lucidi. Qmnia hæc fegmenta funt acuminata . plus minus
diduffa , prcrut nimirùm fe expandit flos, 8c ad t3 infavS
molem habita ratione',- qui ubi id" in frùdum evafit , fie-
cantur, 8c. in ftellæ radiis 8. præditæ forma.m diducuntur.
Pedunculus ejusdem eft a'c Calicis pars extrinfeca colons,-
ut floris diameter longus, lineam craflus, in infima tamen
pirte gracifior quam in fupema: Hujus quippS partis pedun-
culi moles cum frudu fenfim augetur, donee duplo craffior
evaferit. Ex foliorum alis bini, vel terni, immo plures fimul
aliquando prodeunt pediculi.
Fruciim obfirvare rion*pvtuu
Dè Kentekens van de Elengi heeft my onlarigS 'mil-
delyk medegedeelt de 'Beroemde Heer Garciü
op de volgende wyze.
Dit geflagt draagt een eenbladige bloem zonder pyp, uit
zeel: vëële gelykej puntige, en in twee reyen vèrdeelde (iut-
wendige en inwendige namentlyk) blaatjes, tot aan de grond
verdeelt zynde, beftaande , dewelke zeflien in getal, tw.ee
teffens. by elkaar (laan, doch zo licht verdeelt, dat deeze
verdeeljng naauwlyks te merken is,ten zy men ze tegenshet
licht houtj deze (taan als een Zon, die zyn draaien uitfehiet,
verdeelt, of als een gedraalde bloem, gelyk de bloemen zyn
van de kleine Maagdelieyen, welke een omtrek hebben van
acht of negen lihi'eu. '
De binnènfte rey der bladen is altyt gefloten, en hfeeft dé
gedaante van een puntige en kegelachtige ftomp, welke de
teel-deelen van de bloem d09r.de lucht ligtelyk befchadigt
werdende, bedekken en bewaren, zy zyn twaalf in getal, en
in grootte en gedaante gèlyk aan de buitenfte, en ook van
dezelfde coleur, te weten witachtig: doch -het onderfte gedeelte
van dezelve, dat dikker is, is wat dónkerder en groen-
der van coleur.
Acht vezels zynderj Uit het binnenfté deel van de gront
des blóems hun oorfpronk hebbende, -welke noppen!hebben
van onder breed, van bov.en fpits eindigende, van ftröo co-
léur, en ruig, dewelke met hun onderfte deel van onder,
.ook breder zynde en van boven fmalder , tweemaal grooter
zyn als de bladen, welke in hun begin fmalder zyn dan in
hun midden, wyl het deden zyn van een eenbladige bloem,
en daar door middel-plaatzen open laaten , waar door té
groote dóortogr is voor het Binnenfte gédeèltë des Bloems,
zynde daarom een klapvlies alS een tongètje geplaatft ’tuffen
ieder qpening aan deszelfs binnenfte deel, het geen het egaal
töèfluit , en de natuür bezorgt. Dit tongetje is bykans van
dezelve coleur als de deden des bloems, en is ruig door dunne
en heldere haairtjes, waar door zy aan de uitwendige
lichaamen, die aan de teeldeelen des bloems nadeelig zouden
zyn 3 den ingang zo veel meer belet, waarom de vezels daar
veylig verborgen leggen.
De Eyerzak {.welkers grootte en figuur is als een korrel van
de Gierft) in het’ midden van de kelk leggende, en van.alle
kanten door de eenbladige bloem omvat -zynde,, is eenvoudig,
witachtig, zig zelve in alles.gelyk, drie linies hoog, en
welkers omtrek maar van een linie is, heeft van bóven op
een trompet of ftilet,.
De kelk is ook geheel in acht deden verdeelt, welke ook:
in twee geleden (laan, te weten*vier UitwaiartS, en vier inwaarts.
Waar van dè binnenfte in ’t kruis (taande, een weinig
kleinder zyn als de buitenfte, en hebben een fmaUe gront*
waar van elk uiteen kléin fenuwtje te voorfchynkomtdoor
de ganfche lengte van het deel des bloems, zig verfprèidende
als een ribbetje.
Deze deden des kelks zouden van onkundigen ligt aangezien
werden voor de bladen zelfs des bloems, om derzelver witte
coleur, en de gdykheit der deden van de eenbladige bloem *
doch de uitwendige deden .als een kruis ftaande, en groóter
als de inwendige, komen met een breed beginzel te;voren,
en zyn van een donker-roffe coleur , zo als die aan de (teel
befpeurt wert, te weten groenachtig, en van binnen helder*
Alle déze deelen zyn puntig, en min of meer gapende, zoals
te weten zig de bloem uitfpreid, na proportié van de gróótte
des vruchts, dewelke als begint te groeyen en zig uitzët, zo
werden' die deden dof, en’ zetten zig uit in 4e gedaante van
een fter, met'acht draaien zig verwonende.
Het deeltje is van dèzelfdë coleur, als het uitwendig gedeelte
des kelks, én zo lang als dè bloem, een linie dik, in zyn
onderfte deel fchraalder, en ranker als in het bovenfte; Dog
de deelen van dit fteeltje werden van tyd tot tyd grooter met
de vrucht, tot datze de helft dikker is geworden;’- Uit den oorfpronk
der bladen komen twee, drie-, en zomwylen m.ee?
deeltjes voor,
De vrucht heb ifc niet kumten onderzoeker».
CAPUT DECIMUM OCTAVUM XVIII. H O O F T 5 T U K .
Tanionus Litorea. Bonga Tanjong De wilde o f ßrand-Tanjong-Boom,
Laut.
Sllveflris feu Litorea Tanionus altiorem, reftiorem,
& rotundiorem gerit truncum, orgyiam in diame-
tro häbefttem, cujus cortex eft feaber, fifths, ex
cinereo fufeus, feu nigricans, qui vulneratus lac fun-
dit (piffum ac pingue, fed rarum: Folia ejus funt mi-.
nora & anguftiora Domefticæ, quæ. nempe in. litore
crefeit, quatuor vel quinque pollices longa‘gerit folia,
unum cum dimidio lata ; in vetuftis autem arboribus
quatuor tantum pollices longa funt & unum lata,_fu-
perius magis acuminata quam domefticæ, glauca, fea-
bra,& glabra, tenuiflimis pertexta venis,magis.quoque
intricatis’ quam in Caryophyllo, a nulla1 protubérantes
parte j nervus vero ab utraque extenditur
parte. ^
• Sine ordine in ramis fita funt folia, atque ex eo-
rum alis hinc inde minores progerminantramuli,bims
tribusve foliis confiantes, ita ut luxuriofa fit arbor.
E contra flores non ita copiofi fiint quam in domefti-
ca,in una tantum alterave arboris parte bina ternave
apparent crocea capitula, fimilibus infidentia petiolis,
quæ in flofculos fefe aperiunt Domefticæ Taniono fimil-
limos, fed nunquam tam ample fefe'aperientes. Primo
autem conftru&i funt ex quatuor, ruffis • vel cro-
ceis petalis, ftellatim vel cruciatim. extenfis, in quibus
plurima minora alba petala acuminata locantur,
duæ in centro iterum minora, fed fimilia continent pe-
tala,omnia fibi junfta& nexa,fimulque decidentia,intus
vero magis albicant quam domefticæ, gratum îti-
dem fpirant odôrem, fed debiliorem. Frudlus plerum-
que domefticæ Taniono fimilis eft, vel paulo minor,,
iüftar vulgaris Olivæ, plurimum flavefcit, & pencar-
piô qüadripetalo. infidet: Sub exteriore fragili cortice
ficca quoque reconditur caro, ac dura fulcaque nux
üti iri domeftica, fed glabrior & acutior, quæ aperta
putamën exhibet inftar Nucjs aveUanæ, fed multo
minor eft, in qua albus craflus & yilcofiis continetur
nucléus, faporis amari, iri bina divifibilis fegmenta.
Intus bina occurrunt albicantia foliola, in quibus
venæ &• nervi diftinfte apparent, ab inferiore fefe
aperientia parte, fuperiore.vero conjunfta, e quibus
capituliim erigitur, quod per parvum foramen extra
putamen excrefcit, & arbulculæ noværadicem format.
t Unus tantum, duorum vel trium florum in fruftum
excrefcit, cæteri decidunt, ita ut finguli fruftus
fimplices dependeartt. , . • .
Arboris lignum externe pallidum eft, albicans, lenfimque
ad internam partem magis rubet, ita ut media
ejus fubftantia fit ex rubro fufea, vel fere purpu-
rafeens inftar ligni Cerafini, eftque porro durum,^fo-
lidum, fed tenuibus conftans fibris, inftar Ebëni ligni,
in vétuftioribus arboribus hæc interna fufea fubftantia
adeo late fefe extendit*ut fere totam trunci crafli-
tiem occupet, & per trium digitorum fpatium tantum
albefcit, quod inutile cenfetur, fufeum vero iftud
. lignum in radicibus etiam obfervatur. . . . . .
Anni tempus. Flores raro in hac confpiciuntur arbore,
fed progerminant Majo fub initium pluviofo-
rum menfium , quo tempore domeftica Tahionus
plurimos etiam profert flores , fru&us maturefeunt
Oftobri & occidentalibus merifibus.
JVomen, Latine Tanjbnus Litorea, Malaice Bonga
Tanjong La u t,& Tanjong Laut, aliis dicitur Cumbang
$ a tu ,ä Jati, äc for,te ita diebum eft , quum flores
plurimum décidant; apud Amboinenfes pluriraa ob-
' tinuit nominajuxta locorum diverfitatem , in Hitoë
ëiiim dicitur Lolan Key, •& circa Oerien Patiatta, iri
Hoeamohel & Bonoa Ley tin, Leytir, & Leytil, in
Nuflalaut Rujfukey feu LuJJukey , .in Boero Balan
Tronga. . .......... . , .
• Locus. Hæc arbor fponte paücis occurnt in Amboi-
iiæ lftoribus, nec multum invenitur, nec ufauam ni-
fi in fterilibus faxofisque litbribus, qüæ ob fcopulos
vix meabilia funt, uti præferti-in eft totus montiùm
Gapahæ diftriélus, &.promôntoriùm Aflaloelö, e re-
Tonu IL 1 giorië
DE.wilde of ftrand-Tznpng beeft een booger ,regter,
en ronder ftam, van een vadem in de rondte, en wat'
minder, en zeer ruige, geborften, vuil-graauwe
offwartacbïige. fcborjfe; die gequetft zynde, ook, een dikke
en vette melk uitgeeft, docb mede J'cbaars. Zyne kruin is
digt van takken en ryskens. De bladeren zyn kïeinderen
fmalder dan . aan de tamme, namentlyk de gene die op
ftrand waft, vier en tvyf duimen lank, een en een balve
breed, aan de oude boomen zy nze.maar vier duimen lank,
en ruim een. breed-, na .mren ioe fpitzer, dan. de tamme ,
boog- en Zee-groen, fty f , en glad met zeer fyneadertjes
doorregen, mede vervoerder als aan de Nagel-bjaderen,
en aan geene zyde uitfteekende, docb.de nnddelrzenuwè
build te weer zyden uit.
Zy ftaan zonder order aan de takjes, en uit barefchoo-
ten komen bier en daar andèrefebeuten met twee a drie
bladeren, zo dat bet een weeldrig gewafcb is* Daar en
tegen komt het bloeizel zo veel niet u it, als aan de tamme,
want men ziet bier en daar Jlegts twee en drie hoog-geele
knoppen op. diergelyke fteeltjes ftaande , waar uit de
bloempjes voerden, de tamme Tanjong zeer gelyk, doch
bun nooit-, zo wyd openende. Zy beftaan voor eèrft uit
vier hoog-geele, of rpjje-blaadjes. van buiten fters-eewys
geopend, daar in veel andere witte, blaadjes, of Jpitsjes
ftaan , en in de midden een kransje van diergelyke, dog
’ kleinder fpitzen gemaakt, die alle aan malkander hangen',
en fzamen af vallen, van binnen zynze witter dan de.
tamme, mede welriekende, docbjlappelyk. De vrucht is
gemeenelyk.de tamme Tanjong gelyk,.of wat kleinder,
als een middelbare Olyve, blyft meeft geel, en ftaat op
een fterretje van vier fpitfen : Onder de buitènfte brójjc
huid leid mede een droog vleefcb, en een hard bruin nootj
e , als in de tamme, docb gladder en fpitzer, dit nootje
geopend zynde, beeft een Je baal als een Haïel-nobi, docb
veel kleinder, en binnen in een witten, dikken, kleeve •
éigen, beeft , bitter van /maak, die zig in tweén laat
deelêm . -
. Binnen vind men twee witte blaadjes, daar aan
men alle aderen en zenuwen bekennen kan, naar achteren
baar openende, en na voor en aan malkander hangende,
met een knopje, ’i welk door èen kleine opening bmieri de
fchaal uitfteekt, en waar uit de wortel van’ ijong boompje
geformeert werd.
Van dé twee of drie bloemen werd maar eene tot een
vrugt, en de andere vallen a f, zo dat ieder vrugt enkelt
hangt.
Het bout is van buiten bleek, witaebtig, en allenks-
kens na. Vinnen werd bet •rooder, zynde 't binnenftefeboori.
ligt-brüin, na purper trekkende, als onze kerjfe-bobmen-
bout, bard, fyn-, en majfyf, als een lever of Ebbèn-bout,
aan de oude boómen is dit bruine bert zó groot, dat bet
febier de gebeele dikte van den ftam beflaat, tot twee d
drie vingers wit bout, waar mede H. omvangen is , en 't
welk men voor- Jpint boud, welk bruine bert ook' in die
•portelen te vinden ist
Sayfoen. 'De bloemen ziet men zelden aan dezen bom,
en bloeid in May,, zynde 't begin van de regen-Mouffon,
om welke tyd de. tamme Tanjong ook baar meeftf. bloeizel
beeft, de vruchten ziet men r-yp-in Oflóber, en deJVeft-
Mouffon.
. * m am .. In 't LaZyraT^njonus Litorea, in ’tMaleyts
Boriga Tanjong Laüt en Tarijong L a u t , by.. andèrk
Cumbang jatu en Cumbang Jati, zynde mjjfcbien ztr
genaamt, om dat de bloemen gaarn af vallen:-: By deAmr
mineezen jbeeft ~.bet veele namen, na de verfebeidenbeid
der plaatzen, want op Hitoe beet bet Lolan Key,, en
omtrent Oerien Patidita , lop Hóe-Aniobel en Bonoa,
L eytir, en L e ytil; op Nuffalaut Ruflukey, of Luflu-
key.' Op Èoero Balan Trönga. ,
Plaats. Dezen boom waft van zelfs op weinige firafi-
dén van Ampoina, en is niet veel te vinden $ en dat nergens
dan op lelyke klippige ftranden, die wegens klippen
qualyk ie bewandelen zyn , gelyk inzonderheid is 'tgebee-
te voorgebergte van Capaha, en dén boek van AJfaloelo,
B-s tegen