E X P L I C A T I O
Tabula Stptuagcßmr ,
Qust ramum exhibetJLógw feu Arbora Dr aconit & Anxante',
ubi Litt. A. ejus fruâunj jufta dénotât forma»
O B S E R V A T I O .
Voeatur haec arbor in H. Ainjl. part, j ,pag. z ij . Draco
Arbor Indica filiquofa Populi folio, ubi ejus icon per pandora
in rachide folia ab hac differt, eftque Angfana Javanica, arbor
filiquofa, floribus luteis odoratis, cujus truncus' & rami humo*
rem fundunt fanguinis '-draconis inftar Cleyeri. hujus & men-
tionem fecit Gritmmut in Ephem. Germ, arm. 13. Obfirv, 37*
& Ray. in Dendrol. p, 113.
Varia; autem funt arbores, qu« Succum rubrum inftar fanguinis
fundunt, quas collegerunt Valent, in Hift.ßmpl, refortru
p. 265. Dole Pharm, p. 297. & Pomet. p. 159, nomine Linnene
a Valent, p. 215. defcribitur.
C A P U T V I G E S I M U M
Q U I N T UM .
Lingoum Saxatih. Lingo Beau.
TErtia Lingoi ipecies eft faxatilis, cujus truacus
altus quidem, fed iacuTyus & finuofus eft,cor-
ticem gerens gilvum ac fiffum , qui laciniatus
ex trunço dep endet, ramij folia, ac flores cum præ-
cedenti maxime conveniunt, excepto quod rami fine
magis nodofi ac duriores, fique adtendatur adcurate,.
diferimen in foliis- quoque adparet, quæ in hac Ipe-
oie minora & rotundiora funt, easterum eodem ordi-
ne in rachidibus loeata funt.
Fnnäus duplo majores funt quam in binis juiorihus
fpeciebus, quatuor vel qhinque dig:tos transverfales
lati , ejusdera çæterum formte, nec ita nigrefeunt,
ac in rubra fpecie, quum décidast. Lignum externe
albicat ac fuagofum eft, interne gilvum, feu hepatici
coloris, û recens fit; ficcum vero luteae penitus eft
fubftantiæ , tenuibus çonftans fibris, durum, ac grave,
cum fpiido corde.
Melius fecari ae perdolari poteft quam præee-
dentia, . iatisque bene poliri , per longitudinem
vero non,recte finditur, quum ejus venæ oblique &
întricatæ decurrant. Circa oras & nodos quasdam ge-
ric elegantes macula», quae licet non ita pingues fimt
ae m rubra, gratum tarnen Sandafi fpirant odorem,
ß reeentes fint, qualem odorem lignum quoque faudit,
fi elaboretur, multo tarnen debiliorem quam prae-
cedentia , hujus truncus prope radicemnon alatus eft,
àe radices prafundius terrain, petunt. Sin liquor quidam
feu aqua; marina hoc adtmgat lignum, vel fi ejus:
frufta aquas infundäutur, elegantem adquirit glaucum
colorem, quod-priöres quoque fpeeies præftant, fed
mulco minus-dt aliquando omnino nullum. Aqua cal-
ois ipfi adfpe'r4 fiavefcit.
Lignum hog luxuriofam ac vegetativam quoque habet
naturam, .non autem. ita aétovam ac in præceden-
tibus, unde & non ita bene ad fepes, poftes, fimilia-
que adhibetwî Segmenta tarnen ejus in filvis fæpe
obfervantur'undique ramis. propullulantibus cin£ta,&
in fruticemexereta.
Floret inOöobri & Hovembri, quotempore plurima
êjus vetufta décidant folia, frudtus autem diu in'arbore
fuperfunt, aliquando ultra annum-, unde raid fiifo
arbore reperiuntur : Hase fpeeies non ita obvia eft qüam
precedences » ac filveftris magis nature. Nusquam
occurrit- nifi in locis fàxofis æque in montibus ac in
planis. [i'ß-' •. , .
In Cerania crefcit quædam Lingoi flatu ipecies, quæ
lignum gerit amplum ac folidunu flavefeens, intrica-
tiffi-
UYTLEGGING
Van de zeventigfle Plaat 9
Dewelke vertoont een Tak van het Ungoum, ofte de Draken
Boom, of Anaxana, alwaar Lett, A. de vrucht in zyn
grootte vertoont.
AANMERKING.
Deze Böoih wert in het èérfie deel van de Amjlerd. Tuyti
genaamt Peuldragende Indiaanfche Drake-boora, met Popu-
lier-bladeren, alwaar de figuur door minder blaadcn aan zyn
fteng van deze verffchilt: En is de Javaanfche Peuldragende
Angfana-boom met geele riekende bloemen, welkers ftam en
takken een root zap geven als Drakenbloedt van Cleyerut. van
deze heeft Grimmius mede gewag gemaakt in de Effpemer.
German, om. 13. Objêrv. 37» en Ray in het derde deel' in de
Dendrol./. 113.
Daar zyn vericheide Boomen. die een root zap als Drakenbloedt
uitgeven, welke vermeldt werden en by een vergadert
zyn door Valent. in zyn Hijlor. Jimpl. reform p. a6j. door
Dak in zyn PharmacQi. p. *97. en door Pomet in zyn Hiftoire
de Droguet. pag. 259. Ungoa - Boom wertze by Vak?it. p, 215.
genaamt en bdchreven»
XXV. H O O F T S T u i t
De Steen-Lingoa-Boom•
HE t derde gejlagt is de Steen-Liagoa, 1mens ftam •wel
boog i dog niet regt, maar iMU bogtig en kromjiaat,
met een vale en gefcbewde fcbörjje, die met tappen
om. den ftam bangt% de takken, Haderen, ort bloemen, ho*
men meefi met de voorgaande over een, bebalven duet de1
takken vaat barder enknoeJUger zyn, en als Diender naawva
op let, kan men ook bet onderfebeid aan de- bladeren zien,
dewelke in dit gejlagt wat kleinder enrondér zyn, ander-
• zints in dezelfde order aan de ryskens Jiaande.
De vrugten zyn wel tweemaal zo groot, dan aan de
beide voorige-, vier en vyf dwersvingers breed, anders
van hetzelfde fatzoen, en werden zo Jwart niet, als die
van ’£ roodewanneer zy-afvallen. Het bout is Van
buiten mede wit en fpintig, binnen vaal of leververwig,
vers zynde, maar droog zynde, bejlerft geheel bleek, van
fubjlantie fyndradig, bard, en Jwam, met een majjyf
hert. ■ c -............ "■ yr''-;■
Het neemt deJbbaaf en zaag beter aan,dan devoorige,
en laat zig redelyk glad werken, dog in de lengtefpeyt
bet mede niet regt, om dat zyne aderen mede febuins, en
wat verwert hopen. Aan de kanten by de knoeften
heeft bet zomtyds' eemge roode plekken,die niet zovetzyn,
als aan bet roode, evenwel hebben zy mede een goeden
Sandel-reuk, alsze vers- %yn, gétyk ook bet bout , dismen
bet werkt, doek veel flapper dan de voorige, denjtam
beeft by den wortel gene vlerken ,• en de Wortelen fiaan
meer in de aarde. Als 'er eetiige< vogtigbeiV of Zeewater
op dit bout komt, of dat men de Ji ukken in 't Water l'egt,
zo werd bet zeboe feboou Spamfch-groen, bet welk devo-,
rige gejlagten ook wel doen, doch veel flapper, en zomtyds
geheel niet. Het kalkwatër daar op gegooten word geel.
Het is ook levend en groeizaam van natuur, deeb zo
zeer niet als de voorige, daarom bet ook zo wel niet tot
paggers, of Jtylen gebruikt werdr, Evenwel vind men de
ftukken van de omgekapte flarmnen in bet Bof eb leggen,
geheel, ende al met de opgejtbootene takken bedekt, en tot
een pruik geworden.
Het bloeid in Qêlober en November , in welke tyd-dt
mee fte oude bladeren afvallen, de vruchten blyven lang
aan den boom hangen , en zomtyds over betjaar , daarom
menze weinig onder de boomen vind. Dit gejlagt is zo
gemeen niet als de voorige, en wilder van aard. Men
vind het nergens dan op jteenige plaatzen, zo op hot ge-
bergte, als in de vlakte.
Op1 Ceram valt eenzoorte vunLitiepex Badiif, zeer breed'
en majfyf van hout, bleek-geel, met zeer-vervoerde en
groote