Æ H Ê R B A R 1 1 A M B O IN E N S I S
üiantur, ex fufco luteani præbet vernicem y aliguan-
do ètïam pallide flavàm, quà lignum lævicer obduçi-
tur, ica ut ejus venæ trampareant; fi porro inter co-
quendum ipïi admifceantur Minium, Gallarilm pulvis,
velalia ficca pigmenta, opéra, quæ haé verniçe;
obducuntur, talem adquirunt colorem, qualëm gerit
. àdmixtum pigméntüm. Liquidum decoftum Tsjat à-
qùa fempér obtegendum eft, né indurefeat. Ver nice
' autem obdufta opera in loço humidd & frigido Temper
deponenda finit / lit îbi ficcentur, quod lente pro-
cedit, fi yerb fienièl ruerint éxficcata, nunqùam dein
mollefcunt , éxcëpto fi aqiia tepida ipfis affundatur,
unde vernix fæpe dilïolvitiir. .
Ex Siama & Cambddja Sinénfes, mollem exco&am
deferunt hanc refiriam cacabis irifufam in Japanam
cum magno liicro, hodie.ënim Japànenfium ars eft
• optima præpàràndi & obducendi opera ligniaria hac
verniée, Undé & cjuotannis qiagnam confumunt hu-
jus vernlçis quanti tàtëm, ipforumque elegantia nigra
opéra vernicata per totùm diftrahuntur mundum. -
Boegenfes & Loeboxenfes populos hujus arboris
fruttus fiipra igiiem toftos innoxie comedere polie, fii-
pra indicatum fuit. Sinenfes autem recufant aliquid
:.èx had arbore ingerere. .
v ' Si ficci hùjûs.'arboris fruttus trattentur, iUôrutn
exterior pellicula -comminuitur , & cutis; prüritùm
excitât,, vetitum- qupque eft ex hujus arboris ligno
foCiim ëxftruere, quum noxium exhalet & Fundac
fumiim.- In mèmorato Maro fæpe tam prope flu-
imihi adftat, ut ejus fruttus & folia in.aquam décidant,
unde caveat libi quis, in illo circiterloco natet:
Quando. Macaffarenfes hanc cædëre volunt arborem,
fuum' tegunt & obvplv.cmt caput, manus.ac pedes lin-
je is , ne conlpur'centûr vèl tangäntiir ab ejus halitu,
qui infënlîbilis tarnen eft.
Smgites.. Mâlaice Meftica'Sanga, eft lapis duras,
glaber & frigidùs , ad inftaf Silicis crefcens, fed raris-
|ime in- fruttibus Sangoe, formamgùe fere ipfius fr-u-
Sftiis retinet , fed minorem.. Magnitudinem nabet De-
iiarii B'atävi, in medio pôlîicis circiter crafiitiem, a£>
iitraqué' autem protuberat parte, & undique ora lata
obducitur, îta ùt fere Lenti-formis fit; in ejus fuper-
I c ie quædam venarum partes apparent feu punttula ,
quæ protubefant, qüalia in ipfo conlpiciuntur fruttu,
eft adeo dura, üt abradi nequeat, fed ab ipfa ex-
ploräri poflit,ac pörrö gravis &fj-igidaeft, coloris fer-
juginei feu fpàdicéi, ac glabra. Macaflarenfis homo , a quo hanc acceperam, pro vero. mih'i affirmâbat, ejus
popularës.fruëtum ex arbore pendentem vidilfë, çu-
nis fuperior pars in dendritem degenerata erat, ihfe-
jio r Vero adhuc vegetabilis, unde fimiculum arbori
aÛjgâbatft, ut explorarent & , attëndèrent, quo tem-
.pore totüs duantus hic fruçtüs in lapidem mutatus
•effet: Pöft aliquot vero feptimanas elapfas fignum in
îfto quidem obîervabarit rafno, fed fruöus totus la-
pideus erat, ' deciduus, àc fub arbore decumbens.
: Cum arboris ramulo delineata cônlpicitur.,. fimi-
tejnque déndrifem alfervabant' ejus amid, ejusdemfor-
jtix ac mäghitudinis aç defcripta.
A Macaffarénfibù's. taies in magno häbentur pretio,
öüa’s corporf âlligant, tam folas quam aliis lapillisjun-
eta's, fuperftitlom çïëdeiites jinde felicés, & a vulne>
libus inmunes. fore in bellis.- Cunëta metalla ad il-
lam explôraripo‘ffunt', ütLâd:LaDidëmLydmni, argentum
vero méîiüS au’ro , pb'lpaaiceum fuum coloremv
In Java haec arbor freqdentius iri montibûs quam in
planis.ocçbïjit lo c i s ,. ejus.'autem incolæ artem igno-
rant pfæpirândi &; colligendi ex ipfa vemicem, ex-
ceptis Si'nènfibus ibi h'âDitantibus, qui parvam ali-
quando ejus', çqlligunt quantitàtem , quam non ex
truncb, fédPx èràdicatis colligunt radicibuè.
l- Ejùs dû^um ac durabile lignum aptum quidem eft
'poftibùs d.omuum, nemo autem fibi præfumi t illam- ex-'
cidere, èxcéptô Javanorum genere Punncm ditto ,qui
illam intrépide', & ùti ' dicurft, innôxiei t r a tta n tv u l-
gus autem non audet ad ipfam accedere.-
In Rumphii appendice hæc inveniuntuf.
In Tsjeriboni diftriâu invenitur circa oftia magno-
rum & ccenoForum fluviorum,in quibùs copiofi inve-
niuntur Lamii pifcës, unde & hæc vitatur. arbor, turn
& ob puu'itum & içabiem, quam pili & gutcæ pluvia- . les
Libef III. ‘c'ap, XL1V:
. krygt men een bruin-geelen vernis, zomtyds ook Hebt-bruine
: •waar mede men ’t bout dunnetjes verlakt, dat men zyne
. aderen daar door zien kan, verders als men onder 't koo-
. ken Vermiljoen, fynen Ocker, of andere drooge vervoe
.daar ondermengt, zo .werd bet lakwerk rood-geel, en
van zodanige vervoè als gy daar onder mengt. Het
. •week gekookte Tsjat moet men.altyd met •water bedekt bou\
.den, op.ddt bet niet bard •werden De verlakte voer kén
; riioet men adn een vogtfge koele'plaats flellen, en daar la-
ten opdroogen, ’t welk nog al langzaam toegaat., ntaar
..eens gêdroogt zynde, werd nooit wederom, week, bebal-
vên niet warm water, waar van. 't lakwerk; los gaap.
Uit Siam, en Cambpdja vervoeren 't de Sineezen Week
gekookt met^grooie potten vol na Japan, en plat metgroo-
te winfi y want .bedensdaags 'hebben de Japanders den
prys, bet fcboonjle lakwerk te ■ maken, en dierhalvenver-
bejigenze jaarlyks een groote meenigte van deze vernis,
werdende baar feboone fwart verlakte werken door de ge*
beele weerelt getrokken. , ;
Dat de Soegifcbe, en Loeboxe volkeren d$ vruchten op
kooien gèbpaden, zonder febade peten kunnen, is boven
gezegt ; Maar de Sineezen weeien daar niet af , willende
.daar. niets, van nuttigen.
Als men de drooge .vruchten handelt, zo bryzelt bet
buitenjte velleken, en veroorzaakt een jeuken.op de béid; ,
ook werd. verbpoden bet-bout van den boom te.branden,
als van zig gevendp. een fcbadelyken rook• Op bet voornoemde
Marus^Jlaat by zomtyds zo digt aan de rivier
kanij dat de Vruchten en bladeren in ’t water vallen,
daar omtrent .dan niemant baden zal. Als de Macajfarem
den boom Willen omkappen, zo bewindenze bmr.booftj
handen i èn voeten met doeken, datze nfet geraakt werden
vanzyn feberpe lucht , die. nogtans ongevoelig is.
Sangites. ïn 't Maleyts Meftica Sangh, is een Jleen '
bard, glad, en kout, als een gemeene kayfieen, groei-
jendey doch zeer zelden uit de •Orucbt van S.anga , ook
febier de gedaante van de vrucht behoudende', doch kleinder.
Hy is in de grootte van een Hollandze fcbelling9
en in de midden febaars een duim dik , want te weerzy-
den built by niet een ronde buik uit, en rondom beeft by
een br-eede rand, zo dat byfcbieïLinJfe-vormig is. ' Óp
zyn vlakte, loopen eenigef ukken van aderen of pukkeltjes,
die wat uitpuüen, diergejyke men ook aan de vrucht ziets
Hy is zo bard, dat men daar af niet- febroppen, maar
wel toetzen kan, koüd, erffwaar', van colew als Yzer*
rpefi, of Caflanje-bruin, doch glad. Den Macafaar $
van de Welk ikbembeb ,• verzeekerde my, dat zyne Landslieden
de vrucht, aan den boom. hebben zien bangen, zynde
van voor en al half in Jleen verandert, enhepacbterjle
nog groeyende , weshalven z y een touwetje aan den
boom bonden, om op te letten Wanneer by geheel in
Jleen zoude verandert. zyn: Docb na verloop,van eenige
weéken, yondenze bet teèken wel aan den tak, maar de
vrucht was gebeël en al in Jleen verandert , afgevallen,
en onder den boom, leggen.-
Gy ziet hem by bet takjen.Van den boom afgetepkent,
pn daar was nog een zulken Jleen by zyne vrienden , van
dezelfde grootte en gedaante.,• als de myne.
Zy werden by de MacaJJaren in gr.oote achting gebou-
dpn, om volgens baar bygeloof aan ’t lyf te, dragen, zo
alleen-, als met andere mefbicas gemengV, om gelukkig en
ónqüetsbaar ten Oorlog te zyn. Alle metalen men
daar op toetzen ,gelyk op een anderen toetsjleen fdpch bet
zilver,Jleekt beter u it, dan bet goud,. wegens zyne. donker
bruine coleur.. Op Java vvnd men dezen boom meer
op de bergen,\ dan in de vlakte, doch de‘Inlanders weeien
den vernis daar uit niet te trekken, bebalven de Sineezen
aldaar woonachtig, Me zomtyds een weinig daar
.uit balen, 't welk zy luiden niet uit denjlam, maar
.uit de ajgekapte wortelen tappen^ ,
Zyn bard en durabel bout is w,el bequaam totJlylenaan
huizen,- doch niemant durft: zig pnderjlaan dezen boom te
kappen, bebalven bet Javahnze gejlagte Vunnam, dewelke
bém onbefcbróomtf en zoze zeggen, onbefebadigt
bandelen, maar de gemeene man is te.bang, om hem' te
naderen.', \
In ^ Appendix van Rumphius werd dit 'er bjgedaanl
Men vint bem in 't dijlrift; van Tsjeribon, omtrent den
uitgaiik van groote en moerafjige rivieren, daar zig veele
Caymans ophouden, waarom men dezen boom febouwt,
nmentlyk, wegens ’trnoeylyke jeuken en feburftbeid, de-
weU
P b - *6.'s ■ Joh. LXJCXVI.
'flpm/.JZ