1 Boek. LIL Hoofdft. AMBOINS CHE KRüYDBOEK. 16}
e x p l i c a t i o
Tabula Sexagefima Secunda,
Quæ (lipitem exhibet Cynomorii floribus, fruóbibusque con-
^ fpieuum.
A. Ramim foliofum dénotât.
B. Folium hifidum feparatum.
C. FruQurn jufla magnitudine.
peculiares hujus arboris , ejus que partium
char after es ac defcriptionem mecum com•
munica'vit Celeb. D. G arcinius fequen-
tem in modum.
U Y T L E G G I N G
Van de Twee- en Sejligfie Plaat,
Dewelke vertoont een Tak van de Nam-Nara-Boom met zyn Hoe-
men en vrugten behangen.
A. Vertoont een bladige Tak.
B. Een dubbeld blad alleen.
C. Een vrugt in zyn grootte.
De byzondere kentekens der deden van deze
' Boom, als mede deszelfs befchryving,zyn
my door de beroemde Hr. Garcin mede-
gèdeelt op de volgende wyze.
IN hoc plantarum genere flos obfervatur perfe&us,
polype talus, regularis, hejmaphroditus, & Ovarium
continens, ciii circumponuntur ftamina io.
Calix tetraphyllus. Ovarium fit fruftus carnofus, in
cujus iöculo uniço occurrit fabaceum fernen.
Pedunculo , qui ex trunco & crafiis ramis immediate
prodit, fuftinentur hæ floris par des. Bina folia
fert unus petiplus.Per folii medium non pergit colla,
fed alteram ejus oram legere deprehencutur.
Flos exiguis , candidis , mtegris , in acuminatum
extremum abeuntibus, anguftis, parvis (très fcilicet
lineas longis fingulis, nec integram lineam latis) pe-
talis quinque præditus~eft. Jüxta Ovarii bafin enata
ftamina numerantUr io. duploquè proinde petalorum
numerum fuperant; nifi forte fortuna cafus împedive-
rit,quo minus cundla crefcere potuerint. Eorumlon-
gitudo, & color ut in petalis, apices flavi. Ovarium
valde; parvum, floris papilionacei folliculum forma
referens, mediam petalorum altitudinem attingit.
Candida vero Tub a, ovarii corpore duplo longior,
fimplicem apicem habet.
Caliqis tetrafidi fegmenta, a bafi , quæ lata eft ,
inferiora verfus reflexa, æqualibus oris prædita in ob-
tufum acumen definunt. Verum ex his duo e regione
fibi invicem oppolita, in cochlearis formam ideo e xcavata
flint., quod cæteris paululum latiora exiftant.
À petali colore non differunt Calicis fegmenta 4. nec
jple quoque. petiolus, qui très vel quatuor lineas lon-
gus,petaliSfèmperparum procerior, dimidiam lineam
craftps exiftit. Ejus mediam duntaxat altitudinem ad-
- feqnuntur fegmenta Calicis.
Plures fimul, luis cum petiolis, nafcuntur hujus
arboris flores, fertumquè arte contextum mentiuh-
tur, ünico j communi, fquamafo (cujus incerta longitude
8. vel 9. lineas, aut unciam laltem nuriquam iii-
perat) pedunculo innixi. Is quippe, fua ab origine,
petiolos floribus fuftinendis deftinatos pro fe rt, nec
prius crefcere definit, quam ex ipfius faftigio nulli
ampjius nafeantur petioli. Quæ per totam pedunculi
longitudinem fquamæ occurrunt,_ meræ lunt quafi
axillæ, quæ flofeulis ferendis dicatorum petiolorum
bafibus fulcrorum, tegminumque loco fuerunt defti-
natæ ; & ficcæ deinceps decidunt.
vipuyruin ramprum, raro uicra,.ex qu
busdam ibi rotundis, inseqiialibus, nullo ordirie pol
tis tuberculis flörum ferth confertiflime prodeun
Maximam fruftus copiam in trunco femper vide]
Fruiftus femi-orbicularis, mtcüpque complanatus,'fi
cies .dpas.majOBes.Jiabet; minojes duas, ex quibus a
terä, inftar nervi"arcus a pVtiqio; ufque ad frudlus fl
premam partem retta tendit fa ltera, hu ice regiör
oppolita, in arcus formam incurvatur: ita ut frudh
Jltius maxirrta circumferentia complemento paulo'm:
jus circuli fegmentum exhibeat. Hujus autem fej
menti chorda, quas partium fruftus longiflima,uhci;
pierumque d-uas cum dimidia longa, eft,-nee ullibi 2
uut 2a. üneis latior, 16. vel 17. liriearum eft maxin
iruttus craflities (qute omnia de maxime conflie
agnitudine frudlus intelligenda) ejusqae fuperfici'
tegra tuberculis maxime nirta apparet. Cuticula t
fKuor/tenui> .& glabra; fqualidi, foedique colöris ei
alfA, er° acere iQ flavelcentem, in viridefeentem <
aitero vergentis.
Hicce fnjftus, qui capfulam carnofam refert, in:
quali:
IN dit gejlagt wert gevonden een volmaakte bloem uit veel
reguliere en gelyke blaaden bejlaande, zynde een herma-
pbrodiet , en bevattende de Eierzak, waar om tien vezels
Jlaan, de kelk is vierbladig. De Eierzak wert een vleesagtige
vrugt, in welkers enkelt buisje legt een boonagtig zaadt.
_ Op de Jleel, die onmiddelyk uit de jlam en dikke takken
uitfehiet, Jlaan de deelen van de bloem. Twee blaaden ko-
men op een Jleel voort, en door bet midden des blads gaat de
ribbe niet regt door, maar men vint datze altoos een zyde He ft.
De bloem bejlaat uit vyf kleine, witte, beele, en puntig-
eyndigehde naauwe (te weten elk drie linies lang en een linie
breet) blaatjes. Nevens de gront van de Eierzak Jlaan
tien vezels, en zyn derhalve dubbelt in getal ten opzigtvan
de bladen des bloems, ten zy door bet een of ander geval
deze belet zyn uit te groejen, derzelver langte en coleur is
gelyk aan de bladeren, de punten der vezels zyn ligt-geel.
DeEierzak is zeer klein in de gedaante van de pyp vaneen
flos papilionaceus ofte kapelagtige bloem, en bereikt de helft
van dé grootte der bladeren. Een witte pyp, de helft langer
als de Eierzak, draagt een eenvoudige punt.
De vier. verdeelingendeskelks aan bun gront, die wyt is,
na binnen omgebogen,metefferanden bezet, eyndigen ineen
Jlompe punt, dog uit deze zyn twee tegens malkander over
zodanig uitgebolt, datze de gedaante van een lepel hebbenen
zyn ook wat breeder als de- andere, déze vier deelen .des
kelks verfcbillen niet in de coleur der bidden van de bloem-,
ja zelfs niet’ bet Jleeltje,. bet gééndrié ofvier Unies lang .
is, dog altytwdt langer als dé-bladen»en is eenjfdlve linie.
dik, én deszelfs belft in de langte béryken Jlïghsde deelen
van de kelk.
fo ei -bloemen te gelyk met bun Jleeltjes komen te vooreji
uit deze boom, die een krans door konjl gevlógten verbeelden
; ftaande op een gemeene Jchóbagtigé Jleel, Welkers
lengte on gelyk is , bet zy agt of negen linien, dog nooit groot er
als eén once, want die in zyn oorfpronk, te voorfcbyn
brengt Jleeltjes, die de bloempjes dragen moéten, en boiit
niet eer op’ met wajjeben, dis dat ’er geen Jleeltjes; meer
uit zyn toppunt uitje bieten. De fcbübben, die zig vertoonen
door de gdrifebe langte des Jleels, zyn als volkomene oxels,
diegefebikt zyn om de bloemen te dragen, en met bun onder-
Jle deel als onderfebragen de Jleeltjes der bloemen, en dezelve
met een ook aldaar bedekken, welke daar na dróóg werkende
afvallen.
In de ftronk des booms en rontom dezelve van de wortels
af tot deszelfs belft toe, als mede der dikke takken, zelden
verderliomeri alddar de bloemen te vooren uit zommige ronden,
ofigeïyke -, en in geen order geplaajl zyridé knoefien in
gropte menigte, als kranffen, en bet grootjte gedeéjte der
vrugten -ziet men aan de Jlam &c.
De vrugt is bdlf-rondt, van beide zyden plat-, verbeeldende
twee groqte gedaantens, en twee kleinder e, waar
uit de eene als een^regte zenwwe van de jheel af ioi aan
bet bovenjle gedeelte des vrugts regt doorloopt. De andere
hier tegen over gejlelt zynde loopt krom als een boog, zoo
dat de omtrek van die vrugt een weinig grooter deel uitmaakt
als bet fupplement van een cirkel. Dog de koort van
dit fupplement, welke de lankjle is van de deelen des vrugts,
is doorgaans twee oneen lang en een half, en nergens breeder
dan 21 . of 22. linien, van 16. o/ 17. linien is de groojle
dikte van deze vrugt, (welk alles te ver jlaan is van de
gewonelykjle grootte des vrugts, ) en deszelfs oppervlakte is
van alle kanten met bultjes bezet, welke bedekt wert door
een dun en gladt velletje, dog is van een lelyke en onaan-
genaame coleur, van de eene kant na bet geele, en van de
andere kant na bet groene trekkende.
, Deze, vrugt, die een vleesagtig beursje gelyht, is van een
X 3 ongelyfy