lat primum molle inflar olei Calappi, dein autem en een klein vtiur daar onder Jlookt > dan komt daar een
adeo durum & album, acfi febum foret. Olie uit, die eerfi week. is ais Calappus-olie, maar metier
tyd zo 'bart en wit wert als ongel. . .
e x p l i c a t i o U I T L’E G G I N G E
Tabula Décima Sexti,
Exhibentis Mvrto-Leoco-dendron foliisintegris, lanceola-
to itiflexit , floribus ßammoßs <ér fruôlibus urccolatis, quæ
Arbor alba feu CAju-ÇuTi à Rumphio vocatur.
À. Florent. B- Frutium dénotai
V d n de te jlie n d e P la a t,
verheelt een Myrte-Witte-Boo» met hangende en
heele bladeren , die Lanocets-gevyze omgebogen zyn , met
veezeiachtige bloemen en kruik-vormige vruchten, vVitte»
Boom of C a ju-P o t i van Rumphius genaamt.
A. Vertoont de Bloem. B, De Vrucht.
OB S ER V A T ! O: . AANMERKINGE.
Huj us arboris ramum jam ante aliquot accepi annos a D;
Garcdt ndniine M y r t o - Leuco - dendri Indici ,• incolis
Caju-Puti di&i, cujus defcriptionem nuperrime mccum com*
municavit idem Cl. D. Garcin , quam in B. L* &Botano-
philorum gratiam hie fubjungo.
Arboris hujus Moluccenfis, 50. immo 60. pedes nonnun*
quam alte, trunci verticem rami occupant, qui plerumque
unam altcramve ulnam longi funt, & quorum bipedalisutplu-
rimum eft circumferential tortuofa c*terum haec arbor eft,
qua: candido gaudet cortice, quem Berufe cortici baud im-
merito comparaveris, eo licet multo craffior fit, pluribufque
idcircö conftet membranulis, quarum exteriores fecedunt. &
temporis tradtu veterafeentes. in minutas difleifl* particulas,
atque in fpiram circum volutse (ut fit in Betula ) fpontO cadunr.
Arboris noftr* corticem vermium qUoddam genus, quorum
ibi indies augetur numerus . fepe infeftat,- ejusque pluribus
in locisy in labyrinthi formam, cuniculos agit.
Rari, nudi, tortuofi, tenues , & fragiles exiftunt excelfiores
Rami; tenuique, nechujus,qui in trunco diffimili, ac proin
candido, uttruncus, tegunturcortice (unde arbor h*cCaju-
Puti Malaicenfe nomen obtinuit ) bis aut ter bipartiti hi ra-
muli ad extremum fuum tantum divergunt. Circa ramorum
partem fuperiorem nati Ramulialterni, rotundi, tenues, fra-
giliores quam lentiores, duplici teguntur membranulâ • Externa
tenui, grifeâ illi Betufe fimili ; era fia & viridefeente interna:
Horum quilibet ex folii ala prodit, &in longiffimas,
floribus & frudtibus per totam fuam longitudinem refertiffimas
fpicas, omnes abeunt.
Folia funt integra, longa, craflà, in acuminatum apicem,
Jionnihil tamen obtufum > defihentia, paululum ficca & fra-
gilia, .ex viridefeente lutei parum obfeuri coloris,- figurâ &
nervis ad Bupleuri la tifolii folia utcumque aCcedentîa . modo
reâa, modo falcata» pedunculo infiftunt (ut in "Dammar-
Pouti ) piano , per 4. linearum lpatium in folio pergente, &
in nervös 4. ad extremum ufque folii pertingentes deincepsab-
eunte (quemadmodum in Plantagmeanguftifolia id confpicitur,)
tenues , ex viridefeenti albefeentes ; hifque caraâeribus
fecilius quam taâu, (quo vix.in folii dorfo percipiuntur) dx-
flinguendos.
Quæ mox prodiêre folia, funt pallidiora, tenera, flex ilia,
tangenti non ingrata, trinerviaj tritu odoremfunduntfortem,
aromaticum. Amplilïïma verb, conftantiffima, maximèfra-
gilia quæ vetuftiffima. Quatuor vel quinque pollices longa,
duodecim vel quatuordecim lineas lata, & in ramulisaltema-
trm funt pofita.
Flores perfeéli, pentapetali, reguläres, hermaphroditic, o-
yatiuin coronant, multifquegaudentftaminibus , annuli forma
nmtis in baft , in 5. partes plerumque divila, quarum non-
Mllas 8. vel 9. alias 10. aut n . ftamina alba fuftinent: fta-
roinum quæ media funt, circumpofitis longiora exiftunt.
Horum anthefæ funt exigu* . fubflavx, pètala minima, àlba,
jn cochlearis formam excavata, fefqui-lineam ad maximum
jonga. Calix in 5. fegmenta ovarium quoque corönantia
il r Ur' T “ka ex medio ovario furgens, fimplex, reâa,
aibefeens, ubique æqualiter era (Ta, & rotunda eft.
Ovaritm, cui hæc omnia infident, femi-fph*rîcum,' adeo^
^ue latius quam altum, ftilo deftitutum, inmedio fuæ'cir-
cumterenti* fpicæ ramuli fortiter adhæret. Maxrmus ejus
diatneter in parte fuperiore , lineam æquat cum dimidia. Ad
giandis calicem figura extemà accedit, interna autem ufque
an oras femine repletur.
_ A]ternatim difponuntur flores & frudlus in fpicæ forifiam
aiipofiti. qui infiftunt ramulotenui, flexiliffimo, femi-pedalis
q andoqüe longitùdinis, ubi præfertim cunéti ejus flores pto-
‘ucrunt.j crefcefc nön definit.
Fruftum, quum maturum non •viderim, haud deferibo '.
tm : i l; CAPUT
Ik heb van deze boom al voor eénige jaren van den Heer
Garcin een takje ontfangen metdenaam van Myrto-Leuco-
denpron Indicum, by de Inlanders C aj u-Poti genaamt 1
welkers befchryving ik ook onlangs van dezelve Heer Garcin
ontfangen heb, welke ik hier nevens aan de Lezers en Beminnaars
van deze ftudie mededeele.
• Aan deze Moluccife-boom . die 50. en zonityds 60. voeten
hpog is, :zyn veele takken in de kruin geplaaft, welke
doorgaans de lengte hebben van een of twee vademen, en de
dikte van twee voeten in deqomtrek, zynde déze boom zeer.
bogtig en. krom , die een wittefchorfle.draagt, welke gelykis.
aan de fchorfle van de Berkenboom, fchoonhy veel dikker is
en daarom ook uit meer velletjes beftaat, waarvandebuiten-
fte affchillen en door de tyd verouderende , in zeer kleine
ftukjes verdeelt werdende zig omkronkelen (gelyk in de
Berken-boom gezien wert,) eindelyk ook van zelfsafvallen-
De fchors van deze boom wert dikmaals door een zoort van
wurmpjes, die van tyd tot tyd zig vermeerderen, gefchon-
den, en die op zommige plaatzen zelfs heele hollen als een
doolhof formeeren.
De bovenße takken zyn weinig, bloot, Jsrom, en ligt brekende,
én zyn om vangen met een dunne en witte fchors , . zo
als aan de ftam , waar van oök de Malytze benaming van Ca-
ju -P u ti aan hem gegeven is, zynde twee of driemaal verdeelt,
en deze takjes gapen van elkander. De takjes die boven de
grootere takken uitwaffen, ftaan over en weer, zyn font, dun •
bryzeliger, en niet buigzaam, en werden met een dubbeld vlies
bekleet, waar van het buitenfte is dun, en grys, aan dat van
deBerkeboomgelyk, hetbinnenftéis dik en groen. Elk takje
komt uit de feboot der bladeren voort, en eindigt in een zeer
länge fpits, overal bezet en beladen met bloemen en vruchten.
De bladeren zyn heel, lang, naauw, en dik, eindigende
in een puntige fpits, doch eenigzints ftomp, zynde wat droog,
en brofch, vapcoleur groen, met wat donker-geel gemengd
in de gedaante en met zenuwen als van hetBupleurumlatifo-
lium, zynde dan.eens regt, dan krom als een fyfè, en ftaan
op een plat fteeltje , als die van de Dammar-Pouti, het wélk
in het bladt loopt ter ipatie van vier linien, die in 4zenuwe
eindigen, (zo als in het fmalbladige weegbtee-bladt gezien wert)
diedunzyn, uit den groene-witachtig:, èn door welke kentekens
zy beter als door het gevoel, waar doórzé naauwly les van
onder aan het bladt te onderfcheiden zyn, werden ontdekt.
De jonge bladen zyn bleek, teer*buigzaam, en niet onaangenaam
in ’t aantallen, met drie zenuwen doorweven én’
gevreyen, geven zy een fterke .en fpeceryachtigereuk, doch
de breedfte en oudfte zynbryzelig, echter:langduurende, vier
of vyf duimen lank, twaalf of veertien linien breèt, ftaande
over en weer aan de takken. s
De bloemen zyn volmaakt, vyfbladig, regulier, en herma-
phroditen, die den Eyerfak omvangen, met zeer veel vezels
bézet, die vereénigt zyn op de gront, als in een ring in de
ronte, welke doorgaans in vyf d'eelen verdeelt is waar van
zommige.door 8. of 9. andere door 10. ofi s . , aan dé vezels
bezet zyn, doch de middelften; van deie vezels zyn de
langfte, en der zelver nopj.és zyn klein , en. geelachtig. De
bladeren vandè bloèmen zyn zeer klein, wit, en als een lepel
uitgeholt, óp zyn gróotfte anderhalve linie lang. De kelk
wert in vyf deelen deÈierfak mede om vangende verdeelt. De
pyp uit het midden van de Eiérfak voortkomerde. is eenvoudig
, regt, witachtig, overäl egaal, dik.cn ront. •
D t Eier Jak, waarop al de voorgaandedeelen geplaatft zyn,
is.halfront, en derhalven breeder als hoog, zónder fteil, en
zit zeer väft aan het takje in zyn omtrek, en zyn grootfte.
uitgeftrektheit is van anderhalve linie, en zyn uitwendige gedaante
gelykt wel na een kelk, ofte dop van een Eikel, dog
van binnen is ze gevult met zaat.
De bloemen en vrugten ftaan over,en weer als een,korenhelm
, óp èen dun takje,' dat zeer .buigzaam is, en dè lengte
heeft van een of een halve voet; alwaar vqornamentlyk al de
bloemen voortkomen,, want zo lang als de bloemenuitfchie-
ten, zo groeit het takje ook.
K B . Wyl ik de vrucht niet rjp gezien heb, zo befchryfik
die niet.
■ E m i x x v i .