Ï22 H E R B A R 1 1 A M B O I
conveniunt cum illis Vïdqroe Littoreoe ; pmnes .porro
ramuli funt,<iuri, unique fôliis pbfeiîï fine ullis fpi-
nîs ,* cota arbor mitis eft.
Flores forte ob convenientiam ex alis foliorum ra-
mulorumque progerminant, nec multum fine dubio
different a flpriBus Vïdqrè, quum fruftus eodem
çrefcant modo bini, te rn i, & adfummum quaterni
fimul prppullulantes , breyiffimis pedunculis erefti
infidélitésformamque referunt ppmulprum, quidam
perfette fphærici, alii, vero oblongi inftar Vidaroe,
ejusdemque magnitudinis , pmnes vero funt glabri,
âttamen completi, fedpupftulis notati inftar Limonel-
l i , ïuperius vero b'revï & duro apice inftrufti. Ju-
niorum fru&uum color eft rviridis, vetuftiorum vero
obfcure-luteus, ienfim quoque fufcus & oßfcurus;
fub extèriore putamine humida reconditur medulla,
qjiæ in maturjs. plurimùm exfucca ,eft , inqu.e hac
unà, bina,'ternave bflîcùlaffeminàlia , quorum foli-
taria inftar nummi funt plana, fed crafllora, âïia vero
finuofa, fibjque oppo.fita:. Omnia yerp molli ac cinerea
lanugipepl^ucuntur inftar fgiâci,. horum interna
îubftântia eft alba, & lenta inftar Ofliculorum Limo-
num ,,quaeq.ue.in bina dividi poteft fegmepta. Cupâiæ
àïbpris partes\amarum dan,t faporem,Limonum pfii-
culis magïs gpcedentem quam Abfynchio, plurima
vero amaritjes-in fruftibus & radicibus apparat, ac
præfertim.in eorum corticibus, dein in inferiore minci
parte ac demum.in fôliis.-*/*
Radices, . quæ non funt craffiores brachio infantis,
optimæ cenfentur, inque iis apparent verrucæ inftar
obtufarum lpinarum , quæ proprie extremitates vel
veftigia fiunt fibrillarum vel minorum radicum , qpæ
e x màjori dètruncatæ funt.radice.
Natura qtiafi demonftrare vo lu it, quænam optima
hujus arboris effet pars, & ante omnia radices crea-
v i t , quæ latifïïme fub terra prorepunt, & ex par-
vp illärüm fruftulo in terra remanente demum ex-
crefcit aj^qr.priprLfimilis: Hæ autem radices, dif-
fecaüturin frufta. longitudinis pedis vel ulnæ,tales-
que in peregrinas mittuntur oras , illarum vero cortex
non eft feparandus, quum in illo maxima fit ama-
ritiès.
Nomen. Latine Lignum Colubrimm, & ad aliorum
diftinctionem Ttmorenfe , Belgiçe Slangen-bout : Ma-
lai ce .tz/ar^quod nomen , -ufpu to, accepif ex
Zeylonenfi jign o , cum, quo Timorenfehoc~ amaritié,
colore cifçUlîs i qpi in.1 tenuibus obfervantur; radici«
bus, & quodammôdq ferpentis ventrem exhibent ».
çdnvènit’; In Tihiofa & Rotthe proprie vocatur Caju
Nqjfi; '^ctftügalïi ilïud vocant Pâftde. Cobra, u tr Zeylo--
nenfe. ;
Locus. Hæc ärbör filveftris eft, & crefçjt æque in
pianis campis, aC in anteriore montium parte, in in-;
Tula Rottbe, quod optimum hâbetiir lignum, deinTi-
morenfe, Wetterenfe, quod noftratibus Ettér voca:
fur , dein'Lethenfe, ac porro in vicinis reperitur in-
fulis. ' p ;
JJfus. A Rotthonenfibus & Tin\orenfibus hoc lignum
antea in nullô habebatur pretio,iiti&hodievix
ipfis æftimatur: folent enim plurimum adhibere ad
Towack amarum reddendum, tali modo, quo hic in
•Amboina Saguerus præparatur cum alia radice: Vulgaris
ejùs uiïis'; eft contra quartanas, fi poft horripila-
tionem ‘ejuS enulum ad Cyathi quantitatem propine-
tu r , fi tanta nempe quantitas füpra.porphyritim cum
aqUa cpnteratur , ut turbida fit ^ -âc dein talis fefe
âd fudores componat in ïeéfcp. Eodem quoque modo,
fed tenuior facta emiilfio adfumitur ad ventriculum
çorroborandüm, & ejus muçum , qui concoftionem
inpedfè', cbnfümendum: Quidam etiam commifcent
çum Cajoe tay , fi contra fiepr.es "exhibeant. Utrumque
vero hoc ingratum dat faporem & pdorem, qiii autem
facile fuperatur, fi haultus puræ aquæ fuperbibatur,
vel os colluatur. Cajoe tay additur, quum fudbres facile
provqçét, ardoremque exftinguat. Ex cralfifii-
mis firuftis* quidam cratères formant, quos ciiriofe
fervant ac religiofe, præfens putantes fete habere re-
me.dium , fi ex His tempore febrili-potum infiibant,
inutile aütefn boni hujus ligni dilpendium céiifeo,
liquidem non legitime aquam. cpntin.et, fed etifuh per
dimidiam diei partèm infundi oportet, antequam fit
amara, prætereaque, fi ter quaterve in hfinc ufum &
■ pal-
N E N S I S Uier. II. cap. XL VI.
en gelyken .meer die van Vidara Litcorea, zynde voorts
alle de takjes bard, vol met de blaadjes bezet, en zonder
• eenige doornen, als mede de gebeele boom.
De bloemen zullen viogelyk voegens bun gedaante uit
den fcboot der bladen en zyde--takjes voortkomen, en
apparent niet veel van Vidaras bloeizel verfcbillen'
want de vruchten wajjen op die zelve manier, twee
drie-, -en ten boogjlen vier by malkander, op .jlyveenzeer
korte Jleeltjes, meejl oVer eind jlaande. Zynde dezelve
als kleine Appeltjes, zommige regt kogel-ronden andere
wat lankwerpig, als Vidaras, zommige ook,zo groot
doch alle volkomen, effen, éh buiten op met kleine pukkeltjes,
gelyk de Lemoentjes, en boven op met een kort ,
■ enbardjpitsje. De coleur ydn de jonge vrujchten is groen
en van de oyde donkergeels ookrtietter tyd rqok-verwie,
en wat bruin, ónder de buiteTffieJcbaal leid een vochtte
merg,, (.pet.aqelk in de rype.nieejt QJpdrotjgt} ^ dfiftr mi
een, twee, en drie zaad-korréls ', 'waar van de.énkèjde{plat
zyn, als een penning, docb wat dikker, en de andere
bogtig . enJegens mqlkandèr apn, ,of over ftwn(\g : Alle
bekleeUtmet een zagte. engraaywe dons, .als. 'Satyn, van
binnen met een witte en taye fubjlantie, gelyk de Lemen-
korrels., dat fiig fiók m ± > $ h w a t < q a n
den .gebe.ekn:bcm is , hefft.een bitter.effmak'9 &e,,Lêjno,en*.
korrels naderkomender, dan den Alfem.,..do<ik de vmjie
bitterbeit proeft .men in de vruchten, en kfloptelm, tn
voomamentlyk in derzelver fcborffe, daar na inde,onder-
fiefiam, en tendaal(ben in de bladeren. ■
■ De wortelen, die niet dikker, zyn dan een kinder •arm,
boud men voor dè bejie , en men- ziet -daar -aan- eenigt
vratten alsjlompe doorns, zynde eigentlyk de einden van
de baairige „vezelingen , o f . kleine worteltjes , dipmfniiati
de sroptffyójptélen afgejviïdepfheeft,
De' Mttiuf 'beeft Oók-bèiö'iïen willen, 'vóelkbiTdejledtel
van dezen boom zy, hebbende voor of boven andere duim
de wortelen daar toe gefcbapen, want dezelve zeer mt
en breet onder de aarde Jcbieten, en van een 'Bein jhikje,
dat in -de oardp-werp gelptqn, (fjblyft leggm-,-}g^o^t,(lopr
lankbeit van ^tyd weder .eenMom-mpp zynlwoïiel ', geiyk
de voorige: werdende depe fvoontel^gtkapi in Jlukken van ■
een voet of een elle, en zo na vrccvidcplaatzen verzonden,
en men moet 'er de fcborffe nooit af nemen, om dat de met f t
bitterheid daarin ffeekt. '
'Naarrf. In •’t Latyit Lignum 'Co'lubTinum~en. tot m-
derfcbeid van andere Timprenfe; In 't Duits Slangenhout.
Op .MoLeyts ^CajUpUttei:i bepbende deze:.naalmk^
komen, %ö-'{k giffe, na de, Slangenhouten \Vfjn .Ceylon
met welkè'bci umorenfè in.de bitpprbeit ,\ojeur ,'i%cir-
culen, die men aan de dunne wprtelen ziet, (ién eente-
fints een buik van een S lp iy je 'v é r S e eW ^ j^ ü ^ t f-
komt: Op Timor en Rottbebiet het eigentlykGa]U Naifi.
De Portugeezen noemen',t {Sao de Cobra, eétykbet Cey-
lónfcbe. ■ .
{ Plaats. Dezen boom wqft in f t wild, zo. op jjlakkevel-
den, alsinftvoorfte van 't gebergte, op 'tEifandRptthe,
't welk ook.voor bet befte werd gehouden, daar-na op Timor,
Welker, by de onze Etter genaamt, Lë’thi, en T
groote Land , ende midsgaders de daar by gelegene Eilanden.
Gebruik. By de Rottbineezen en Tirnoreezen was dit
hout voor dezen in geene achting, gelyk bet, ook nog niet
en doet: Want zy plegen bet meeft te ] gebruiken, ombaren
Towack daar mede bitter ie 'maaken^ .#> 'jjiplgnigé
wyze, als men bier in Amboin den Sagueér met 'een andere
wortel deed: Zyn ordinaans gebruik is pegen deder-
dendaagfcbe koortze, als mpn na de huivering Tiaar van
een Tbeeikopje vol inneemt, ie weten, zo vèel oppenJleen
met water gevreven, dat bet water effen d,hap;: van troebel
wert, en daar op gaat men fweten. Op dezplfffè manier,
doch wat dunder toegemaakt, neemt men bei- dok in, om
de mage te verfterken, en dejlymrigheit, die naar in zit,
te verteren: Zommige mengent ook wel niet Cajpe Tity»
sils zy 't tegens.de koortze willeninkeyen: Befje ee.n vileine
reuk en.fmqak uitmakendp, mcb die echter ligt te
verwinnen is, ,als men■ een Jlokjepf teugje zuiper water
daar óp drinkt, en den mond uit/pQélt-: Het Qajpe tay
gebruikt men daar by, om dat hpt doet fweetpn, etiden
brand vermindert. Uit de dikjle Jlukken laten zovimig*
wel bekertjes drayen, en dieze ,vpor een sroote raritej}
houden, quanjhis als dan een gereetmiddel hebbende, om
in de koortzen daar uit te drinkep? maar ikhpude dat voor
een onnutte verfpilling van ’t,goede bout, want hetzelve
niet alleen ter degen geen .water bout, maar .dat pipet pok
wel een-balven dag daar in Jlaan, eer bet bitter word t
{Paf-^3 - TZai.XXXVJII.
'Tfm/.jr.