172 H ER B A RI I AMBOI
Peculiare e ft, quod hoc lignum tam copiofam fup-
peditet refinam,& foco inutile fit, anno enim i<5<5<5
nautæ noftratès navem hoc ligno onuftam adducebant
ad arcem pro fo co , quod in JBoero & Kelanga circa
litora cæciderant, putantes elle arbores Mangi Mangi,
coqui autem -hocce deteftabantur lignum, quum ignem
nec coneiperet nec foveret, fed ftrepitum tantum in
lgiie movere't, hoe enim lignum, uti fupra didtum eft,.
plurimas continet venas Dammara pellucida refertas,
quas dein ex putrefadtis ftipitibus, inftar venarum
glacialium eruimusw
Alphorenfes in Boero ejus craflum contundunt cor4
ticem, quem prius exficcant, ac dein confervant ad
ignem fovendum, cum quo ferrum cudunt, fed tantum
pro Cultris, parvisque. cuneis formandis. Idem
hic ficcatus cortex ac minutim cæfus Dammaræ quo-
que admifcetur 3 quæ faèibus componendis infervit s
Refîna hæc tanta m Bataviam adfertur copia, ut Pic-
k o l, quod centum & viginti quifique continet libras
Hollandicas, ematur pro uno binisve inperialibus, flaque
carum fit, pro tribus; .
Juniores hujus arbufculas ex BoerO deduci curavi 3
quas in Ambojna plantavi, quarum una in altam ex-
crèfcebat arborera , fed anno decimo fexto nullos
produxérat hafte’nus flores frudtusve , neqüeejus twin*
eus, qui viri craffitiêm habebat, ullam exfudaverat
Dammaram, unde cognofcebam, hand efle marem ;
Eodem autêm anno fibres ac frudlus producere in-
cipiebat. In Sumatræ ora Orientali prope Jamby &
Palumbang j in litonbus varias Dammaræ exftillant
partes, quæ Pammaræ Kretje vocantur,.quæ con-
tutiduntur, fàcibusque inferviunt.
- Voces Dammara Maleyo, & Dammara Batu, quarum
prima-deferiptæ Dammaræ Selanicæ, altera vul-
gari noftræ Amboinenfi Dammaræ a nobis: àdtribui-
fur, alia a Maleyènfibus üfurpantur fignificatione circa
Malâccam Çc Patanam; per Dammaram Maleyo-
éhim intelligünt præparatas races, quas in iftis regio-
nibùs- cOmponunt ex qubdam Oleo Minjac Dammar
feu Minjac Caju ipfis didto , nam poll Patanam in
montibus feti habitant populi Bata feu Alpboienfes di-
£ ti, hi dédueunt Minjac Dammaram , colliguntque il-
lam ex arbore Collulut, quod fempereft tenue,album,
pellucidum, bonum lpiraûs odorem, quod in ollülis
acvafGulis confervant, de quo ulterius vide in Au-
Stuario nofirof E x hoc componitur Dammara Maleyo,-
lumitur enim certa hùjus Olei p o r t iô q u æ cum Caju
Gelamæ cortice contufo & coniciflo mifeetur, vel cum
îllo àajuPüti, dein cortex vel germina Nibun fumun-
tur,- quæ fortiter inpinguntur in præparatum iftud o-
leum ope baculi, deininftar lapidis indurefeit , ex
qua Mafia dein formantur faces : Per Dammaram Ba-
tu autem intelligünt Dammaram iflam Selanicam, quæ
in iftis. quoque Obvia eft montibus, magnaque ejus
frufta in filvis inveniiintur, raro eriimilla colligitur,
quum.ob ftrepitum vix adhibeatur ad fuffimigia, nifia
plebèy-quæ iflam cotttundit ,• commifcetque cum pa-
lea Padî, ac memorataPalepa , feu cortice ramorum
Nibun, quam liquefaciunt carbone ignito. .
Minjac CaWan aliud eft oleum ex frudtibus ignotæ
arboris eXprefîum , craïfitie & ^fub'ftantià febi albi.,
quod in arundine Bàmbu didta -venale adfertur , iiî
quam, quum tenue ac fluidum fit, effunditur.
Àrbor autem ifta vocatur Caju Cawan, ac copiofe
créfeit tam in java , quam in regiombus Maleyenfi-
bus, ita ut vilis fit pretib.
Vulgüs hoc oleum adhibet loco • Oléî Çanarini,
cum quo' pifees friçânt, quo & contra aphthas infantum
utuntur cum panca Allii quantitate lique-
fa d o , inque tenue unguentum præparato/;
D e haç arbore, ulterius vide in AuBuario meo ; qusë ibi
; capite '26. fub Dammara Leucomdæna■ quantum
• ~ •' mifii vidétur, fequenti deferibitur modo.
' HæO arbor truncum habêt ere6him &altum, glabro
& cinereo oduéfom corticé r Ejus rami plufimis côn-
ftant incurvis & nodofis rachidibus , quæ' folia gerunt
oppofitâ, ad quorum ortuni geniculà-quoque appa-
rené: Folia hæc optîme referunt Canarii fo lia, fed
paulû funt minora, rachjdes vero a’d füum ortum fquam-
mofà ilia non gerunt foliolâ, quæ in Can'arii genere -
obfervanfur.
NENSIS :Liber III. cap. VIII.
■ Het is vreemd aan dit bout, dat bet zo overvloedigen
bers van zig geeft, en tot branden zo weinig demt,
*want Ao. 1666. bragten onze Scbeeps-lieden een lading
brand-bout, van dit bout aan ’t Kafteel, ’t welk zy op
Boero en Kelane omtrent de firanden gekapt hadden, mee-
nende dat bet Mangi Mangi-boomen waar enmaar de Koks
vervloekten dit bout, om dat ’t niet branden wilde, en
in ’t vuur lag te knerffen, want dit bóut, alsgezegt,
beeft veele adeten vol klaren Dammar, die wy namaals
uit de verrotte blokken, als ystokken uitgebaalt hebben.
De Alpboereezen op Boero kloppen dozen dikken haft
eerft wat, droogen, en bewaren bemomvuur mede te fio-
ken, waar byze baar yjer fmeeden, doch alken tot mef-
fen en kleine byltjes. Dezelffte gedroogde, en kleine ge-
kapte baft werd ook onder de Dammar gemengt, als men
ioortzen daar va/n maken wil. Men brengt dit bers in
zulke . meenigte op Batavia, dat men den Picol van 125.
Hollandze ponden koopt voor een of twee Ryksdaalders,
en als ’t duur is , voor drie Ryksdaalders.
Ik beb de jonge boompjes ook van Boero laten brengen,
en vp Amboina geplant, waar van de eene wel tot een bogen
boom opfeboot, maar in ‘t 16. jaar nog geen bloemen
of vruchten bad, noch den ßam ( zynde een man dik ) de
minfie Dammar uitgaf, waar aan ik bemerkte, dat bet
een Manneken was. Doch in 't zelfde jaar begon byeerfi
zyn blóeizel en vruchten te geven. Op de firanden van
Sumatras Oofi-kufi, by Jamby en Palumbang. werden
uitgedreevenverfebeide brokken vaneenïg Dammar, dieze
Dammar Cretje noemen,- dieze al te zomen fiooten, en
tot branden gebruiken.
De woorden Dammar Ma leyo, en Dammar Batu,
waar van wy ’t eerfie de voorfebreeven Dammar Selan
toegepaft hebben , en bet tweede aan onze gemeene. Amboin-
febe Dammar geven zullen, gebruiken de Maleyers omtrent
Malacca en Patarïa wat anders, want door Dam-
mar Maleyo verftaanfe de toegemaakte ioortzen, dieze in
die Landen toebneyden uit een zeeker Oly Minjac jjDam-
mar of Minjac Gaju genaamt, want achter Patane in ’t febergte woonen de wilde volkerenBäta of Alphöereefen,
eze brengen a f bet Minjac Dammar van den boom Col-
lulut, blyvende altyd dun, wit, klaar, welriekend, in
tonnetjes en potten verwoord: waar van ziet uitvoer lyker
in ’t Audtuarium. Hier uit maakt men de Dammar Ma-
le y o , men neemt den O ly, menetze met de gekafte feborf-
fe van Caju- Gelam, of Caju Puti ,' neemt daar na de
feborffe of febuitjes van N ib u m fiampt bet daar in digt
met-bouten, zo werd bet zo hard als een fteen; en'maakt
als dan toortzen bier van; daar en tegen door Dammar
Batu verfiaanze de voorfebreeve Selan', dewelke in ’t
voornoemde gebergte ook valt, en met.groote ftukken in't
Bofcb blyft leggen, om dat menie tot pet brandenwegens
haar knerzen weinig gebruikt, bebalven byflegte lieden,
dezelve fiootende en vermengende met kaf van Padi, ende
Voornoemde Palepa of Jcbotjjfe derpdkken van Nibum,en
met een kool vuur fmeltendei
Minjac Cawan is een ander Oly uit de vruchten van
een onbekende boom gepérfi, in de dikte en fubfiantievan
witten ongel, 't welk men iti Bamboezen te koop brengt,
waar in 't nog dtln zynde gegooten werd.
' De boom biet- ook Caju Gawan, en waffióver-vloedig
zo op Java, als in de Maleytfe Landen, zo dat bet goed
koof isi
De Jlegtfie lieden gebruiken het in plaats van Canary,
om vis daar in te balken ', als mede tegens defprouw der
kinderen, met een weinig Ajuin gefmolten, en tot een
dunne zdlve gemaakt,
Van dezen boom ziet breeder in myn Auftuarium: de-
welke aldaar in bet 26. Hooftftux onder Dammara
Leucomelama, zo ’t my voorkomt, op de volgende
wyze befchreeven werd.
Deze gewint een regt booge fiam, met eenevene en witachtige
feborffe bekleed; De takken hebben veele kromme
en- knoeftige ryskens , daar aan de bladeren regt tegens
malkander en fiaan, Ook met eenige knietjes dan baar erys-
kens. De bladeren, gelyken zeer wel na de Canary-bladeren'
óf wat kleinder, maar de ryskens by baaren oor-
'fpronk hebben de gebaarde blaadjes niet gelyk andere Ca-
■ naris. ■ '
Frudtus De