O B S E R V A T I O , A A N M E R R I N G E .
. Hæc eft- Garcinia Hort. Cliffort. pag. 183- cujus notas
dédit Limeeus in Char, plant, gen. no. 861. quæ eft Man-
goftana Garcin. aS. pag. 431. Tab. 1. & Garziæ apud Clus.
in exot. pag. 233. &c. Laurifolia Javanenfis a ßattb in
Pin. p. 461. & Ray. Hiß. pag. | 1662. Figura hujus apud
Valent, in tab., no. 3 occurrit, vocatürque pag. 157. Man-
goftan-boom. Hue pertinet Panitfyka Maram H. Malab.
tom. 3. Tab. 41. quæ hujus fpecies feu varietas habenda
eft, eademque eft cum fubfequenti, quam ex Rumpbii au-
äuario Cap. 1. quum hic pertineat, interponimus.
Dit is de Garcinia van de Hortus. Cliffort.. pag.. 183.
waar wan Linnééus in zy.11 Char. plant, no.861. de kenteken]
opgeeft, als mede Garcin in dé adt. Paris. pag. 431. Tab. 1.
zo als mede by Garzias en Clufius in zyn exotic.. pag. 233.
befebreven Werd , en genaamt Laurifolia van Cafp. Bauh. in
zyn Pinas p. 461. en by Ray in zyn Hiftor. der plant. pag.
1692. des zelfs Figuur komt mede by Valent. vóór onder no. •»,
en werd op pag. 157. Mangoftan-boom genaamt. Hier toe behoort
mede de Panitfyka Maram van de Hortus 'Malab. derde deel
Tab. 41. die een-mede zoon hiervan is, en voor dezelfde te bowten
met de volgende, welke, wyl die bier toe gebragt moet werden
wy uyt bet puSuarium van Rumphius bier overnemen.
Mangoftana Celebica. feu Kiras Rumßhii
Auftuar* Cap. I.
ÏN Herbafii noftri Lib. 1. Cap. 38.. diximus Kiras
fpeciem effe Mangoftanæ, imo Macalfarenfem
velCelebicam efle; ibi autem ejus deferiptionem
addere non potuimus, quam hic jam fubjungimus.
Non aka eft arbor, led ëjus coma eft elegans &
extenfa, in qua rami ac furculi, uti & folia bina Temper
in ordine funt oppofita , non autem p e r ordines, fed
arcuatim locantur , ; brevibus ac firmis petiolis infi-
dentia, quinque fexve in unarachide paria: Folia Mangoftanæ
iimilia funt, fed in eo difrerunt, quod an-
guftiora & aciitiora fint, feptem odtove pollices long
a , ultra très lata digitos, ab utraque parte acute de-»
finentia, crafia ac firma,fed rariora quam Mangoftanæ.,
tenuiflimis parallelis coftis transverfalibus pertexta,
quæ non protuberant, acvixdignofci polfunt: Juniore
in arbore funt novem cum diinidio pollices longa, très
cum dimidio vel quatuor ampla pollices, ab utraque
parte acuminata, ac tam glabra, ut fere nullæ ap-
pareant coftæ, quæ in Mangoftanæ foliis magis protuberant.
Abrupta folia diu viriditatem lervant,
rachidesque ad extremum funt angulofæ , ac per
longitudinem ftriatæ : Ex foliorum alis alii bre-
viores progerminant ramuli, unum duove fuftinen-
tes foliorum paria, & inter hæc tria femper locantur
capitula albicaritibus petiolis jundta: Flos orbiculam
r e fe r t, Bintanjor flöti fimilis-, fed ' minor, magni-
tudine Hollandici biobuli, conftans ex o&o fqualli-
de albentibus aC concavis petalis, quorum quatuor
media ac maxima quatuor aliis minoribus adcum-
bunt, jiicundi odoris , fed ingrati faporis. In hujus
centro planum locatur capitulum, ad latera circumaa-
tum quatuor aliis fefeipfomajpribüscapitulis, quorum
quodvis parvis ambitur grànulis inftàr arenulæ, quæ
ftamina funt, ejusdem coloris, glutinofaque, quale
eft capitulum floris mali Pompelmoes diffi, quod in
fruÊtum exçrefcit:
• Fru&us eft inftar globi rotundus feu fphæricus,& fimil-
limus Mangoftanæ, quidam autem hifee majores excre-
feunt, qui maturi exrubro lùtei feu crocei funt inftar
Pomi granati, infidentes pericarpio quadripartite, feu
quatuor ex petalis conftaute, inftàr Mangoftanæ, petala
autem hæc funt minora : Superiüs non coronatür ftellula
uti Mangoftana, fed coronula, quæ fuperius excavata &
latior eft quamâdortum, interius eoaem divifa modo,
eadem conftans carne, eodemque gaudens fapore ac
Mangoflana, fi nempe perfefle maturus fit hiefruétus,
diu enim açidus eft. Si arbor lædatur , album ac
glutinofum effundit lac: floretque, fi brachium modo
fit craffa; Primi autem fibres hic inutiliter decidunt,
&in Amboina vix fruäus gerit, hique plurimum funt
acidi : In Macaffara hujus arboris rami transplantari
poflunt, qui in terram fefe. figunt ac progérminant.
Vetuftiorum truncorum lignum' in formam tenuium
cotum confciflUm, a c fub .terra conditum in lapidera
mutatur, feupetræfît ; qûod féquenti fit modo. Vete-
rum truncorum lignum paludofo fëpelitur loco , in
uem deglumatæ Oryzæ magna copia projicitur, uti
t in magnis Oryzæ arvis, ad Marum circa Maçafiaræ
borealem plagam fitis, quæ fenfim tota in colluviem
mutatur. Lignum hoc très per annos fub hac fepul-
tum, in memoratum mutatur lapidem , qui venas
ftriasque'ligni aliquatenus retinet. In tali autem Kiras
lapide, ex Macaffara ad me delato,nullæ apparébant
v enæ , excepta flava arcuata linea, quæ transverfalis
erat.
Kiras-Boom of Celebifche Mangoßan van
Rumphius in zyn Auótuarium Cap. 2.
ÏN ohs Kruyd-boek Lib. i . Cap. 38. hebben wy vermaant,
dat Kiras 'een ioort zy van Mangoßan, ja
voor een Macaffaarfe of Celebife te houden zy ; dogvoy
hebben hem aldaar zyne bejcbryving niet können genen, die
<wy dierhalven nu hier ftellen.
Het 'werd geen boogen Boom, maar zet een cierlyken en
breeden kruyn, daar aan men de takken enryskensordent-
lyk tegens malkander zietjlaan, als mede de bladeren tme
en tvöeé te'gens malkander, dog niet in ryen, maar een
weynig gedraayd, op korte dikke voetjens met vyf en zes
paaren aan een rySken. De bladeren gelyken wel na Man-
goftaaü, maar verfcbillen hier in, datze fmalder en fpitfer
zyn, te weeten zeven en acht duymen lank, ruyrn drie
vingers, breed, agter en voren fpits toelopende, voorts mede
dik ende fty f, dog minder dan de Mangoßan , met fyne
evenwydige ribbetjes, die niet uytfiekeh,en men pas bekennen
kan. Aan eenjongeBoom zynze 'negen en een halve, duym lank,
drie en een halve en vier dito breed , agter en vpren toege-
fpitfi, zoo glad, dat menfebier geen ribben bekennen kan,
dewelke aan de Mangoftah meer uytbuylen. De af ge-
broke bladeren behouden baar groente lang, en de ryskens
zyn aan de eynden.hoekig,, en in de lengte geßreept. Uyt
den Jcboot der bladeren komen andere korte febeutkens met
een a twee paar bladeren, en daar tuffeben f t aan altytdrie
knopjßslby malkander op witte fieelen. De bloem gelykt
een fcboteltje, die van Bintanjor gelyk, dog, kleender, in
de grootte van een bóllands dubbeltje, gemaakt van acht
vuyl-wiite en bolle blaadjes, waar van de .vier. binnenfle
en gröóifie op vier kleine rußen, zoet van reuk, dog onaangenaam
' van fmaak. Bi de midden fiaat een piatagtige
knop, aan.de zyden bezet met vier andere knopen, grooter
dan by zélfs, 'en yder wederom behangen met kleine korrels
als zand-korrels, van de zelve coleur, kleverig, gelyk
bet knopje in 't bloeyzel van de Pompelmoefen , waar
uyt de vrugt werd.,
De vrugt is kogelrond en enen als de Mangoftan,
dog zommige werden nog grooter, in de rypbeid rood-
verwig-geel als een rype granaat , agter mede. op een
vierbladig voetje ftaande gelyk Mangoftan , dog des-
zelfs blaadjes zyn klein der. Boven of voor pp beeftze geen
fierre gelyk de Mangoftan maar een Kroontje , ’t welk
boven wat bol is en breeder dan by zynen oorjpronk, van
binnen op dezelfde manier verdeelt, van 't zelfde jpleefcb
en fmaak als de Mangoftan , te weten in baar volle rypbeid
, want ze blyven lang zuur. Den Boom gequetfl
zy nde geeft een witte en kleverige melk, enhfbloeyt alsby
maar een arm dik is , dog bet eerfie bloeyzel valt bier vergeefs
a f, en in Amboina wil by qualyk vrugteri dragen,
en die blyven meefi zuur. Op Macajfar kan men de takken
van dezen Boom verplanten, dewelke bekijven en voortkomen.
Het bout van de oude flammen in de form van
dunne flypfieenen gekapt of gezaagt, en onder de aarde gelegt,
verandert tot fieen, 't welk aldus toegaat: Het bout
van de oude flammen vergraaft men in een moeraffige
plaats, daar men ’t kaf van gepelde, of geftampte ryft niet
groote hopen been ftort, gelyk men doet in de groote ryfi-
velden van Marus, benoorden Macajfar gelegen , welk kaf
metter tyd ten eenemaal in Jlyk verandert. Het bout omtrent
drie jaar en daar onder begraven, verandert in de
voornoemde f t een, behoudendenog eenigzints de aderen en
ftreepen van 't bout. Dog in een Kiras-fteen, iny van
Macajfar toegebragt, dewelke zeer fyn en glad was, en
waren eeene aderen te zien, bebalven een geèle bogtige
linie, die dwers daar doorliep, wesbalven ik gifte, dat bet