vel decern albis, fubrotundis, femi excavatis & inte-
gris petalis formam minoris Rofæ referentibus, ho-
rum bina extrema maxima funt, quibus oppofita funt
bina alia petala craeiata, inque horum medio quin-
qüe y el fex alia minora petala extrorfum flexa, quorum
cavitas iterum erigitur, floris centrum repletum
eft brevifiimis ftaminibus antheras croceas gerentibus,
quales in Rofis Antheræ vocântur, quæ adeo arête
compaétæ Sc repletæ funt, ut petala videantur ex-
trorium fleêtere, ftaminula hæc/ in medio fubrotun-
dum ac ruffum abfcondunt capitulum, cui piftillum
inponitur albicans, quod in fruêtum exerefcit. Flo-
rum odor eft gratiflimus, ad Lilia alba accedens 3 quem
per 24 horas' lervant.
Fruêtus funt perfeête fphærici, forma & magnitudi-
jie rotundi Pruni minoris,'vel globulifclopeti* gla-
berrimi & æqualess fuperius parum acuminati, glau-
ç i , quamdiu ex arbore dependent, maturi vero &
deçidüi funt flavi vel ligner coloris, horum exterior
peiiicula fenfim rugofa ë ft, finditur, ac decidit, fub
hac occurrit capitulum perfeête fphæricum, pallidi
coloris, quod conftat ex ficco & fungofo putamine
ififtar fuberis, inhujus centro veras reconditur nucleus,
ex rotundo acuminatus, fubftantiæ Caftanearum,
externe albicans, interne craflus, luteils, vifcofum
exfudans Oleum, quod in vetuftis etiam nucleis’ ex-
primi poteft , & inftar. Terebinthinæ cum exungia
mixtæ fpiflum eft;,
In tota arbore cpntinetur vifcofus, fed paucus liquor;
qui in abruptis fôliis craflus apparet inftar laêtis con-
deiifati, qui in cortice gummi flavefcens refert, in
fruêtibua vero oleum flavum. Si folia traêtentur, odo-
rem fpirant fquillaruiïi toftarum, qui odor penetran-
tior eft in cortice vetuftarum præfertim arborum,qui
plerumque gummofus eft : Lignum primo intuitu
Ouercino fimile videtur, fed peculiaris eft formæ,
qio'd a cæteris differt lignis , eft enim grave , fo-
lilum i craftis conftans fibris, plurimisque raris &
iatortis fibris & venis ^ ita ut vix findi poifit, &nun-
quam per longitudinem, fed femper juxta decurfum
yenarüm in parva fegmenta rimas agit. • -
illud duplicis coloris e ft, primo enim eft cinereum
Inftar Quercini Îigni,; maculis aliquando pallidis .feu
flavis diftinêtum ut & fibris craflioribus; Alteram eft
ruffum inftar lateris femi eoêtL, tënuiores Jiabens fi-
bras, quarum decurfus plerumque funt longitudinales,
ftriasque formant latas , cæterum utrumque eandem
habet fiibftantiam & naturam : • Ruffum vulgatiflimum
e f t , fique politum fit, fplehdet, & radios feu rèflexum
emittit inftar Serici; hæc veroligna difficulter poliri
poffunt, uti infra ulterius indicabitur; ;
Hæc arbor,' uti diêtum e ft, femper in litore crefcir;
iadicibus infixa oræ filvaram, cæteraque coma ad li-
tus & inafe inclinât. Ad diftantiam vibrationis arcus
£æpe in-filvis occurrit plariis, fi vero loca hæc adcu-
fate examinentur, apparebit traêtum ilium fuiffe a
mari auétum & adcretum-, atque.ibidem nucleos ab
hominibus vel avibus fuifle projeêtos-. In,-média enim
terra hæ arbores plantari fatis bene poffunt, ubi &
ereêtæ fatis crefcunt in initio , fed fenfim increfcen-
tibüs annis naturalis inftinêtus fefe prodit ,- güum ad
mare iterum inclinait, non autem ica açfi in litore
locatæ effent.' . . . . . . > .
' In ifthmo, quo' riions vetüs.Soÿà diêlus ad Borea-
lem plagam alteri jungitur monti, qui locus permil-
liare in ipfa.regione fitus- eft , ab antiquis jam. tempo-
ribus vaftiffima ac filveftris penitus ftetit Arbor Bin-
tangor, nec ulli.nqtumeftj qua ratione ibi excreve-
rit, hacradicibris fuis totum occupabat iftum Ifth-
mum, ita.ut vix ah'quis tranfire ibi poffet,plurimique
homines rapes efie radices iftas putabant.
Anno autem 16P4 fubitus hanc arborem infeftavit
ignis , nulla cognita cauffa, & quum hæc mufco aliis-
que concreta effet herbiSj ita totam incendit arborem
ffamma, ut tota quanta fuerit confumpta & déflagra-
ta m'aXimo incôlafum doloreV qui h'oc tanquam in-
fauftum habebant omen.' Ejus lignum itidem ruffum
e ra t, fed non ita eleganter ftriatum ac illud , quod
in litore 'Crafeit.- , ,. .- .
Quotahnis 4nenfe Decembri copiofos profert fibre's,
quum jucundum ad longam diftantiam fpargit
odofem: Subfequentibus menfibus in'aturefcunc fru-
êtus , qui plerumque in aquam .decidùnt ,- faftuofurri
vero mare amatoris fui dona ipernens, illos in lit-us
pfojicit
en beele blaadjes, in gedaante van een klein roosje,
waar van de twee buitenjle degrootjiezyn, by de bloem
Jlaan twee andere blaadjes met de voorige in 't kruis, en
binnen dezelve vyf a zes kleindere blaadjes uitwaartsge-
boogen, en dan met de bolligheid weder opwaarts, bet
middeljle is uitgevult met korte draatjes, die - Saffraan-
geele noppen dragen ,• diergelyke men in de roofen Anthe-
ra noemt, zo digt in nmkanderen gedrongen, datze de
blaadjes fcbynen uitwaarts te perjfen. Deze draatjes verbergen
in baar midden een rond en ros knopje, daar een
witte draadje opjlaat, waar uit de vrucht werd, den
reuk van de bloemen is zeer lieflyk , na de witte Lelien
trekkende, en behouden die over een etmaal.
De vruchten zyn regt kogelrond, in de grootte van een
'rónde Pruime, of een kleine Bus-kogel, heel glad en effeny
met een klein fpitsje vóór op, Spaanfcb-groen, zo lange
zy aan den boom vangen, maar de rype en afgevallene
zyn geelacbtig, of boutverwig, de buitenjle Jcbel werd
metter tyd rimpelig, fcbeurt en valt a f, daar onder vind
men dan een regt rond bolleken, bleek van coleur, bejlaan-
de in een drooge en vooze boljter als kork , in de midden
leid'de regte korrel j uit den ronden wat fpits, van fub-
jlantie als een Caflanje, van buiten witachtig, vanbin•*
■ nen dik, geel, efi kleverig, Oly uitfweeteiide, bét welk
men in de oude heeften nog uitperzen kan, en zo dik wórd
als. Terpentyn met ongêl'gemengï.
In de beele boom fteekt een kleverig-, doeb fcbaars zap,
bet welk Zig in dé afgebróoken bladeren dik vertoont, als
witte melk, in de fcborffe als een geelacbtig Gom, in de
vruchten als een geele Oly: De bladeren wat gebandelt
rieken, als gebraden garnalen, welke reuk menft erkergevoelt
in de fcborffe, zonderlyk van de oude boomen, die
meeft gommens is> bet bout.is in 't eerfte aanzien het E ikenhout
gelyk, docb 'van.een byzonderè gedaante, en van
andere bouten veifcbillende, want bet is fwaar, maffyf,
grofdradig , en met veele zeldzame draayingen van aderen
zodanig verwerd, dat bet qualyk fplyten w il, febier nooit
in de lengte fplytende, maar alleen na den loop der draayingen,
en dat* nog met korte ftukken. . •
Het is tweederjéi van coleur, bet eerfte isgrdauwacb*
tig ■, als Eikenbout, en zomtyds met bleeke of geelacbtige
plekken, en grofdradig; Het ander is bleek-ros als een
balf gebakken fteen, . fynder van aderen., en wiens draayingen
meeft in de lengte loopem, en maken eenige breeds
ftreepen, anderzints beide van eendeflèi fubftantie en aard,
bet rèffe is wel bet gemeenfte, en als.het gepolyft werd,
limtbet, en geeft een-, weerfcbyn’, als zyde, docb déze
outen laten zig zeer. qualyk polyften , gelyk bier onder
zal gezegt werden. ■
Het wdft, als gezegt, altyd. op betftrand ■, enmet bet
refterende lyf overhangende na de Zee: Men vihdzewel
een boog-fcboot daar van af in vlakke .Bojfcbeh, snaar als
men de plaaizen ter degen aanziet , zal men befpeurên,
dat bet voor-Land aldaar aangegroeit zy: Ofte dat de
korrels door menfcben ofte vogels aldaar gebragt zyn<
Want men kanze wel Landwaarts in planten, daarze
voor eet f t fcbóon regt opftbieten, en gelyken, als of ze een
wakkere boom wilden wórden, maar met de j aren vertoont
%ig-de natuurlyke drift,’ beginnende na de Zee te rieken
, en voor over te bellen, docb zo zeer niet, als die op
ftrand.
Op den /mallen bats, waar mededenberg oud Soyain
bet Noorden dan dé'andere berg vaft hangt, zynde wel
een myl Landwaart ïn , beeft van al oude iyden geftaan
eer zeer grooten en woeftertftrand-Bintangor-boom, zonder
■ dat iemand weet, boe by daar gekomen is , by bejloegmet
-zyne uitfteekende wortelend dien gebeelen bals, dat men
ter naauwernoot voorby gaan kofte, en de meefte menfcben
Zagenze voor klippen dan<
- Docb in bet jaar 1664.: is een fcbielyk vuur in dezen
boom gekomen, men weet niet bóe, en dewybdezen boom
met mofcb én andere ruigte zeer behangen was, beeft den
brand zoodanig toegenomm, dat by gantfcb verbrand is ,
tot geen kleine droef beyt van de Inwoonders, dirdat voor
een quaad voorfpook hielden; zyn boilt was mede van. bet
toffe geftagt, docb zoo mooy geadert niét/, als bet geene op
ftrand waft:
Jaarlyks in December ftrnt by vofcbloemen, wanneer
byzynen lieftelyken reuk verre verfpreidt. In de volgende
maanden typen dé vruchten, dewelke meeft: in ‘t water
vallen, docb die fpytige Zee, har es Minnaars gaven
veragtende , fmyt-die dj weder op ftrand mét boopeti, en
. dat
projicit magna copia, atque quo usque id fieri poteft,
ubi nuclei ifti fub herbis latentes in arbufculas excre-
fcunt, unde & hæ arbores ad filvaram oras femper
locantur. > .
Nomen. Latine Bintangor Maritima. Malaice Bintan-
gor Laut. Quidam hanc etiam vocant Bonga Tanjong,
quod nomen commune eft cum arbore fupra capite 17
defcripta, quum plerumque crefcat in montibus iftis
ad mare fitis, quos Malaienfes Tanjong vocant. Bel-
gæ noftri, Moluccas inhabitantes, ipfi nomen C ap Mo-
rea tribuerunt, quod forte. accèperunt a Luutanis.,
qui Marea dicunt maris æftum, feu talia litora, quæ
viciflim maris itu & reditu inundantur, ubi & hæ arbores
potiiïimum crefcunt. Javanis .dicitur, Jampelong
& fsjankoc, Baleyenfibus TsjampcelongSc Tsjampelong,
quo nomine plurimis Maleyenfibus nota eft. Terna-
tènfibus Fidacca, atque peculiariter ejus flos Copratsja,
& Carpuratsja, fruétus vero Tsjópelon. Macaffarenli-
bus Punanga Boeg: Betau & Bit au. Amboinenfibüs
Hataur, Hataulo, & Hutaulo,■ ut & Hattou-Ui.
. Locus. Nota eft hæc arbor per totam Indiam aquo-
fam, ac præfertim in infinis Moluccis, & Amboinen-
fibus, tam in planis quam in præruptis litoribus, quæ
raro homines vel animalia fréquentant: In Amboina
plurimum occurrit in faxofo litore Lariques & Suli ;
in Cerama totus pïani liions traêlus a Naffovico ifth-
mo usque ad Affa Hoedi,per aliquot milliaria obfitus
eft vaftiflimis Caju Marea arboribus, plerumque quafi
decumbentibus, comaque fua in aquam inclinantibus,
ita ut fub iis tanquam fub umbraculq ambulare quis
poflît, adeoqùe vegete crefcunt, ut illarum Folia ultra
pedem longa fint. Obfervatum fu it, aves aliquando
nucleos in montes transferre, ut & in infulas, in
quarum litoribus non inveniuntur, née notæ funt, qui
ibi etiam fæpe pfogermiriant. Hinc quædam tales arbores
occurrunt in Bandæ regione altiore', ac forte
tali modo ifta Soyaenfis arbor propagata fuit.
In Occidentalisms. Indiæ plagis hæc quoque nota
eft, uti in Malabara, & Zeylana, ibique longo & fi-
nuofo tranco in litore decumbit, ac fuperiorem tran-
ci ac comæ erigit partem, ita üt ab aqua marina non
adfpergatur, ibique plurimos & odoràtos profert flores,
ejus autem folia ibi funt minora quam in Am-
boinenfi.
Dum itaque hæc arbor in Zeylana ac vicinis in-
fulis eradicata, cafu per mare in Cormandelam trans-
vehi poteft, fi pro vero affumere velimus, quæ Pör-
tugalhci feriptores, & inter alios Jaricus tom. 1. libu
2. cap. 17. ret*. Indie, ex antiqua lndorum tranflatio-
ne narrant, ApOftolum St, Thdmam ad urbem Me-
liapourum feu St* Thomæ, quæ tum temporis duodecimo
milliaribus a-mare diftabat, vaftam arborem ein-
êtura fua e litore ad urbem pertraxiffe, ex quatotum
fuum facrarium conftruxit, quod lignum Rex-rSaga-
mus antea.adeo expetiverat in fuum ufum, fed-ömni
fui populi vipdvehere nonpotuit, haud male ergo
concludi poffet, talem fuiffe arborem; nullæ enim
ingentes in litore crefcunt arbores , quæ mechanico
hmc ufui infervire pofiint*
Ufus. Quamdiu hæc arbor crefeit, ejus' flores ac
fruêtus ufui iiiferviunt: Flores expetuntur a mulieri-
busj quæ illös capillis fuis inneêtunt, vel in ciftis ve-
ftimentis adponunt, ut gratum ipfis Concilient odo-
rem, florum antheræ ufui medico conducurit, atque.
ilium in finem colliguntur & adfervantur, quas potio*
busincoquunt puerperis propinandis.
Pétulantes Baley'æ rdgeS fioribus hifee pulvinaria
repletit, ut gratum Ipirént odorem, aëri autem fæpius
hæc exponenda funt, quum craffosalioquin'acpingues
generent vermes. Hoc autem fernen , generali nomine
Sari diêtum, calidioris eft naturæ, quam illud
Naggaffari, quod ad fimilia adhibetur mala -, florum
cauffa hæc fæpe arbor a Maleyénfibus .& Macaffaren-.
fibus circa ædes fuas plantatur, & loco Nagga-fari ufur-
patur.
Ex maturis ejus fruêtibtis oléiim colligitur varia
modo j primo enim eorum exteriora putamiiia decor-
ticantur -, interioresque nuclei in Sole exftccantur,
donee flavum exfudet oleum, hi dein contunduntur
vel-conteruntur, inbræque pilofæ inponuntur ex Ca-
lapdat
zoo. boog op het Land , 'als > ze kan , alwaar dis
korls, die in de ruigte gefmeeten worden , tot nieuwe
boompjes .opftbieten, en daarvan daan komt bet, dat dee-
ze boomen altyt in de rand van bet bofch Jlaan:
Naaim In ’tLatynBintangor Maritima; OpMaleyts
Bintangor Laut; Zommige noemen hem ook Bonga Tanjong,
een naam gemeen met den boom , boven Kapittel 17
beft breven, om datze gemeehlyk Jlaan aan de hóófden of
voorgebergten , die'in de Zee uitfteekén, die deMaleyers
Tanjbng noemen, Onze Nederlanders, die in de Moluc-
cos woonen, hebben hem den naarn van Caju Marea ge-
^en molken zy mijfebien geleend hebben van de
Caftilianen, dewelke Marea noemen bet gety vande Zee,
of zoodanige ftranden, die met beurten door Eb en Vloed
befpoelt worden, alwaar deeze boomen meeft waffeben:
Op Javaans J ampelong, en Tsjankoc: Baleys Tsjam-
poelong en Tsjampelong , met welken mam zy ook by
de meefte Maleyers bekent is. Tefnaats Fidacca, en de
bloem in 't byzonder Copratsja en Carpuratsja, devrueb-t
ten Tsjopelon.. Op MacdJJers Punanga Boeg: Betau, en
Bitau. O p Ambons Hataur, Hataulo, en Hutaulo, ook
Hattou-Ui.
Plaats:/ Hy is bekent door gantfcb water-Indim, in-
zonderheidt veel in de Moluxe en Amboinfche Eilanden,
zoo wel op vlakke, als fteyle ftranden, daar weinig gewoel
van menfcben en vee is. In Amboina beeft men hem
meeft- op de f t eenige ftrand van Larique en Suli , op
Ceram is de gebeele vlakke ftrand van bet Najfaufcbe gat
aan, tot AJfa Hoedi, eenige mylen Jank,met zeer fware
Caju Maria-bomen bezet, . meeft leggende, en met baar
hooft aan bet water reykende, dat men daar door, als onder
Prieelen kan gaan, zoo weeldrig in H groèyen, dat
de bladeren over een voet lang zyn.' Men heeft bevonden,
dat de Vogels zomtyds eenige korls in het gebergte brengen,
ook op Eilanden, op wiens ftranden zy onbekent zyn, en
komen aldaar zomtyds op. Hier door vind men eenigé
zoodanige .boomen op bet bgoge Land in Banda, en mif
febien is de voornoemde Soyaanfcbe boom ook zoo voortge-
- teelt, . . . ' • • - 6 .
In de weftelyke deelen van Indièn is by ook bekend,
alsfn Malabaar, en op Ce.ylon, met een lange en bogtige
ftam op ftrand leggende, en bet voor f t e zyne kruinen qp-
ligtende, datze buiten bet water blyven, aldaar meede
veele en welriekende bloemen dragende, docb de bladeren
zullen wat kleinder zyn, dan aan de Amboinze'.
. Dewyl dan dezen boom op Ceilön, en de naburigeplaat-
zen uitgeworteld, by geval door de Zee mede opCorman-
del kan gebragt werden, zo men voor de waarheid wilde
houden, bet gene de Portugeeze Scbryvers, en onder anderen
Jaricus Tom. 1. Lib.: 2: Cap. 17. Rer. Indic.^c
een oude Traditie der Inlanders verbalen, dat den Apfff-
tel St. .Thomas by de ftad Meliapóur of St, Tbome, dié
doemaals twaalf mylen van de Zee lag, een grooten boom
met zyn gordel van den ftrand na de ftad zoude gefleept
hebben, waar uit de gebeelen Kapelle, van hem gemaakt
zy ; en welk bout den Koning Sagamus te vöoren zo gaarn
tot zyn eigen bouw begeert badde, doch met alle zyn magt
niet optrekken konde , zo zoude men niet qualyk kannen
giffen, dat bet een %0dq.nigen.b00m moet geweeft zyn
want geen groote boomen op ftrand wajfen , die tot die fa:
brykdienftig zyn. ■ ; . ■ • ...
Gebruik. Zo lang als den boomftaat, beeft men bei
gebruik van de bloemen en vruebtén. De bloemen zyn begeert
van het Vrouw-volk ; die dezelve garen in bare bai-
ren dragen, of in bare kiften by de kleederen leggen, om
een goede reuk daar van te krygen, bet geele Zaat van
binnen werd verward tot gebruik inde Medicyne, om in
dranken te gebruiken, vooi de Vrouwen, die uit bet kraam-
bedde opftqan.
De dertele KOningen van Baley vullen bare böoftpeuïen
daar'mede, om dat bet van goeden reuk is, ■ docb men
moetze zomtyds verlugten, anders gewint bét dikke.en
witte wormen, en is dit Zaad f ' t wélk men in 't generaal
Sari noemt, ') beeier van natuur, dan rfdiuanNag-
ga-Sari j bei welk men tot diergelyke gebreeken gebruikt,
om der bloemen wille word: ook zomtyds dezen boom van .
de Maleyers, en Macaffaren by bare buizen geplant, en
in plaats van Nagga-Sari gebruikt.
, Uit de type vrutbten werd een Oly gebaalt, op verfilmde
manieren, want men fihild voor eer f i de buitenjle
bolfier a f, de binnenfle korrels droogt mén in débeeie Zon,
tot dat daar de geele Oly uitfweete , dezelve ftampt of
vryft vien als dan, doet bet in een bairige feeft ,van den ,
D d 3 Calap