2ï8 H E R B A R I I A M É O I
Nomen. Latine Bintangor Tenuifolia. Malaice Bintangor
Daun Kitsjü. Amboinice Hataul Laun Maun\
Locus. Rafo occurritj fêmperquè ôrèfcit inlocis faxoi
fis ad pedes montiumy uti in Hoeamohel circa Lie-
lam & in magna Amboina, in monte Capahse ,-ubiquö
hand procul a litore, & in exilioribus filvis ex minoribus
arboribus conftantibus. •
Ufas. Lignum durius & folidius eft vulgari Bintangor,
unde CSc ad teöorum fulcra adhibetur, fed non
magna conquiri poteft copia.
Tabula Septüageßma Secundo.
Ramum exhibèt Bintangor à filveftris, uti à Eumpbio voca-
tfiX.
O B S E R V A T I O.
Nomine Bintangorfilveftris oceurrit apüd Valent.pag. i x j ,
& No» XLV. exhibetur.
C A P U T V I G E S I M U M
O C T A V Ü M .
Novella : Daun Baru.
QUasdam nund defcribemu» arbores , quæ flores
itidem gérant fpeciofos, & Althææ affines-font,
-quæ in noftris feu'Europæis terris püfilli funt
fnicicés', fed hifce in regionibus in arboris formam
excrefcunt, has in quatuor diftinximus fpecies, qua-
ram primant & vufgatiffimam cum varietacibus fuis
hoc in capite defcribemus.
Novéïïa feu Daun Baru eft arbor ubique obvia , plu-
rimum uno, fæpe & pluribus. truncis inftar frqticis
excrefcens, præfertim quæ in litore crefcit,non altà;
fed mediocris craffitiei inftar vulgaris Mali; trunci
cortex eft cinerèus & fere albicans, in litore pallidef
ruffus, fed remotius' in ten s cùm viridi mixtus, - in
-ramis vers ex fufcö&vMdi variegatüs/ in fuperioribus
vero ex -cceruleo viridis, ubique admodum lentusy
fuccofusj & a ligno facile feparandus , uti iùSabcibus,
Folia font fôlitaria& amplà, fubrotiipda, cor data,
latiora quam longa , inferiore parte omis magnis fub-
rotundis aüHCulisdonata , quorum' qUædam quinque
fexve.pollices longa funt,. feptem v elo6lo la ta,quæ-
dam vfiro quatupr longa,& quinque lata, id juniori-
Bus autem rafnis aliquandq occurrunt pedem circiter
lata & palmam longa , ad oras tenuiffime ferrata, in
vetuftioribus vero foliis oræ funt integra , & ad apices
feü angulos-parva. tantum crenarum veftigiafuper-
funt, folia bæc'.porrô.filperius cito anguftantur M à-
picem abutum fèd brevem, ftratque'füperne glabra &
fætè v ilidia, inferne cinerea, ad tâftum lanuginofa
feu îagbfà', quinque,' fëptém, & novein fæpe protabe-
fàtftibus coftis donâtâ, quæ per fplii fupefficiem di-
iperfæ funt, fed adpetiolüih concurrunf, éxceptis plu-
fimîs aliis transverlaîibüS'coftis. \ w
Folia tenerrima,& junipra funt.ex -fufco, viridia:^ M
ihftar libri eomplfçata, fique fefe aperiànt, diu ab'u-
traque virefcunt parte* qüô'autem lint."vetuftiora, CP
firmiora^mlgisquè , cinerea, funt ab ififëriôre parte.
Cfabr&'&por eftfâtüusy lierbacé'üs,&mucofus, qua-
Üs in ogniqus Malyaçejs detegitur geheribua.; ,
. Lougis infidënt; <&' rotundis, peçiolis. prope folium
rëflëxîs, inftar mahubriire6chleaîis, qm. tèneriprope
ftjUih orturn irf'.fûmd bina gerunLipeçUliaria foliola,
inter’ quæ tanqua'm, |nW binas ^nas. lpcântur,. qùæ
etiam ad petiôfôs' fîorüm obfervantur,.,. fed fenflm de-
cidiibtV: Vétufta vëro Tôlià pïerümque péffo'râta flint,
a yermibûs. vel formas., .ac funt diftqpta., rugpfa, &
læpè’ ëic' reliais tantum coftis conÜaritia, hæç enim.
arbor præ reliquis quam maxime vexatur a nigris for-
micis/r • - - H l
— Flos
N E N S I S Liber IIL cap. XXVIlI,
Naam. In ’t LatynBintmgOT Tenuifolia. Op Ma-
leyts Bintangor Daun kitsjil, en in 't Amboim Mataul
L’aiin Maun.
Plaats. Men vind bet weinig y 'en het wctji altyd op
Jheenige gronden, in 't hangen ban de bergen, gelyk op
Hoe'amobel’ Omtrent Liela, en op groot Amboina, in 't
gebergte van Capaba., over al niet ver van Jl'rand, en in
ligte bojfcben van klein hoornwerk.
• Gebruik; Het 'boift is wel vajiéf en harder, dan 'dat
van dè gemeene Bintangor, daarom werd bet mede tot
bet dakwerk gebruikt y maar men kan Bet in geen overvloed
bekomen»
De twee-en-feventigfle Plaat
Vertoont een Tak van de wilde Bintangor, zo als die vaB
Bumphius genaamt wert.,
A A N M E R K I N G.
Onder de naam van wilde Bintangor- Boom, komt ze voor
by Valent. p . 117. en werf op de Plaat onder No. XL.V* verbeeldt.
XXVIII. H O O F T S T U IC
Nieuw-bhd-Boom.
NU zullen wy/eenige.boofnenbefcbryven, die mede een
aanzienlyke bloerne dragen, en uit de maagfcbap
zyti van Althéa ofte Heemft, dewélke wel in onze
Landen meèft een fwakké béefier is , * maar Bier té Lande
baar in,gedaante van eenformeele boom vertoonen, die
•Eoy in vièr 'boóff-zoorten verdeelt hebben, waar van wy
dë eerfie of gemeenfle met baare veranderingen in dit Kapittel
befcbryven zullen.
Novella o f Daun Baru is een overal gemeene boom,
tneefi met. eenen, en zomtyds ‘ ook mot'meerder flammen ,
als. een bëefler opfcbiètende, inzonderheid het geeyie op
ftrand wajt , niet Boog., . maar middelmatig dik, als een
gemeene AppéBböim, dén baß aan denßam is ligt-graauw,
en bykans’ witachtig ', op ftrand ligt-ros, maar Lande-
waart ifimet vuü'groeii géhiengt, dart de takken uit 'het'
briiine en.groene gemengt, maar aan bet-voorfte blaauw-
groen^Jover al zeep taai,. zappïg, en van Mt. bout ligt
dffcbillende, gelyk aan de wüligenf -■ ■ ■ '
‘ Dekbladeren ftäan.ßnkelcl, en zyn groot», rondachtig,
als een hert gefóf meert, breeder danland, achter met twee
groote ronde en over malkander flaande. opren, zommige
vyf .en zes. duimen lank, zeven: en. acht vbreed, zommige
vier tank , en byf. breed, doch 'aan de takken, vind men
dér ook bykans. eên voef breed,' en een band lank-, aan de
kanten, zeer fyn,gez,dqgty. ftöcb aan dé quïle bladeren zyn-
ze effen, of aan dë.fpitien eenigé kleine oVerblyfzels van
tanden behoudende, vdnvóren in één korte óffchielykefpiize
eindigende , bóven glad, en jeugdig-groen ■, maar, van onderen
grys of graawxiacbiig ,!en ïn ’ t aaniaften woldcbtig,
óf ruig, met vyf, "zeven.,, én negen uitfteekende ribben,
in de ronté verdeelt, allë-bei den fteel. .fzamen ftootende,
bëbdlvén mg 'veèle andere. ,dwersnbb,en.
De gebeele jonge bladeren zymbruipocbtigen t'zamen
gevouw.en dis een boek, en alsze baar--openen,, blyvenze
Langen tyd.groen:aan weer-zyden, en boe ouder, boêfty-
ver, en. graauwer zy van ónderen worden. De reuk en
jmaakis finetsj gr as achtig, enftymerig, gelyk alte Ma-
luwe-zoorten.
Zy ftaan op lange ronde fteélen Ly bet blad omgekromt
als. een fteel van een lepel, die jonk zynde^-by baren oor -
/pronk aan den. tak twee kleine byzomere blaadjes hebben,
tujfeben dewelke zy als twee wangen ftaan, welke men
ook ziét by de fteélen der bloemen,■ ;maat nietter tyd af-
vallen. De oude bladeren zyri nieeft vól gaten/en van
4e. wormen of mieren doorvveeten, ruig, gefebeurt, 'en
dikmls in bldote ribben beftamde, want dezen hommeer
dan andere van de /warte mieren geptaógt werd.
De