H E R B A I I I
AMBOINENSIS
l i b e r s e c u n d u s ,
Continens arbores aromaticas, quae
aut fruftum aromaticum, corticem-
ve, aut odoratiun aliquod prae-,
bent lignumi
C A P U T P R IM U M .
CARYOPHYLLUM, ts jengke.
CAryqphyllujth eft arbor puicheirima * elegantifli*
maj ac pretiofiflima omnium mihi notarum ar-
borum; forma autem optime refertLaurtim, coma
nempe acuminata, altitudinemque atcingiV vulgaris
Cerafi. aliæ autem Fagi habent formam. Ejus
truncus eft ereftus, ac fimplex, ' ad quatuor aut quin-
ique pedum altitudinem, fæpe dividitur in binos tresve
ereaos ac minores truncos, funt etiam, quæ unicum
tantum gerant rotundum, fed hæ ab incolis non multum
; expetuntur, primamque memoratam præferunt, quum
iliæ, quænmço & erefloiifitftipiee,clifficilem dent ad-
fcenfumftnibrlor truftci parinoil penitus rotunda eft; fed
pammahgulofa, acfi ex vâriisconcreta foret ftipitibus.
Cortex ejus eft glaber, tenuis, lignoque firmiterjun-
gitur, aid in Fago, &undique adlateraplurimos emit-
tit ramos tenues, ex quibus plurimælongæ, ac tenues
foliorum raches propullulant, uti in Betula, quæ arborera
undique cingunt, & ab inferiore parte latifïïma
plagafefe extendunt, lenfim autem anguftantur ,& in a-
cumen de£munt,ita ut tota coma regulärem pyramïdem,
i feuconum formet,& conftituat,quafpecie èlonginquo
1 ab aliis facile diftinguitur, & dignofcitur arboribus.
Lignum ejuS eft durum, ita ut tenuis, vel modice
çraflus ramus facile viruin fuftineat : Folia -bina
femper funtoppofita, cumque fubfequente pari cru-
cemefformant, forma Laurinis foliis fimillima, fed
anguftioja, tenuiora, &loïigiora, quælongis infident
petiolisutrimdue acuminata., fuperius obfcure viridia,
inferius nava, plurimis araiffîme junâis ac
parallelis veriis diftinfta, & contexta, quæ omnes ad o-
ras in unum terminantur, ac delinunt finum : Foliorum
autem oræ funt glabræ, & integræ, neutiqüam incifæ,
quæ rigiditäte fua multos formant finus & arcus. Folia
vero hæc fuperiore fua parte funt1 adeô ’ glabra, äc
fplendentia, açii gummi forent obdudla, quum autem
! foliafint yetuftà, multo rigidiora funt, & ficciora, ita
! ut conteri pofllnt,'tumqüemaculis obfcuris, velfangui-
, neis funt notata, faporis acris & afomaüci ; quum verô
primum progerminant, funt rubentia & lævrter fufca.
, In initio. pluviofbrum menfîum, menfe nempe Ma-
fa > folia hæc tenera magnâ propüllulant copia', at-
. que mox hifce fubfequuntur prima fruttuum germina
feurudimenta, quæ viridia funt acumina, adrâmulo-
rum extremum aependentia, quæque fiibito mutantur
in viridia, oblongaque capitula lato apice conftantia,
'j* quo prima Caryophyllorum forma dignofcitur:
Quarto dein fubfequente menfè completam Carÿophyl-
Jorum dant fpeciem, fuperius nempe late extenfam,
^mquatuor diftinttam arigulos,Lini capitula referen-
tem> formamque; Clavi' conftituentem.
Fruftus hic Càryophylli fenfîm læte viridem amit-
; >y pallideque flavum induit colorem, qui demiim
I i1.11 an^umeum tranfîtjin iis nempe,qui Ipeciei funt rüben-
>s=qui enimfruéhis feminèi dicuntur,majoresquefunt
^ aribus, tatitum fuperius ad quatuor illos angulos ru-
lam tuillciue fupremum apentur capitulum, vel ad
(i™.verSlt) quum plurima apparent pàrva, albicantia lIPPP ari^e Fibi juntta cum anthèris fufcis,quæ flo-
■ fi,„mnÿ u^ar^0r*s efformant, aC progerminant, poft-
H m tructus adulti, fed nondum maturi perfedti fuerint,
Tm. U. * Cüh-
P a g . ?
HET AMBOINSCHE
KRUYD-BOEK.
H E T T W E E D E BOEK.
Behelzende de Speceryagtige Boomen s
dat zyn die gene, die eenige Speceryagtige
V'rugten, SchorJJen, ofte
melriekent hout drageni
I . H O O F D S T U K .
NAGELBOOM, TSJENCKE;
D E Nagelboom is éene van de féboonjle, cierlykjle}
als nsede kojlèlykjle onder alle-my békende Boo-
men '; by gelykt van gedaante zeer voel na den
Lauvorierboom, te voeten met zyn toegejpitjie kruin j
en hééft de boogte van een gemeene Kerjjeboom, zom-
uiige ook van een Beukeboom, den Jlam fcbiet regt op,
en blyft enkeld tot de hoogte van 4 a 5 voeten, daer
na verdeeld by bem in 2 a 3'regt opgaende mindere
jlammen, en aaar zyn ’er ook, die maar een enkelden
rontagtigen Jlam hebben, dog die de Inlanders niet zeer.
zoeken,'of liever anders hebben;als zynde moeyelyk om te
beHimmen: De onderjle is niet regt ront, moer wat hoekig+
als of~hy Uit verfchèide Jlammen t'zamen gegroeit was;
De Jcborjje is effen, niet dik, en leit vajl of digt
aan ’f hout , gelyk dié oen den Beukenboom , ter
zyden fcbiet by over al veele dunne takken uit , en
daer aan veele lange dunne ryskens, gelyk den Ber-
keboom , . en deze ryskens omgeven] of omvangen den
boom, van onderen op allenskens na boven fmal of fpits
toelopende, zoo dat de gebeele kruin een gefcbikte piraA
mide, of keegel formeert, en welke gedaante bem ook van
verre onder andere boomen kenbaar maakt. -
Hy beeft éenbart bout, zoo dat ook een gemeene dunne tak
Jlerk genoeg is om een man te dragen; de bladeren Jlaan al-
tydtwee tegen malkanderen,en maken met bet nadjlvoU
gende paar een kruis, van gedaante de Lamorier bladeren
naby- komende, maar fmdlder, dunder, en langer,
Jlaande op lange fteeltjes, aster fpitfer of fmalder dan
voor en, aan de bovenJle zyae boog groen,- aan de onderjle'
na 't geele trekkende, met veele digte paralleele
en fyne adertjes doorreegen , dewelke alle by de kan*
ten in een f oompje t'zamen loopen; de kanten zyn effen,
en geènszints gekerft, maar door baar Jlyvigbeid ma*
kenze veele bogtjës, aan de bovenjle zyde- zoo slat en
glimmende, als offe met gom bejlreeken waren, alffeoud
worden,1 zynze veel Jlyver en drooger, Zoo dat men ze
bryzelen kan, ' én zyn als dan met eenige donkere of
bloedroode droppen befprengt, van fmaakojcberp enfpece*
ryagtig, aljfe eerJl uithoornen, zynze tootagtig, of ligt bruin*
ln 't begin van de reegen-moeffon , te weten in de
maend May , komen de jonge bladeren met menigte
vOort, en Jlrax doen zig op de eerfte fcbepfelen van de
vriigt, 't welk zyn eenige groene fpitzen, aan bet ui-
terjte van de ryskens uitkomende, en dewelke dan voorts
veranderen in donker groene en lankwerpige knopjes ,•
met een breet booftjé, daar aan men alreets bet fatjben der
Nagelen kennen kan; in de vierde maand daar na bebbenze
de gedaante van volkomen Nagelen, te weten boven met
een breet booftje,in vier boeken ver deelt, hebbende boven
op een groeit en balf ront knopje, de vlasdodden wel ge-
lykende, en zoo de gedaante van eenfpykertje uitmakendei
De Nagel verliejl aliengskens baar ligtsroene ver*
we, en begint bleekgeel, en ten laetjlen bloedrood te
werden, te weten die van bet roode geflagt zyn; want
die men wyfkens noemt, en wat grooter vallen dan
de mannekens., werden maar boven aan de 4 boeken
wat röot , en dis dan opent bem bet bovenjle knopje *
of wykt ter zyden, als wanneer bun vertoonen veele
kleine witte draatjes , digt in malkander gedrongen,
'met bruine nopjes daar boven op, dewelke zyn bef
bloeizel van dezen boom, voortkomende.op,en na de vol-
A waffone