Ill Boek. XVII .Hoofiß.
Interim Arripacus Litorea prima dici
boinenfibus nullo inHoöuit nomine nee u
ln Leytimora altera ej»s minor occurrit fpecies,
qute in longis petiolis tria fimul junfta folia quoque
gerit, brevibus propriis 'infidentia peduneulis, quae
quinque pollices longa funt, binös cum dimidio lata,
.medium vero fe x , feptem, & oófco pollices longunreft,
Lanffii fobie fimillimuim, ficcum, & tenue, e o f e t-rans-
verfales alternatim locantur.
Flores verq arnplis infident racemis exquatuqrpar-
vis&albiCantibus petalisconftantes, parum retroflexis,
acidulum fpirantes odorem, non autem ingratum, in
horum centrö quinque albicantia ftamina locantur.
Qujedam fex Amboinenfibus muberibus corticem fu-
pra memorat® anguftifoli® fpeciei conterunt in te-
nuem pultem, qua faciem illiniunt, ut elegantem fibi
concilient colorem.
AM B O IN S C H E K R U Y D B O E K . 189
i poteft, Am- Het mag by provifie bieten Ampacus Litorea Prima,
ulu- ty de Amboineezen heeft het nog geenen naam, of gebruik.
Op Leitimor vind men een kleinder gejlagt, 't welk Op
lange fteelen 'mede draagt drie bladeren by malkander, op
korte fteéltjes gevoegt, vyf duimen lank, tweeeneenhalve
breed, waar van ’t middelfte zes, zeven, enachtdid-
men lank i s , de Lanze-blader en zeer gelyk, droog, en dun,
de dwers-ribben ftadn verwijfelt tegen malkander.
De bloemen f t dan aan Vsyde troffen, van vier kleine en
•Witte blaadjes gemaakt, een weinig achterwaarts geboo-
gen , wat zuur riekende, doch met onliefiyk, binnen in
verbergenze vyf witte draatjes. •
Zommige Amboineeze Vrouwen wryven defeborffe van
t bovenjlaande Anguftifolia tot eenfynen bry, enbefme-
ten baar aangezigt daar mede, om op haar manier blank
te werden.
\Tabula Sexagefima Secunda
Ramum exhibet Ampaci anguftifoliæ, floribus ex ramo & petiolis
ortum ducentibus.
De twee-en-feßigße Plaat
Vertoont een Tak van de fmalbladige Ampac-Boom, met zyh
bloemen uit den Tak en fteelen der bladen te voorfebvn
komende. 1
O B S E R V A T I O . a a n m e r k i n g .
HffiC mibi dicitur Rhus foliis ternatis oblongo-acutis, ex
ramis & petiolis florifera. Ampacus arbor a Valent, p. 113.
obiter deferibitur, ejusque ramus in Tabula No. XLI. exhi-
betiuv gende. En wert Ampac-Boom van Valent, p.
en op de Plaat onder No. XLI. verbeeldt.
CAPUT DECIMUM SEPTIMUM.
Flos Cujpidum. Bonga Tanjong, Fa-
la Kauki•
DEfcripturo tales arbores ,q uæ ob gratos eoluntuf
flores, primo mihi occurrit Bonga Tanjong, quæ
a Malayenfibus , qui optimam habent florum
cognitionem , tanquam princeps arborumfloriferarum
habetur.
Arbor proxime accedit ad CaryophyllUm , eftque
elegantilfima, comâ regulari modo ordinata & denfa,
cujus rachides ac folia jucundum quoque præbent ad-
foe&um, magnitudinem & altitudinem habet vulgaris
Limoöii ; Ejus truncus fimplex eft & eredtus, fed non
altus ac craffus, 'raro rotundus, plurimum angulofus,
quafi ex variis conftrudtus effet truncis, ft nempe ve-
tuftus fit, médiocres enim vulgo rotundi flint. Ejus
cortex eft craffus, durus, rugofus,& fiffus,fique in-
cidatur, paucum exftillat fpiffum lac. Fobafunt fo*
litaria, irregularia, fedcopiofa, Citri foliis quodam-
modo fimiha, vel paulo latiora, integra, quatuor pollices
longa, binos lata,obtufo apice mftru£ta,glaora,
firma, & Iplendentia, multis transverfalibus pertexta
venubs, non tarnen protuberantibus, nec adeo pa-
rallebs ac in Caryophylli foliis. Horum foliorum 6-
rae ab inferiore parte quodammodö fimiöfle flint, funt-
que ob fcabritiem parum incurvas,
Ex foborum alis tria, quatûorve, fed plerumque bina
progerminant capitula, exrotundo acuminata inter
capitulorum L.ini, crocea, quum hæc feie aperiunt,
flofculos exhibent unguis magnitudine ,exfimpliCibus
acuminatis petabs conftru&os, primo enimgerünt tria,
quatuor & quinque parva petala, quæ ipfis pro oper-
culo externo inferviunt, ipfis jungitur ordo alter decern
vel duodecim parvorum, albicantium, & ahgufto-
rum petalorum, magis acuminatorum, fpicæque api-
cem referendum, quorum binafemper funt conjun-
fta. Circa centrum tertius occurrit petalorum ordo
'extrorfum inflexofum, quum flosfit apertus, ac-tandem
in ipfo centro minor , &quartus occurrit ordo petalorum
minorüm introrfum inclinantium, parvamque
conftituentium cavitatem, fub quibus capitùlum feu
germen locatur, quod in fruftum excrefcit.
Omnia ifta petala acuminata in centro connèxafunt,
ac circa germen inftar coronæ ponuntur, quæ ita fi- •
mul etiam decidunt, rotundum rebnquentia foramen,
quod
XVII. H O O F T S T U K .
De Tanjong-Boom , o f Boom der
Jpitze Bloemen.
ZUllende nu die botmen befchryvèn, die men we-
gens haar lieflyke bloemen aanqueekt, zo komt voor
eerjl voor de Bonga Tanjong > by de Maleyers
(dewelke de befte kennijje en oordeel hébben ‘van bloemen')
voor de Princejfe van de Boom-bloemèn gehouden. ■
Be boom is naaft de Nagel-boóm , bene van dé cierlyk-
fte met een welgefcbikte en dikke kruin, zo van ryskens j
als loof, fraai om aantezien, in de grootte én hoogte van
een gémeene Lemoen-boom, den ftam is enkeld ,rond niet
boog, maar dik, zelden rond$ maar hoekig, en als uit
vêffcbeide ftammen t ’zomen gezet 3 te weten, alsze oud
werd, want de middelbare zyn méeft rond. De fchorjfe
is dik, bard, ruig, en geborften, en als mén daar in
kapt, loopt ’er een weinig dikke melk uit. De bladeren
ftadn enkeld, en zonder order, docbveeleaande takskens,
de Citfoen-bladeren eenigzints gelykende, of wel zo breed
èn met èff ene kanten, Pier duimen lank, en twee breed9
met een ftompe fp it s , glad, fty f; en glimmende, mét
veele fyne ribbetjes dwers doorreegen, nergensuitfteeken-
de, zo evenwydig niet, als dan de Nagel-bladeren. De
kanten van déze bladeren zyn van onderen een weinig ge-
ioomt, enftaan wegens baar ftyvigheid wat bogiig.
Uit de fcbóot der blaadjes komen drie, vier, dochmeeft
twee knoopjes voort, uit den ronden toegefpitft, gelyk de
Lynzaai-knoppen, boog-geel, deze baar openende, vertoeven
kleine bloempjes , in de grootte van een Nagel,
meeft van enkelde fpitsjes gemaaktwant vooreer f t beb-
benze drie, vier, en vyf kleine blaadjes, die baat tot een
dekzel van buiten dienen, naaft die ftaat een andere ryg
van tien a twaalf andere kleine, witte, en fmalle blaadje
s , meer de fpits .van een Ayre gelykendè, en altyd twe
aan malkander: Wat inwaarts ziet men nog èen dier gely-
ke kring, wiens blaadjes uitwaarts geboogen zyn, als de
bloeme opén ftaat; eindelyk in de midden ftaat nog een
kleinder kring, van nog kleinder blaadjes gemaakt, die
inwaarts fluiten, en een kleine bolligheid maken, waar
ondet ftaat een klein knopje, daar dé Vrucht uit werd.
Dëfpitzeh zyn allegaar aan malkander vaft op de bodem,
en ftaan om ’t voorfebreevè knopje, als een k ransjen, dies
zyook zo geheel afvullen, met een rond gat in de midden,
A a ï daal