140 H ER B A RI I AMBOINE.N S IS Liber R. cap. LIV,
ri Mechanico utile eft. Contra Gomutu Mengate h. e.
Phlydtasnas feuignem filv.eftr.em licca ejus folia ufur-
pantur, fi alfedtas partes .aqua, cui hasc folia jfuere
incodla, lavantur primum,ac dein tenui illorum pulvere
adfpergantur-, atque porro obvolvantur; Eadem
hasc folia viridia & ollulae BocaJJam feu Atsjar ita in-
polita, ut illam beqe obeegapt ;a c dein obturata hifce
fi fuerit, confervat condimentum ejus aputredine,
nec vermes admittit, immo ft jam adeflent, indemo-
rerentur, fifolia eflent ipfis luperiqpofita: Juniora
folia quoque pro Bocaffan infervire poflunt loco Gelang.
Si .ejus cortex fumo fuerit parum exficcatus,
coniervatur melius, u tu fu i, fi neceflitas urgent, in-
ferviat, quum tain raro h$c arbor occurrat, .ac.pro-
inde recens cortex non femper conquiri polfit.
ren moerden mede gegeten en tot Sayorgebruikt: Het bout
■ van de onderjle Jtapids vry bard, ook maat geadert, en
dienflig tot eenig timmer-werk. Tegem ’t ■‘Gonrntu
Mengate, dat is vliegend vuur, wérden ook zynegedroogde
bladeren gebruikt, als men de ferigbeden met 't
water, daar dezelve in gekookt zyn, voor eerjiwail, en
daar na ’tfyne poeder daar op firodit, -en voorts bedekt of
toebind: Dezelflle bladeren groen zynde, en op een, potje
Bocaflam of Atsjar zodanig gelegt, datze ’t zelve wel
bedekken , en daar na toegebonden, behoud dezelve vers
bewaartze voor 't verrotten, en laat mit wormen daarin
komen, ja al waren de wormen daar in , zo zullenze die
doen fierven, als ze daar opgelegt werden, ’t Jonge loof
is ook bequaam om tot Bocaflan te eeten, in plaats van
Qela/ngb. Men kan ook de fcborffe in den rook een weinig
drogen, en.dan zo bewaar en, om die in tyd van nood
te gebruiken, nadien men deze hoornen zo weinig vindt
en gevolgelyk de verfcbe fcborffe niet altyd bekomen kan.
CAPUT QUINQUAGESIMUM
QUART UM.
Songiufn. Ay Macmim.
OB fimilitudinem, quam hæc arbor cum Limonio
gerät., in'-hqc quoque libro illam locavi, dicam-
que altitpcfinem circiter attipgere Durionis, cujus
truneus ulnam fere crafTus eft, qui porticem gerit
Slabrum : Folia'in ramorum fummo ponuntur fine pr-
iiie.' ardle fibi jjundjta, uti in Sayor Catappan , cum quitu
s maxime cônveniunt, brevibus autem infident pe-
tiolis craffis , .ultra binos pollices longis, hæc vero folia
longiflima funt illorum , quæ in filvis occurrunt,
quiim longitlidinem häbeant a viginti usque in viginti
.quatuor pollices, feptem vero Vel ödto pollices lata
in jünioribus. In vptuftioribus enim non ultra fexde-
cimpöUices longa funt, & fex lata, quæ ab inferiore
pärte fenfim anguftantur , in fuperiore autem latif-
fima finit, leviterque acuminata: Nervus médius
craififfimus ve ft, ab utraque protuberans parte, coftæ
.trânsyerfales craflæ quoque funt, oppofitæ, dt paralle-
j.æ,. foliorum bras .profunde ferratæ funt;
! In Ramorum fummo., feu ex ala fupremi folii ro;-
tunda & viridis apparet burfa inperialis magnitudinis,
’qu$ :in binas.fefe aperit lamellas , inter quas folium
xecpnditur tenerum ac novum, quod ad ortum fuum
fimilem ’.quoque .gerit burfam , talique mqdo folia
multiplicantur.& excrefcunt, quas peculiaris nota hu-
jus arooris eft charadferiftica: •Flores' ejus frudlusque
aliquid eciam particulare- habent, quod a casteris dif-
fert arboribus; Ejus enipi flos proprie ex craffo com-
ponitur capite, quod craflis lamelhs-frudlum inclu-
dit,- qiiasque ardte prius ipfi accumbunt, hae autem
lamellae fefe aperientes form am prasbent rotundas cu-
pellas, quas albicat ac mox decjdit, unde incolas di-
cunt, putantque hunc frudlum fine -praegrelfo flore
provenire.
Frudlus hie recens poll floris lapfum magnitudinem
habet circiter pruni, led dein excrefcit ad magnitudinem
Mali Aurantii, ex rotundo compreflus, mferius
fovea inpreffus, ubi brevi pedunculo fuit ramp nexus,
bjni tresve autem fimul progerminant: Si frudlus ex-
terne confpiciatur, haud male refert occlufum P<eo-
ni(B florem, feptem odtove craflis, rotundis, & con-
cavis imbricatis conftans lamellis-, harum bin» fibi
mutuo’oppofitte funt extreme, ac fic, porro reliquas,
colpris fguallide yirentis feu ex cinereo & viridi quail
jnixti, ad t-adiim eft lanuginofus.
Si frudlus hie penjtus fit maturus, turn has lamellas
fefe - apériunt., formamque alterius floris exhibent,
car© autem interna- turn confpicitur, quæ magnitudinem
habet decorticati Mali Aurantii , atque eodem
modprin pimrimas, ac plerumque in. viginti cellulas feu
fegmenta eft- divifa, tenuibus diftindla incilionibus ,
cK>cea, fùccqfa ,, .& mucofa, lingula vero fegmen-
ta. in carne fua habent recondita odlo parva plana &
fufea femina feu olflcula, feminibus Splani efculenti
* feu
LIV. HOOFTSTUK.
Roos Appel-Boom.
O Mdegelykenis, die dezen wilden boom met de Lemoen-
boomen beeft, zo heb ik hem mede in dit tweede boek
plaats gegeven, en zal daar van dan zeggen, dat
by ongeveer zo boog is als een Durioens-bom, en in de
rpnte omtrent een vadem dik , hebbende ook een e ff ene
fcborffe. De bladeren Jiaan aan 't voorjle der takken digt
achter malkander, engelykendievan de Sayor Gatappan,
daarze groote gelykemffe mede hebben , zonder ordre op
korte dikke Jlelen, ruim 2. duimen lank, zynde deze bladeren
wel van de langfte, die men in ’t Wout komt te vinden,
te weten van 2a. tot 24. duim, en 7. a 2. duim
breet; wel te verflaan aan de jonge boomen, wantoon
de oude boomen zynze niet beven de 16. lang, en6. breet:
lopende na achteren 'allenkskens fmal toe,, en aan de voor-
Jie helft, op \t breetjle zynde, met een korte fpitze: De
middel-zenuwe is ook zeer dik, en aan weder zyden uitbuilende
, de dwars-ribben zyn mede dik,. evehwydig en
JlaanmeeJl regt tegen malkanderen, zynde ook aan de kanten
grof gezaagt. .
Aan ’t vofirjte der takken, of aan de voet van 't uit-
terfle blad zift men een rond en groen beursjen, ruim zo
■ groot als een Ryksdaalder, ’t welk zig in 2. lappen opent,
en daar in vind men een jonk blad , 't welk by zyn oor-
fpronk mede een diergelyk beursje beeft, en zo zetten bun
de bladeren al verder Voort, zynde een merkteeken of eigen
aart van dezen boom. De bloemen en vruchten hebben
ook wat byzoridêrs , fen't geen van andere bomen komt
te verfcbillen: Want de bloem is eigentlyk een ronde knop,
die met dikke fcbilferen de ingejlatene vrucht bedekt, of
digt daar aan legt, en welke Jcbilferen bun openende, de
gedaante van een rond kammetje maken, 't welk witacb-
tig van coleur is , en Jlraks af valt, en daarom zeggende
Inlanders ook, dat de vrucht zonder bloeizel voortkomt.
l De jonge vrucht is na ’t afvullen van de bloem, ongeveer
zo groot als een pruim, doch groeit daar na zo voort
tot de grootte van een Oranje- Appel, uit den rónden en
nis wat plat gedrukt, achter met een kuil, daarze met
een korte dikke voet digt tegens den Jleel aan zitten, 2.
en 3. by malkander hangende: De vrucht van buiten'be-
febouwt, gelykt niet qualyk een gefloten Pejoni Roos,
met 7. en 8. dikke ronde en bolle febilferen op malkander
leggende, waar van 2. de buitenfte zyn, en zo vervolgens
de andere mede op malkander, van coleur vuil-gróen
of uit den grauwen en groenen onder een gemengt, en
wolaebtig in 't afintajlen.
Als nu de vrucht volkomen ryp is, zo openen baar deze
febubben, en blyven zo Jiaan als een twede bloem, tonende
bet binnenjle vlees, 't welk nog al de grootte beeft
van eengefebilde Oranje-Appel, en ook op dezelflle manier
in veele, of gemeenelyk in 20. Jlukken verdeelt, met
dunne keepen onderfebeiden, boog-geel , zappig, en fly
merig, hebbende ieder ftukje in zyn vlees omtrent 8-kleine
platte en bruinaebtige zaden, de zaden van Solanum
Elculentum ofTrong zeer gelyk, de fmaak is twederlei,
Zïai.JCLV.