lil Boek. II. Hooftjl. AMBOINSCHE KRUYDBOEK, ï t f
CAPUT SECUNDUM. II, HOOFTSTUK,
Canarium Zephyrinum, Jive Silve/lre De eerjle wilde Canari-Boom.
primum. Canari Barat,
HÆc fpecies hand multum diffère ab antecedent«,
ac præfertim ejus binis ultimis fpeciebus, at-
que diforirnen maxime confiftit in anni tempore
, arboribusque ferotinis, Hujus trancus altiqr-
eft, pier unique ereftus, aiiquando autem parum incur-
vatus,albo vel cinereo obaudtus cortice, quiinvetu-
ftioribus truncis ruffus apparet, inftar cafei cariofi,
ejus coma non ita elegancer difpofita eft ac in dome- '
iffcica, fed incompta, ramique ejus funt multo magis
incurvi, & inter altüîimas filveftrium arborum nuine-
ratur fpecies, unde & vix confcendi poteft, fed ejus
fruftus iponte décidant, Hujus alæ prope radices
admodum funt extenfæ & ingentes, varias mentien-
tes cellulas, fàltem maximæ funt inter omnes Canarii
ipecies , præfertim ft in aids crefcae mondbus, ft
yero circa hominum domicilia fuerit pofitay parva?
ejus funt alæ, .
Folia eodem modo ldcantur, utiin priore, quatuor
vel quinque paria in una rachi, fed fane multo
minora qualm in præeedente, inferiora nenipe qiiiii-
que vel lex pollices, fuperiora vero fepcem vel otto
luntlonga, in junioribus vero arboribus deeem vel
undecim pollices funt longa , binos cum dimidio
tresve pollices lata,horum autem odor non ita eft re-
finofus quam antecedentis, foperiusque acuminata
funt apice acuto ad polMcis circiter longitudinem., ve-
mis parallelis & flavefeentibus pertexta , craflà, fca-
bra, & obfeure virentia, quoavis autem folium' ad
ortum fuuni tuberculum habet, uti quævis rachis ad
ramos geniculata e ft, quæ porro rotunda e ft, parum
ftriata, in medio fæpe uno alterove geniculd diftin-
tta, totaque rachis ex fex conftat parihus cum inpa-
ri extremum claudente , quod raro deficit. Racnes
hæ. ad ortum fuum bina .quoque auriculata | fquam?
miofa, & triangularia gerunt foliola, in quibQs cairn-
quam in vagina continents , atque hæ fquamæ funt
eopiofiores & majores in filveftri quam1 in domeftica
foecie, Im.ramorum fummo ingentes quoque excre-
feunt racemi ex craflis lignofisque confiantes pedun-
culis, qui flores fuftinent, domefticæ floribus nmjles,
fed plerumque minores, hi autem flores primo eon.-
ftant binis tribusve capitulis fibi junttis, quæ fefe a-
periunt in bina vel tria fegmenta interne inftar albi
ferici fplendentiâ, çrateriformia, in quorum' centro
flofeuli apparent ex-tribus quoque parvis albis fit ob-
lougis petalis confiantes, & crateriformes ,.qui in centro
fuo brevia craflaque. continent ftamina cum an-
theris croceis , quæ viride cingunt capitulum feu pi-
ftillum, quod in fruttum excrefcit. Capitula hæc bina
vel tria viridïa, antequam fefe aperiant, in-burfu-
la quaff occluduntur > quæ ex binis formata eft folio-
lis,- quæ poll capitulorum aperturam ab utraque dependent
parte inftar Valvularum, odor eft ffmilis
floribus Tsjampaccæ, fed debilior eft quam in domeftica.
Hi flofeuli non ubique in 'racemo locantur,
fed tantum in petiolorum extremo, ubi & quoque?
fruftus progerminant.
Fruttus hi domeftiçæ omnino flint fîmiles,.præfertim
fecundæ Sr quartæ ejus fpeciei, illi autem ex piano
ortu acutiores definunt leviter acuminati, ex ro-
tundo trianguli, fi fint maturi, non ita elegantes, po*
liti, nec nigri funt ac domêfticæ, fed magis fufei funt,
nec ultra fex oftove uno ex racemo dependent, quurq
doipeftica plures gerat,
Nux ipfa formam habet & magnitudinem fecundæ
fpeciei fimillimam, fed paulo minor eft , & præter-
quam quod fit trigona, quodvis infuper latusjpromi-
nentem gerit coftam ; putamen autem ejuscraflum eft,
ac difficillime hæ nuces contufioneaperiuncur,conus-
que illarum femper acutior eft quam in domeftiça,
tertium eciam fegmentum aiiquando bifidum eft.
In aperta hac nuce -maximum a priori- obfervatur
difcFimen , in très enim Gellnlas divifa eft ,, quarum
fingula fuum gerit nucleum domefticæ fimilem , fed
paujo nunorem ejusdemque faporis, fed fubftantiæ
■ r' eft
Dit gejlagt yerfebild niet veel van *f voorgaande, inzonderheid
van de twee laatjle zoorten, en bet onder-
Jcbeid bejlaat meejl in bet Sayfden, en verlatenheid
der boomen. Den jlajn febiet hooger op, meejl regt, en
zomtyds wat bochtig , Ook met een witte of ligt-graauwe
fcbotjfe bedekt, die aan de oudeJlammen rosachtigfcbynt,
gelyk vepnufde kaas, de kruin is zo wel gefchikt niet als
aan de tamme, fnadr gebtooken, en de takken veel krom-,
mer) voorts werd by gerekent onder- de baogfle Woad-bo-
men, daarom is hyqualyk tébeklimmen, madrnt'enlaat de
vruchten ‘ban zelfs afvalleH', De vlerken by- dé wortelen
zyn zeer groot en breed, vèffcheide kamertjes afbeeldende,
immers de grootjle Onder alle de Canary-gejlagten,
inzonderheid als.by in ’t boóge gebergte flaat, maar by dq
Woningen'der menfeben jl-amde beeft by ze kjeiri\
De bladeren ftaan op dezelffie manier, als aan dé voor\
gaande, vier en vyf paren aan een rysken, rnaar zynveel
kleinder dan aan 't voorgaande ', te weten de acbterjlc
vyf en zes, de voóïjle zeven eri acht duimen, ma!af aaii
'de jonge boomen tien en elf duimen■ lonk, twee en'eenhalf
$n drie duimen brèet, van zo bersacbtigen reuk niet, als
de tamme, vanvoótenmeteenfmallèfpits, omtrèriteériduim
lonk, mede met eveimydige engëele ribben dob'f togen, dik,
Jlyf,- enfwart-groeü r-béhbendèd'ederbladiydkèrimhfpdmt
aan den fteel een knopje, als mede de ryskens aan de takken
een kniëtjen , en zyn voorts rónt, wat gèftfeépt.
zomtyds in de midden mét een óf twee knie tjes- gebóogen
en ’t geheel rysken beeft zes paren, met een voor uit'alleen,
en zelden zonder dat. Dé ryskens by baren oórfponk beb-
ben medé twéé gebaardefebubdebtige, en driekantige blaad-,
je s ,- daar in ze ah in een febeede ftaan, en dezeJcbiibben
ziet men meer en gtooter aan 't wilde gejldgt ', dan aan ’t
tamnie. Aan ’t vóorfte der takken könieiv medé grootè
troffen voort, van dikke houtaebtigeJleelengemaakt,/daaraan
ziét men ’t bloeizel, dat van tamme meëft gélyk,
doorgaans kleinder ,- in ’tbyzonder beftaat dit bloeizel eer f t
uit twee en drie groene knoppen tegen malkander gevoegt,
die baar openen in twee a drie Ilukken, van binnènglim-
mende, als witte zy de, daar'tujfcben ziet men de bloempjes
jiiede van drie kléine, witte, en lankacbtige blaadjes
gemaakt, een bekertje gélykènde, en in 't middender ze f
ver ftaan eenige korte dikke draadjes, Saffraan-geele
noppen, omringende een groen knopje, waaruit devrugt
werd. Deze twee of drie groene knoppen, eerze bun openen
, ftaan geflóoten in een beurs jen van tdbée groene
blaadjes gemaakt, dewelke naar ’t openen te weder zydeti
afhangen, als klapmtzen, de reuk is mede als aan de
Tsjampacca bloemen, doch flapper dan. aan de tamme.
Deze bloempjes ftaan niet over al aan den tros -, nïaar alleen
aan 't uiterfte dér takjkens, gelyk ook de vruchten
ipqffcben.
Dezelve zyn dé voorgaande tamme meejl gelyk, inzon-,
derbeid de tweede en vierde zoórte, docb deze loopen uit
een breet beginfeberper toe, en met een korte fpitsje voor uit,
mede uit den ronden wat driezydig; ryp zynde wordenze
zo feboon, glad, en zo fwart niet, als de tamme, maar
blyven graauwer, en bangen niet boven zes a acht aan
eenen tros, daar de tamme meer bebben.
De noote is in een gedaante en grootte, mét de boven4
genoemde tweede zoorte', of wat kleindei', en niet alleen
driezydig, maar ieder zyde beeft in de midden nog een
uitfteekende ribbe, hebbende voorts een dikke fcbaal, zy
zyn imeyelyk op te kloppen, en baar voorfte punt is air
tyd feberper dan aan de tamme, en zomtyds is de derde
kunt in tween gedeelt.
In de opgèbrookenë vind men merkelyker verfebil ,wanl
zy is in drie kamertjes verdeelt, waar aan ieder een by-
zonder korrel beeft, de tamme gelyk, docb wat kleinder,
pn vhii deZelfd^ fmaak, niqar vetter, en barder van-'jub- V J f t an'
IÉ