HERB AR.II 4 * AMB OI N E N S I S Liber L Caput V1IL
In Rumphii autfuario Tinanga Silveßris
alia defcribiturfpecies, Saxatilis dida}
fequenti modo.
Tinanga Oryzd-formis aliam habet fpeciem, qua; jn
nudis & acutiffimis crefcit rupibus, hincque Saxatilis
cognominatur. H«c rettum gerit truncum, infantis
brächium circiter craffum, ac virum alcum. Ejus rami
quinque pedes funt longi, v ix digitum minorem
cram, inferius duas per fpithamas nudi, rugofi inftar
Lamiipifcispellis. Folia referunt \\\o Nibun, fuperius
quafi abrupta,atque in multadivifaacumina, quorum
fiiperiora ultra pedem funt longa, & quinque pollices
lata, atque horum extremum Folium eft trianguläre
inftar flabelli. . .
Fruftus longe infra folia ex trunco progerminant,
qui formam habentPimngce Oryzce-formis, verum pau-
lo minores. Radix ex paucis craffis componitur fibris,
qute exterius granulofe fu n t , fique accidat, quod
trunci inferior pars in rupibus decumbat, ubique laterales
agit in terram fibras, plurimum enim inveni-
tur in acutis fcopulofisque montibus Amboinas, in parte
Orientali poll Negory feu pagum Tbuel.
Ufas. Fructus defeftu aliorum Pinangae fruftuum
eodem comedi poflunt modo; plurimus autem ejus
ufus confiftit in molli ejus fuperiore fubftantia cere-
bro' feu Palmyt vocata, quod fupra carbones aflatur,
ac comeditur contra raucas tuffes, quibus plurimum
fenes vexantur.
E X P L I C A T I O
Tabula Septime,
Erhibentts Piimgam Saxatilm Oryzafomm.
Litt. A. ejus racemum frvgiferum majori exhibet forms, Ut
melius dignofcatur.
B. Qaomodo radices rupibus fefe infigant.
C A P U T O C T A V U M .
Sar ib u s . Saribu.
SAribus magnam habet cum Pinanga affinitatem,
truncus autem multo craffior atque excelfior eft,
nec ita in notabiles divifus eft articulos feu annulos;
fed hi funt magis obfcuri, cæterum itidem ereûus &
æqualis exfurgit : Éjus cerebrum quoque illud Ca-
lappi refert, & etiam, comeditur. Exterius lignum
craffitiem circiter habet duorum digitorum, feu,pol-
licis atque in vetuftioribus truncis comeæ eft duri-
tiei l craffis ac nigricantibus inque longitudinem ex-
tenfis fibris ardtis conftans, uti lignum fubfequentisSa-
euafteri feu Nibun, nigrius tamen e ft, a c , fi fuerit po-
fitum,pro Ebeno ligno, quod refert, haberetur, nifi
intertextae eflent albicantes feu flavæ venae. Reliqua
interior pars repletur longis ac craffis filamentis, quae
ficca & fpongiofa medulla nedfcuntur : In fummo trunci
vertice folia feu ramos in orbem explicat, uti omnés
Palmae Indicæ, qui fex pedes funt longi, duo braGhia
craffi,ac fuperiore partepaululum excavati, inftar ca-
nalis funtque ad latera Ipinofi inftar ferræ craffæ, ad
cujuivis rami feu pedicuü extremum locatur magnum
rotundum folium forma depidti folis, très ac très cum
dimidio pedes latum, in o&oginta ad nonaginta radios
divinim, qui in juniore folio primum funt compli-
cati ac germen cornutum efformant. Quae turn nla-
menta lanuginofa inter plicas habent difpofitas, quæ
decidunt, fi folia explicantur. Juniora folia funt al-
bicantia, ac pallide flava, dein læte yiridia, ac quo lon-
gius minimi radii a mediis funt remoti,eo profunaius dif-
fecantur,' & quisque firmum habet nervum medium ,
qui omnes concurrentes circulum formant, qui ad
rami extremum formatur. Quifque porro radius ad
extremum in duos divifus eft apices, atque folia hæc
funt glabriora, tenuiora, ac pallide magis viridia,
qùam ilia filveftris Lontari, quæque, fi funt expliln
de vermeerdering ofte het kjvoegzel van
Rumphius werd nog een andere wilde
Pinang-boom befchreveny op de volgende
wyze.
Pirianga Oryz$-formis beeft een zoérte, die op bloots,
en zeer Jcberpe klippen groeit, en daarom Saxatilis byge-
iiaamt werd: Dezelve beeft ten regte Jiam, omtrent een
kinder arm dik, en een man boog: de Takken zyn vyf voeten
lank, en fcbaars een pink dik, waar van agter twee
Jpannen plat zyn, wat ruig als een Haaye-vel. De Bladeren
getyken die van Nibun, te weten vooren qfgebrooken,
én in veele fpitzen verdeelt, de voorfie ruim een voet lank,
en vyf duimen breed, en bet aldervoorjle is drie-zydig gelyk
een wayer.
De vrugtjes komen verre agter de bladeren uit denJiam,
van gedaante als Pinanga Oryzas-formis dog wat kleinder.
De wortel bejlaat uit weinige dikke vaezeujes, die van
buiten korrelig zyn: als bet gebeurt, dat de jlcm met bet
onderjle gedeelte op ie klippen legt, zo fcbiet by overal
worteltjes in de gront, want men vint hem meejl in bet
fcberp klippig - gebergte van Amboins Ooftboek agter de
Negory Thuel.
Gebruik. De vrugtenkan men by gebrek van andere Pinang
eeten, dog zyn meefle gebruik bejlaat in ’t boven/Ie
bartofte Palmyt, welk men opkooien een weinig braad,
en ,zo veel men kan, op-eet, tegens een zwaare hoeft, waar
mede de oude lieden meejl gequelt zyn.
U Y T L E G G I N G
Van de zevende Plaat,
Vertoonenie een wilde Plnang-boom, die op de klippen wajlt
met Ryfi-vormige vriigtm.
A. Wy(t aan de vrugtdragende Tros in grooter gedaante ver'
beeldt, op datzt klaarlyk onderfcbeiden werd.
B. Vertoont, boe de wortels zig in de klippen indringen.
VIII. H O O F D S T U K .
De Sariboe-Boom.
DEn boom Sariboe beeft groote gelykeniffe en maag-
fcbap met de Pinang-boom, dog den Jlam is vry dikker
en booger, midsgaders in donkere, en niet zoo kenne-
lyke leeden of frappen verdeelt, anders mede heel regt en
effen, zyn Palmyt gelykt ook naa dat van den Calappus-
boom, en wert mede gegeeten. Het buitenjle bout beeft de
dikte van omtrent twee vingert, of een bout-duim, en is
aan de oude Jlammen van boornagtiee bardigbeit, met dikke
en fwarte draaden in de lengte Jtrekkenae digt doorweven
, gelyk bet bout van de bier naa volgende Saguajler of
Nibun, dog wat fwarter, en men zoude bet gepoVyfte
voor Ebben-bout aanzien, ’t en ware dat ’er witagtige; <ff
geele aderen doorliepen. De rejl van bet binnenjle is vervult
met lange grove draaden, die met een droog en fpon-
gieus merg aan malkander bangen; Aan den top breid by
zy'ne takken uit in de rondte, gelyk alle Indiaanfcbe Palmen,
zynde zes voeten lonk, twee armen dik, en boven
een weinig uitgebolt, gelyk een geut e, midsgaders aan de
kanten doornagtig, gelyk als een grove faag , aan ’t einde
van yder tak Jlaat een groot rond blat,in de gedaante van
een gefcbilderde zonne, drie, en drie en een half voeten
breet in zyn diameter, verdeelt in tagentig tot negentig
flraalen , die eer f t , te weten in ’t jonge blad, allegaar
t’zamen zyn gevouwen, en. een boorn of fcbeute maaken;
hebbende eenige wolagtige draaden tuffchen de vouwen, dog
die ze haar quyt maaken of weg fmyten, dis zy bun uitbreiden:
de jonge bladeren zyn witagtie en bleek-geel,
daar naa ligt-groèn, en boe verder de kleine flraalen van-
de middeljle Ma a n , boe dieper zy gefneeden zyn, hebbende
yder een Jtyve middel-zenuwe, dewelke, alle te zomen
Plotende, een cirkeltje maaken , bet welk aan ’t uiterjle
des taks Jlaat: voorts is yder Jlraal aan zyn uiterjle in
twee fpitzen verdeelt, zynde deze bladeren veel gladder,
dunder, en ligter groen, dan die van den wilden. Lont ar