ejus ligno in Java aliisque locjsboum juga formantur, ren gedruipt, zo geneefi bet de doofbeit. Uit bet bout
quibuscum aratra trahunt. .• maakt men op Java en andere plaatzen jokken voor de 'Offen
, waar mede men ploegt;
Frutex hic proprie in Baleya Bangbian vocatur, qui Deze firuik word eigentlyk op Baly Banghian genaamt,
filvam exhibet fpinofam & noxiam , dum ejus lpin<e ' zynde een baggelyk en ondeugend doorn-Bofcb,dewyl zyveheméntiflime
urant, fi quem lasdantT: ibi duplex ne doornen zeer fel branden, als men zig daar aan quetfi,
uuoque. inveüitur ejus fpecies, una latifölia , altera men vint ook aldaar tweederlei zoort, 't eene groot- en 't
anguftifolia , fedutrasque filveftres, nee ullius ufus. ander kleinbladig , docb beide ondeugent, en in 't wild
waffebende.
E X P L I C A T I O
Tab til* Ouadrage firn* ,
Quæ exhibet ramum arboris, quæ Radix Deipar* Jpuria
Rumphio vocatur, quaeque, ut mihi apparet, ad nullum
hue usque cognitum genus referri poteft.
A. Ejus folium natural» dénotât magnitudine.
B. Florem fiftit.
C. Fruólum.
CAPUT QUADRAGESIMUM
N O N U M .
Rex AmaroŸis. Caju Soulamôèi
DUm verfàmur in deferiptione plantarum amara^
rum, quæ contra venena valent, ordine etiam
fubfequitur Amboinenfîum Rex amaroris , qui
nöftrö judicio tam virtute quam viribus nulla præce-
dentium minor eft,aliquando autem fru tex , aliquan-
do arbor, prout uno alterove locetur loco ; fi enim
ad litus crefcit in lotis apertis , plurimum frutefeit,
fed ulterius in Continenti crefcens & fub umbra alia-
rum arborum progerminans arborefeit trunco inçur-
vo & inclinante, cujus cortex eft glaber, vel'verru-
culis obfitus coloris cinerei feu albicantis , ■ interne
flavefeentis, ficcus & fragilis, in ramulis vero gla-
brior eft., & magis albefcifc
Raiiii funt pauci & fragiles j inqué iis folia loçan-
tur irregulari ordine ingentia & longa , vulgaris formas
, duodecim vel tredecim pollices longa ,très cum
dimidio.lata, fuperius ampla, in obtufum apicem de-
fmentia, foliisqueGoe/ong Tsjoetsjoe adeo fimilia, ut
vix dignofei polfint, excepto lafteo fapore , qui in
pofteriore abundat, in illis vero Soulame non reperi-
tur: Hæc quoque folia funt flaccidiora aliis , mollia,
plurimis & fubtus protuberantibus parallelis coftis
pertexta, quæ prope oras in arcus definunt ; Ex bo-
rum fôliorum alis breves progerminant petioli, ex
quibüs flores racemofi proveniunt, qui parvi funt,
Vitis floribus quodammodo fimiles, ex parvis albicair-
tibus, & v ix confpicuis conftantes petalis, in centro
fuo gèrentes germen viride, quod in fruftum excre-
feit, magnitudinis ftuveri, qui planus e f t , ad oras
tendis,& in centro elevatus,formant cordis referens,fed
loco fiflüræ femi-rotundum exhibet arcum, cujus apex
petiolo nexus e ft, coloris pallide viridis, fruttus hic
ficcus penitus e ft, & futura in bina divifus legmenta,
iri quibus bina locantur alba ollicula, Cucumeris fe-
mina æmulantia fed minora, graGiliora', ac quodvis
in peculiari reconditur cellula , fenfim vero rugofa
funt, & cariofa. Fruftus hi diu ex arbore dependent,
fed fenfim nigrefeunt, qui vero in terram prolabun-
tur, gilvi funt coloris, & fæpe hinc inde arbufculas
eniittun6.
Radices hujus arboris funt cralfse, raras, neclongcC,
fere fine fibrillis, exteme luteo & ficco cortice ob-
dudlae »interne lignum gerentes flavefeens., quod fic-
cum leviflimum e f t , ac recens odorem fere habet
Unguis Odorati ,• immo in quibusdam ficcis hic quoque
obfei'vatur odor, fi fupra porphyfrtim nenrpe conte-
rantur, immo tota arbor ficca admodum eft per om-
Qes fuas. partes, & valde amaricat, prascipue vero fru«
•Tom. II, ftiis
U Y T L E Ö G I N G
Van de veertigfle Plaat,
Dewélke vertoont'één tak van de Radix Deipar* /paria van
Rumphm genaamt 3 dewelke, zo 't my voorkomt, tot geen
zeker bekent geflagt van planten gebragt kan worden.
A. Wyft aan deszelfe blaat in zyn groette*
B. Deszelfs bloem.
C. De vrucht.
XLIX. H O O F T S T U K ,
De Hart-vrücbt-Böoni.
D Ewyle wy nu bezig zyn met dé bittere planten, dié
tegens 't fenyn komen dienen, zo zullen wy daar
omtrent mede in- of opvoeren onzen Amboinfcben Korting
der bitterbeit, die onzes oordeels zo in deugt als
krachten, geen der voorgaande behoeft te Wyken. Het
is zomtyds een firuik, en zomtyds ook een boom, na dat
by fiaaty want als by voor aan ftrand groeid op een ope-
ne plaats, zo blyft by meefi een firuik, maar een weinig
landwaart in en onder de febaduwe van andere hoornen
voortkomende, dan 1vort bet een boompje j met een bochtige
en overhangende fiam, welkers fcborjfe is effen, of
met kleine vratjes bezet, van coleur liebt-graauwofwit-
achtig, naar binnen geel, droog, en bryzelig, docb aan
de takjes is by wat witter en effender.
De takken zyn weinig en bros, en rondom dezelvefiaan
de bladeren zonder ordre, zynde groot en lonk t gémeene
gedaante, namentlyk 12. en ig . duimen lank, 3Ï.
breet, van voor en met een fiompe Jpits, en de bladeren
van de bloemen Goelorig Tsjoetsjoe zo gelyk, dat menze
qualyk onderfebeiden kan, bebalven in 't melkachtig
zap, dat in de laatfie overvloedig, maar in die van de
Soulamoe niet en is: En deze bladeren zyn ook Jlappef
dan de andere, zagt in ’t aantafien, met veels en beneden
, of van onder uitfiekende evenwydige ribben doorregen}
digt aan de kant met bogen te zomen gefloten, en uit de
feboot dezer bladeren komen korte fteeltjes voort, en daar
aan groeit bet bloeizel in kleine trosjes, zynde zeer kleine
bloempjes, 't wyngaart bloeizel eenigzintsgelyk,’ uit kleU
ne Witte en pas zienelyke blaadjes gemaakt, in dé midden
vertonende een groen febubbetje, waar uit de vrucht
voortkomt, dezelve groeit tot de grootte van een fiuivér
of wat meer,- zyndewy ders plat, aan de kanten dun,
in de midden wat uitpuilende, en hebbende de gedaante
van een hartje, docb in plaats van 't kloof je eenbalfrond
bogtje vertonende, mét de fpits aan de fieel fiaande of
vafi zynde, en van verwe bleek-groen, dezelvevrUcbtis
gants droog, én met een naad meefi in tweengedeeldf
waar in men vindt twee witte korrels, de zaden van
Komeommers wel gelykende, docb wat kleinder, mager-
der, én ieder in een byzonder kamertje,- dan metter tyd
krimpenze in , en vermolfemen; de vrucht blyft lang aan
den boom bangen, en werd ten Iaafien rookacbtig, maar.
die op de aarde vallen, werden vaal, én brengen bier of
daar nieuwe boompjes Voort,
De wortelen zyn dik, weinig; en niet lank, bykans
zonder vazelingen of vezelen i Van buiten met een geele
en drooge feborffe bedekt ,■ en van binnen bebbenze witachtig
of bteek-geeï bout, ’t wélk droog zynde zeer ligtwert,
en vers zynde riekt bet wat nd de Unguis Odoratiis,-
ja zommige fiukken doen dat no'g dl zynze droog, wel te
verfiaan als menze op een fieen vryft, ’t gebeele gewas
i s : zeer droog in al zyn deelen, en daar by boven matenï
- R bit