H E R B A R I I
Pag. i+f
HET AMBOINSCHE
AMBOINENSIS KRUYD-BOEK.
LIBER TERTIUS, HET DERDE BOEK.
Continens arbores , quae Refinam, Behelzende die Boomen, dewelke eenig
fpeciofcsque dant Flores , aut Hers, aanzienelyke Bloemen, offchanoxium
aliquod Iac fundunt. delyke Melk van haar gevenI
CAPUT P R I M U M. L HOOFDSTÜK.
Canarium Vulgare. Canari Negri. De gemeene Canarie-Boom.
HÆc quoque arbor pertinet ad illa s , ex quibüS
Incolæ narum Orientalium regionum fuum ca^
piunt cibum quotidianum,uti de Calappa,- Pi-
nanga, Sagu, fimilibusque fupra fuit indicatum , fed ad
hune tertiura librum refervata fu it, ut dux foret re-
fmiferarum arborum ; hujus autem variæ occurrunt
fpecies,quarum binæ priores proprie ad cibum adhi-
bentur, quæ minimam . etiam refinæ dant copiam,
ac dividuntur in domefticam & lilveftrem , licet proprie
loquendo utraque hæc fine humano auxilio pro-
pagetur.
Prima vero lpecies eft domefticum vel vulgare Canarium
, quæ alta & perfedla eft arbor, corticem
gerens albicantem, ramosque extenfos inftar Quercus,
in qua plurimi incurvi & nodofi inveniuntur ramuli,. :.
inque his copiofæ foliorum radies inordinatæ, illi
autem ad ortum fuum funt geniculati, ubi facile
edam franguntur, rachesque îpfæ femel bisve itidem
geniculatæ funt.. Juniores vero ac fupremæ raches
geniculofuo inter bina foliola oriuntur fquamofa, quæ
peculiaris funtftrutturæ & formæ, plerumque autem
triangularis vel inftar linguæ, inferiorefua parte arfte
ramo n exa, & inftar vaginæ talem rachim ambientia,
ad oras profunde ferrata, rugofa, & pallide virentia,
hocque in Canarii fpeciebus tanquam certus ejus character
femper invenitur: Si foliorum raches adole- '
feant & fint vetuftiores, foliola hæc decidunt : ob-
fervantur autem hæc copiofius in filveftribus fpeciebus,
quam in domeftica, in rachibus vero tria, quatuor,
vel quinque foliorum paria fibi oppofita locan-
tur : Quæ plerumque fpithamam funt longa , vel oéto»
novem, decemve pollicum longitudinem habent, ultra
palmam vel quinque digitos lata, fuperius acuminata
: In adultioribus vero arboribus funt minora, o-
risque gaudent æqualibus,ac plurimis paralleliscoftis
flavefeentibus funt pertexta , quæ oppofitæ quoque
funt,. nec nervus intermedius major aireCte per medium
folii tranfit usque ad pedunculum , inferiorque
folii pars latiffima e ft, glabra, firma, fonitum edens>
& nigricans, flque frangatur folium, corrugatur vel
fefe contrahit, atqüe ad auritiem exficcatur : Sique fri-
centur hæcce folia, refinofum, fortemque foirant odo-
rem , ex quo mox dignofeuntur. Arbor hæc altam
• denfamque -conftituit comam e lônginquo nigrican-
temv .
In ramorum fummo alii progerminant crafli & li-
nofi petioli, in paucos alips fefe dividentes, ex qui-
us flores propullulant, qui primo funt capitula pallide
virentia, quæ continentur inter bina foliola vi-
ridia, quæ fefe ab utraque parte aperiunt inftar val-
vularum. Capitula hæc formam gerunt crateris, -cu-
jus venter eft rotundus quafi cahx, in cujus centro
tria crafia & angufta locantur petala, quæ in totidem
craffa acumina terminantur & îefe aperiunt, quæ os
feu orificium crateris efformant: Senfim autem hæc
magis dilatantur, & in centro fuo confpiciendum
præbent viridepiftillum capitatum, quod germen feu
fruftus rudimentum eft. T aies funt flores vulgaris
frugiferi Canarii, quod femina dicitur, prætèr hanc
autenumas occurrit, qujus truncus nec folia multum
a vulgari difterunt, fed racemus ejus florifer major
Tiw». TT, eft
DEte boom behoort mede ondet die geene, waar vari
de Inlanders dezer Oofterfcbe quartieren bare da-
gelykze koji hebben, gelyk boven van de Calappus,
Pinang, Sagu &c. gezegt is , maar hy is tot in dit der»
de boek gefpaart, op dat by een voorganger van de bers-
dragende hoornen zoude zyn, men beeft daar van verfcbeU
de zoorten, tvaar van men de twee eerjle eigentlyktotdë
koji gebruikt, gelyk ze ook den minften bers geven, en Zyn
verdeelt in tamme, en wilde: boewelze eigentlyk te/preken
alle beide mee f t } zonder toedoen van menfeben 9 voort-
koment
Eerftelyk. Het eeffte geftagt is de tamme of gemeene
Canary, een booge en voljlagen boom, meteen even witachtige
feborffe, en uitgebreide takken, als een Eikenboom,
daar aan ftaan veel kromme enknobbelacbtigetaks-
kens, en rondom dezelve veele ryskens zonder ordre, makende
by baren oorfpronk een knietjen} daarze ook kort af-
broeken, en de ryskens zelfs hebben gemeenelyk nog een of
twee k n ie t je sD e jongfte of voórfte ryskens ftaan ieder
met zyn knie tüffcben twee bladeren, als twee lippen,
van een byzondete gedaante, meeft driekant > o f ;als een
tong, met de ondeffte of bteede zyde digt tegens den tak
ftaande, en als een febeede bet voornoemde rysken Omge-
*vende, aan de kanten is ’t gebaard of diep gezaagt, ge-
ribt, en bleekgroen van coïeur, en hebben al de Canary-
gejlagten dit tot een byzonder ktnleeken. Als de ryskens
oud worden, zo vallen deze blaadjes a f, en men zietzi
meer : aan de Wilde zoorte, dan aan de tamme l Aan de
ryskens ftaan 3. 4. en 5. paren bladeren regl tégen malkander.
Zy zyn gemeenelyk een fpan lank» óf 8. 9. ïo<
duimen, ruim een band of vyf vingers breed, van voorert
ineen f'malle fpits of fnibb'eltje toelopende. Aan de oude bomen
vallenze wat kleinder, met effene kantën, en veels
evenwydige geele ribben doorregen, en verwijfeld tegen malkander
ftaande, ook loopt de groote zenuwe niet regt doof
de.midden by den fteel, en de achterfte belft van 't blad
is aldaar bteeder, glad, fty f , rammelende, fwart-groen,
en afgebrooken zynae, krimpt te zamen, en droogt bard
op,als menu vryft,gevenze eenfterken bersacbtige reuk
van baar , daar aan menze datelyk kennen kan. Den
boom maakt een booge en digte kruint van verre /wart
zig vertoonende.'
Aan 't voorfte der takken komên dndere dikke b'oütatb* *
tige fteelen voort, zig in Weinige andere verdeelende, en
aan dezelve 't bloeizel, 't welk eerft zyn bleekgroene
knopjes, dewelke geflooten ftaan tüffcben twee groene
blaadjes, die haar te wederzyden openén j als klapmut-
zen. Deze knopen hebben de gedaante van een kroesje,
wiens buik is een ront kelkje, daar in ftaan drié dikke
f 'malle blaadjes , dewelke baar openen in drie dikke fpitzen,
uitmakende de mond van een kroesje. Met 'er tyd Openen
zy baar Wat Wy der, en Vertobnèn in dé midden een groen
knopje, met een nopje boven op, Waar uit werd betJcbep- ■
zei van de vrucht: Dusdanig is H bloeizel van de 'géniee •
ne vruchtdragende Canafy , dié men vóór bet Wyfken
boud, bebalven dewelke is 'er nog 't Manneken, aanftarn
en bladeren van ’ t gemeené niet veel Verfcbillende, doch
de bloeyende tros is grooter, en meer uitgefpreid, 't bloei*
T ' zei