Fruttus hi feu bàccæ diu in arbore virefcunt ac de-
mum ruffefcunt vel rubent, figue cum radijs folaribus
^acalefcant,'vfel in loéo calidd deponantur, crépitu
aperiuntur & oflicula diifiliunt, quod & obcinec in u-
trijisque Cataputice fruflibus. Si ore manducentur,
primo nullum nocabileiii exhibent faporem, fed de-
mum fauces parum exurunc., .
Àmbæ hæ ipecies copiomm fundunt lac albicans ,
fpiffum , ingratum, ac naufeofum, fi yulnerencur , ac
præfertim rami & abriipfa folia, quod eciam vi ejici-
tur, fi forticer incidatur vel çædatur hæc arbor, adeq-
bue nocec ac quodvis Titbymali lac feu fuccus, præ-
lertim oculis, fi illos adtingat,quos adeo inflammac,
talique dolore tumidos reddit, ut iilörum ufum
quis amitteret, ni cito auxilio ilîis fuccurreretuf.
Hoc nàutæ noftratës primis inftitutisnavigatiônibuà
experti fæpius fuere cum fuo damno., qui emifii ad
lignum cæderidiim pro fo c o , ac in litore has arbores
öbvias'videntes fecuribus fuis fortiter .incidebant, fed
mox profilience lade oculi ipforud ita infeftabantur,
ùc tanquam furibundi per iitus decurrerent, quorum
& quidam vifum fuum pénitus p'erdiderunt.
Non fufficic autem arbores has fplendidastam no-:
civo refertas elfe fifcco ,fed aliis iniuper incolis noci-
vis inhabitants, variis in ipfarum nempefoveisfeucä-
vitatibüs nidulantur arboréæ viperæ oreves , ipecies
formicarum magnarupi, ac cito curfu illas perambu-
fantium, nee non variæ apium acVeiparuni fpecies,præfertim
apds quædam paxvæ in Hiftoria noftfa anima-
lium, nomine Apiculoe feu Tobil defcriptæ, quæ non
1 ungunt, fed magna copia in aures- ac crines in volant,
as fæpius.in . foveisharuny arborum. reperi Cum co-
p'iofo ac eduli me lle , x>ræ autem talis cavitatis ob^
diiftæ erant gummi quodam nigro & refinöfo , quod
ad ignem liquefcebat, & quodammodo odorä'tum erat,'
quod Mehcefa eft ab hifce.apiculis çonftrûda & elaborate.
Nunc pats hüjus arboris viribus pollehs1 nobis quo-'
que defcribenda e ft, quæ eft ligrii pinguis ac vetufta
fiibftantia, non in corde êjus feu prop'e corticem fi-'
ta , fed talibus in locis inferioris trunci vel craffarum
fadicum, quæ fupraterram ejevantut ac fiflæ funt &
denudatæ, ubi foveas ac cavitates formant qüafi exè-
fas ; Atque hoc lignum, Teda diftum, quod fpurium
e'ft Agallocbum, ad radices vel ubi protuberat, externe
cinereum eft & glabrum, in foveis autem obdu-
dum eft cortice rugofo nigricante, tanquam hirfuta"
pe lle , qui tarnen non ver us „eft cortex, fed potius pellicula
eft facile feparanda : Interne plerinrtque colo-
rem gerit ferrugineumnunc magis obfcurum', nunc’
vero pallidiorem, prope oras v ero, præfertim“ ubi
radiis folaribus exuritur, perfe'de nigrefcit in foveis,‘
eftque binos trësve digitos craffum hoc lignum , in'
denudatis vero radicibus vix craflius cultro, arde e-
nim albo a c virenti adcumbit ligno Eftgue' poifo'
durum, inftar vitri fragile, adeoque pingue,ut abun-'
dans exfudet oleum , fi igni admoveatur, unde &
facile flammam concipit,ac inftarcandelæ ardet. Si
recens cædatur, dulcem, fed debilem fundit Benzoi-
num odôrem, quem diu retinet, fi ocelufum fer-
Vetur. ’ Rapfatum porro & carbonibiis inpofitum for tern
fundit Benzoinüm, & ex tofto pane mixtum odorem,
immo inpèriti pro Benzoino ilium haberent odore,,
præfertim recentis ligni, quod, enim per aliquot fuit
adfervatum annos, multum grati perdit odoris, ejus
ràfura mox fefe convolvit, & fibi quaii adglutinatur,
acfi vèrmes fo rent, ob pinguedinem, facile itidem
flammam concipit, carbonibüsque inpofita denfum excitât
& nigricantçm funditfumum ,oculisnocivum, fi
nimis iftis adpropinquet. Lignum hoc non folum fuf-
fimigio infervit, fed femper cum Ungui Ödorato, vel
a lio quovis odorato ligno mixtum, cujus odor inde
exâltatur ac diutius perdurât: In ore retentum fapo- '
rém præbet inftar Aloes amaricantem, fed fimul pla-
centafùm faporem æmulantem.
Lignum hoc tan tarn habet cum Agallocho fimilitudi-
nem, præfertim fi ejus nodi fint rariores parumque
venofi, ut vix externa_ fornia dignofci a feie invicetn
poifint. Immo plurimi Pharmacopolæ, hafce in oras
delati, pro certo mihi adfirmarunt, tale lignum fefe
m
Zy blyvèn lange groen aan den boom bangen, ten laat-
Jtcn wordenze vaal qf roetachtige en zoze als dan dc-Zonr
ne raakt y of dat menu in een warme pl'aatze lèid‘t be f-
fienze met kraaken open, en de korrels fpringen daar uits
gelyk de vruchten van. belde Ckttfputién doen. In de
mond geknaauwt, vertoonenze in 't eerfle geen zonderly-
kefntèóik, maar ten laatften brandenze wat in de. keel:
Beide deze zoorten geven overvloedig een Witte, dik-
achtige, en ten eerflen onfmakelyke, of wat brakke melk
u it, als menze iewers quetft, inzonderheid de takken en
qfgebrooken. bladeren, die pok dapper om zig fpat, als men
met gewelt daar in kapt, zo fcbadelyk als eenige- Tithy-
iiialus of Wolfs melk zyn mag, inzonderheid voor de oo-
gen3 alsze daar in komt , dieze zodanig ontfleekt en opzwellen
doet, met groote pyn^ dat men bet gezigt daar
van verliezen zoude, iridièn men niét daielyk bulpe daar'
tegen doet. .
• Dit hebben onze Matroozen by de eerfiefcèeeps-vaarden
met bare fcbade dikmaals ondervonden, dewelke uitgezon-1 -
dén wierden, om brandhout te kappen, en op ftrand deze
boomen zo voor de band vindende, met bate bylen daar op
in kapten, ftraks van de uitfpottende melk zodanig in de
oogen geraakt wierden,. datze als zinneloozè menfcben langs
den ftrand liepen, waar van ook zommige baar gezigt
verloeren hebbeiu
. Nu is bet niet genoeg, dat deze boomen van zelfs zó
qanzienlyk) met een fcbadßlyke melk begaaft zyn, maar
zy moeten daar en boven in de kuilen of daar zy bol zyn9,
verfebeidé fcbadelyke inwoonders hebben van korte boom
Jlangèn ) een Jlag Zeer groote en fnel loopende mieren,
verfebeide zoorten van wefpen , en byen, inzonderheid een
Jlag zeer kleine bytjes ,in onze Hiftor. Animal, onder den
Haam van Apicula óf . Tohil befebreeven, dewelke niet
fieeken, maar die met meenïgie in de oor en en bdiren vliegen,
deze heb ik dikwils in de kuilen dezes booms gevonden,
met een paf ty eetbare Honing, ende wanden van.
bet bol bekleed met een jwart en bersacbtige gom, over bet
vuurfmeltende, en eeriigzints welriekende, bet welk een
Melicera is , van deze bytjesgewrogt,......
. Nu moeten wy medé bei deügdetyke deel van deze boo-.
men befebryven, het welke is een oude en vette fubflantie
van bet bout, niet in ’t hert, nog naajl'defeborjfe, maar
aan zodanige plaatzen van den onderjlen fiarn , of dikke
wortelen, die boven de aarde leggen, daar dezelve ge-'
hofften zyn of bloot f t aan, en aldaar eenige kuilen ó f bolligheden
maken, als'ofzé üitgevfeeten wären, dit vette
bout T ed a , bet welk een baftaard Agel-hout b , aan
de wortelen, óf daar bét uitpuilt, is buitengraauw, en
effen, maar in de kuilen is bet met een ruige fwartacb-
tigefeborffe bedekt, als met een bairen vel, hét welk eg—
ter geen regte feborjfe, maar veel meer een bidt is , die',
men ligt afjebrapén kan: .Wan binnen beeft bet doorgaans
de coleur van yzer-roeft, zomtyds wat bruinder, zom-
tyds wat ligter, maar 'naaft de kanten, inzonderheid daar
bet van de Zonne geraakt word, regt fwart in de kuilen,-
en twee a drie vingers dik, maar aan de bloote wortelen
niet veel dikker, als een'mes, want bet leid digt tegen
bet witte en groeiende bout aan. Het is verders bard,
kort afbreekende, als glas, en. zo vet , dat bet rykelyk
Oly uitfweet, als men bet aan bet vuur hout, waar aan
bet ook ligt brand, en de vlamme boud, als een kaarze.
Als men bet vers kapt, zo beeft het een zoeten, doch.flap-.
pen teuk van Benjoin, die hem ook lang byblyft, ' als
men ’t gejlooten boudt. Anderzints gefebraapt, en op kolen
gelegt, beeft ’ t een veel f t erker en reuk .uit Benjoin en
gebrand broot gemengt, ja de onervaarne zouden bet
voor’ Benjoins reuk aanneemen , inzonderheid van bet
verfebe bout, want dat men eenige jaren verwahrt beeft?
verlieft veel van zyne lieflykbeid. Zyn fcbraapzel rolt
ftraks,i en kleeft aan malkander, als wormen, Wegens
zyne vettigheid, óntfangt ook ligt de vlamme op kooien,
én geeft een /waren diaken rook van zig, die de oogen
wat binderlyk is , als men diente veel maakt. Het werd
niet ligt alleen gerookt, maar altyd met.Unguis Odora-
tus, of andere welriekende bouten, welkers reuk bet vér-
fterkt, en langduuriger maakt. Wan/maak is bet bitter
in den mond, als Aloë, docb te gelyk na koeken /makende.
Dit bout beeft zo groote gelykenijfe met. bet Agallo-
chum, inzonderheid als men daar rare knoeften aan vind,,
en die wat geadert zyn, dat menzequalykkanonder/ebei-
den van buiten aan te zien: Ja veele Apotheekers hier in bet
land komende, verzeekerden my, datze di'ergelyken bout
in Europa tanquam bonum Agallocbum eraifTe ac ven-
didiiTe, uti & m hifee terris a Sinenfibus qupque ita
prseparatur, ut pro Calambaco, quod optimum eft A -
gallocbum, habeatur. Hine ftepius cogitavi Pandefta-
rium Mattbeum Sylvaticum, quUm feribit Agallocbum
adulterari cum Cbamelece ligno, hocce intellexiffe lignum,
licet a Garzia libr. 1. Arom. cap. ifo repre-
nendatur, quum in tota India nulla crefcat Chamelea,
quod forte verum e f t , Pandeftarius autem audiens
ipurium iftud Agallocbum ex la&efcente provenire ar^
bore, fine dubio judicavit, Chameleam eife, e contra
Garzids nunquam iatis bene hanc novit arboreiti, eo
quod dicit ex ea odoratum poife colligi lignum, licet
per plurimam Indite partem crefcat;fin itaque Chameleam
quis nolit habere pro P/eudo-Agallocho Pande&'arii, in
ejus locum fuccedere poteft aliud iaftefeens lignum,
quod folia gerit O le * fimilia, & a nobis inter fruti-
ces libr. 6. deferiptum eft nomine Ligularw lakeas.
Notandum porfo eft ipurium hocCe Agallocbum non
in cunftis invéniri Caju Matta Buta arboribus, immo
inter viginti vix in una reperitur arbore, quæ eoini
hoc gaudent ligno, in faxofis crefcunt litoribus, & a
longo tempore hinc inde fiifæ, ac viciilim ab aqua
mannairroratæ,& a foie iterum exficcatæ funt: Si in
talibus arboribus obfervantur quædam fo veæ, in illis
Toedoe feu pinguia ifta frufta detegentur, fi pulfatione
explorentur, fonitumque præbeant durum ; Pruden-
tiifime turn cortex circumjeCtus feparandus e ft , ne a
lafte talis homo inquinetur vël læaatur, ac dein frufta
ilia ex nigro fuica cædenda funt, <Sc àb adhærente
albo ligno mox feparanda, omne enim reliquum hu-
jus arboris lignum eft album,molle, lentum,& inuti-
l e , carbohibusque inpofitum acerrimum & ingratum
ipirat odorem ; in omnibus reliquis arboribus; ereCtis
ac ibli nimium expofitis, vel folo declivilpcatis,aliis-
que fruticibus nimis intricatis aC quafi fuffocatis pinguia
hæc frufta non, vel corrupta occurrent, quæ e-
tiam pereunt & exficcantur, fi apiculæ iftæ nimis
diu in illis nidulentur, quæ , uti videtur, pluri-
mam exfugunt'ac confumunt pinguedinem: Sic quo-
que inutile eft omne tale lignum, quod a magnis iftis
inhabitatum eft. fdrmicis, vel aranearum telis obdu-
Ûum eft.
Pingue hocce lignum non eandem quoque habet
fubftantiam vel colorem, ex maris enim arboribus
multo magis fufeum eft ac pinguius , immo quædam
éjus frufta inftar Ebeni ligni nigrefeunt, ac inftar vitri
diffiliunt, hec cultrum admittunt. Feminæ verb
magis ruffeicit ,majoraque dat ramenta, quod raro e-
tiam occurrit.
Altera infupér reperitur ipecies ex rubro & luteo
variegatà, fæpeque tam lu tea, acfi optimum effet
Sandalum, ftriis longitudinalibus conftans,atque hoc
lignum in magnis colligitur fruftis.
'Garo Ternâtenfe' ex ruffo & cinereo rnixtum eft,
aliquando penitus ruffum , tenuibus & intricatis con-,
ftansvenis, optimum referens Agallochum : Omnium
odor vulgo idem eft, fed Ambpinenfe pleriimque
pinguifllmum eft ac Benzoin æmulans , Ternaten-
fe vero magis florum refert odorem : Gitrina fpecies
,gratum.ipirat odorem, fi cruda fit, carbonibus vero
mpofita, meo qùidem jüdicio, reîiqùis inferior eft.
Ut bona porro a pravis dignofeantur fruftis, de-
purata nempe fi fint omnia, aquæ marinæ fimul in-
jic e , fupematantia abjice, quæ fùndum vero petunt,
confervanda funt, quum fint optima, quæque una
alterave vice .aquæ, iterum marinæ inmergi poffunt,
ac Soli femper exfiecanda ,• quo corriguntur, poft
quatuor vero vel quinque annos hoc lignum multum
de grato fuo perefit oaore, unde & incolæ non diu
illua'confervant, fed fi in ufum illud advocate ve-
lint, femper recens ex arbpre petunt, vetufta vero
frufta renovari quafi poffunt, fi aquæ inmèrgantur
marinæ.
■ Am i tempus. Hæc arbor fæpius in anno floret: Or-
dinarium vero ejus tempos eft JanuariO & Febrüario
menfe , quum femina fuos quoque profert fruftus,
qui usque m Majum arbori inhærent, quando fimul plurimam
vetuftorum foliorum partem dejicit hæc arb
o r , nova régénérât, & Julos emittit, qui in mare
non ultra menfem perdufanc, ejus radices latiffime
proin
Europa voor goet Agallochum gekogt i èii Verkogi
hadden, 'gelyk bet ook nog 'hier 'te lande van de Sineezeii
zodanig geprepareerd word, . dat het voor. Calambacq
bet befte Agallochum ) pdffeert. Hierom héb ik
dikwils gedagt, dät den Pandeótanus MattheuS Sylva-
ticüs fchryvende -, dat bet Agallóchum vervalft word
mei bei fout van Chamelea; van dit hout moet verftaan
worden, hoewel by van Garzias Lib; i. Aromat. Cap.
ld. daar over berijpt wórd, uit Yeeden, dat ’ef in geheel
Indien geen Ghamelea wajfe, hetwelk waar kan zyn,
maar Pahdedtarius hooiende, dut bét val/cbe Agel-hout
van een melk-boom kome, beeft buiten twyfel geoordeelt,
.dat bet een Chamelea moeji zyïi, daar en tégén heeft
Garzias dezen melk-boom mit ter degen gekent, dat men
daar een welriekend bout van hébben kan, hoewelhymééfé
door gan/cb Ooft-Indiën wajl; 'wil men dan de Chamë-
lëa niet aanneemen voor bet Pfeudo-Agallóchum van
Pandeótarius, zo kan men daar voor ftellen een ander
metk-ho'üt, bét welk bladeren beeft, die van den Qlyf-
boom wat gèlykéhdé, 'én van óns onder de ftruikèn lib, 6.
met den naam van Ligulaiïa Laétea be/cbrehèn is.
Nu ftaat verder tb weien, dat men dit bäftaärt Agel-
bout niet aan alle bóomen van Gaju Matta Buta vind,
ja onder twintig pas aan éénen, want die bet bebbén.
moeten op ftéenige ftrandén ftadn , voor óver bangen,
bier en daar gehofften zyn, met beurten van bét Zeewater
befpatj én dan wederom van de Z<mne gèdroogt worden.
Als mep, dan aan depêlve. èenige kuilen Ziet, daaf
zal mén de vóorfcbreëve Taïdas of vette ftükken vinden,
die men met daar op te kloppen aan den .klank békennen
kan, als zy barddebtig klinken;. Men móet als dan zeef
voorzigtig den omleggende bóft df/cbiilen, dat 'men van
de melk niét geraakt én worde, dë„fwart-bruiné, ftukkèn
uitkappen, en voorts van bet óanklevendë witte hout iet
degen zuiveren , want al bét f afterende bóut van dezen
boom is wit, zagt, tai, en ondèügeni, eb 'gééft óp dé
kooien een zéér feberpen en onlièfflyken reuk van zig, aart
alle andere boomen, dié opgéregt, én al te vlak ter Zonne
Jtaan , óf óp eenflikkérigen grond, en ohdér ändere ruigte
te zeer bédopit,- zal men déze véite klompen niét, of
ondeügent vindèn. Zó bëdérvén dezelve ook, en werden
uitgedfóogf, dis dé vóöfnoemdè beitjes te länge daar in
huishouden., die zo bet fcbyni dé meeftë vétngbëid daüf
uit Züigeb. Zó deugt óók niet al bet géne, düqt de bollen
by groote mieren bewoont, of métfpinnèfukken bedekt
Zyn. , ' ' ’ ■
Dit vette bout is ook niet van eendërtéi fubftdntïe óf
coleur, want dat uit dé mannekens bóomen is véél bfuin-
der en vetter, zommige ftükken zó fwart, als Ebbeb-boutL
kort afbreekende, als g las, en geen mes lydende. Dat
van bet wyfken röjfér en fplintigef, bet welk mén ook
weinig vind.
Nog hééft men een zoorie, dié uit toot en geel gemengt
i s , zomtyds ZÓ geel, als bet befte Zandel-bcmt, met ftre-
pen in dé lengte, bet welk men met groote ftükken vind*
Het Ternataanfche Gard is uit den f offén en graan-
wen gemengt, zomtyds geheel ros, metfyneen vervoerde
ader en, _ bet belle Agel-hout nabpotzende. Den reuk
van allen is vieeft een, aan bet Aimboinfche is by wel den
vetften, en na Benjoin trekkende , bet Ternataanfche meer
na> bloemen., De geelt zoort ruikt liefiyk, . alsze raauw is,
maar op kooien ,mynes oordeels , wyktze de a n d e r e 7
Om nu de goede ftukjes van de quade te ondeffebeiden.
alsze feboon gemaakt zyn, zofmydze al te zamen inZee-
water, die dr'yven, laai varen, eridie zinken, bewaart,
want die zyn de befte, die men nog eenrys of twee in
Zoüt-water kan do'opëm en telkens in de Zonne droogen■
waar doorze verbetert worden , na vier of vyf jarenver-
lieft dit hout veel van zyn lieflykbeid, daarom bet de Inlanders
niet langen bewaar en, maar bet zelve willende
gebruiken, telkens vers van den- boom baaien, docb kan
men de oude ftükken wat verver/eben, als menze in Zeewater
dompelt;
Sayfqën. Dezen booni bloeit meermaals in 't jaar: zyn
otdimris tyd is in Jamiary en Fébrudry, • Warneer bet
Wyfken ook zyne vruchten voortbrengt, die tot May aan
den boom bangen, wanneer by met een bet meefie deel der
oude bladeren afwerpt, jonge gewind, en nieuws kattekens
voortbrengt, die in het manneken niet boven een
maand duur en. De wortelen verfpreiden bun zeer wyl
van