juniores, in fumma enim rachidis parte tales quafira-
cemi oriuntur, plurima gereutes parva fquamofa
petala feu fo liola , quae tanquam flofculi apparent,
led dein dégénérant in rachides & folia: Talern colui
arborem usque in annum decimum fextum ; talesque
racemoS tamquam veros habui flores, fed hifee nihil
aliud urnquam fubfequebatur nil! folia, donee tandem
defcripti ac veri proairent flores.
Trunci lignum viride ruffefcit, fed ficcum eft fu-
fcum inftar Sideroxyli, cui etiam fimile eft duritie &
pondéré fizo, fibris autem conftat craffioribus, mi-
nusque durabile e ft, nec ita nitide poteft poliri, fub-
ftantia enim ejus eft adeo crafla,ut hinc indeinligno
hoc venæ appareant craflæ refîna alba repletæ, quæ
inter elaborationem ligni decidit, afleresque inæqua-
les foraminibusque excavatos reddit. Cæterum ex
hifee truncis nulla vel pauca admodum exftillat refîna,
nec nifi in fumma ipforum fene&ute, quæ alba
eft & friabilis, neque colligitur.
Femina truncum gerit rugofiorem,comamque den-
ïiorem, folia autem ejusdem funt formæ, fed majora
& quoque alternata, fex odtove in uno latere , quorum
inferibra & fuperiora funt brevilfîma, fex & ofto
pollices longa, media autem novem & decem, pal-
mam vero lata funt, brevibus craflisque infidentia pe f
tiolis, plurimis quoque transveriàlibus & parallelis
coftis pertexta, inferius rugofa., fed non itaquammaris,
funtque magis flaccida, fed quoque exefa, colo-
rem habent pallide viridem, fique traftantur vel mo-
ventur, crepitant.
In junioribus arboribus novem vel decem folia in
una rachidis parte locantur; funtque magis lanuginùfa
quam in vetuftis : In ramulorum extremo itidem ac
primo in junioribus arboribus apparent foliola quai-
dam raçematim congefta ac fquamofa, quæ male
pro floribus habentur, talia quoque ex foliorum alis
progerminant. Hifee autem veri fubfequuntur flores
ejusdem formæ ac maris, fed paulo, majores , .atquë
Ms iterum alter flos ejusdem cum deferipto formæ,
fed major, magisque Canangæ florem referens, ex tri?
feus magnis formatus petalis fpathæformibus, in ve-
jro-triangulo pofitis, magisque extenfîs quam in Ca-
nanga, funtque magis fcabra,& colorem pallidiörem
gerentia, ex grlvo nempe & viridi mixtum, venofa
porro funt & rugofa, & uti fupra notatum e ft, binis
tribusve intermediis anguftioribus linguæformibus
petalis donata; Flores hi funt racemofî uti in Cananga,
cujus odorem etiam,, fed debüiorem fpirant: In ho-
rum centra fruttus formatur Nucem avellanam referens
leviter acuminatam, cujus putamen teniiius eft,
conrinetque nucleum mollem cinereum , ingrati magis
faporis quam Çanariij quique terediDe craffo & pm-
gui plerumquë _ perforates eft; Flos circa hanc nucem
diu emarciaus dependet, plurimumque cum inma-
tura fimul decidit, nuces autem hæ, fî fint maturæ j
folæ decidunt, & apris cibo funt.
; Feminæ lignum non ita fufeum ac durum eft .quam
maris, multoque levius eft , fungofîus, & ædificiis
inutile : Ex his autem truncis fummam adfequentibus
feneftutem, licet non lædaütur, fponte. effluit copio-,
fa flavefeens refîna ubique ex rimis & fifluris corticis
exfudans, quæ magna etiam reperitur quantitate in?
ter ipfum corticem & lignum , immo in ipfo etiam
ligno craflis contenta yenis, ita ut nulla mihi fit nota
arbor , quæ tanta copia refînam exhibeat, rami
enim fæpe in hac obfervantur arbore ,• ex mera quafî
refîna conftantes ad trium quatuorve pedum longitu- .
dinem, hmusque coni cruris habent cramtiem, vulgare
ènim eft, fî coni ex ramis dependentes brachii craflitiem
habeant, atque ego ex Xula frufta hujus refînæ acce?
pi,, quæ artificialemreferebantfcopulum: Refînahæc
Cquæ. communi vocabulo Dammara dicitur) mox in-
durefeit, quamprimum ex arbore exfudat, eftque in
quibusdam arboribus flava, in quibusdam obfeure viridis
feu n ig r ica n s in aliis partibus femi-pellucida,
adeoque fimilis crudo nec depurato Succino, ut vix
diftingui poflitj præfertim .quædam ejus fegmehta,
qüæ pellucida, elegantisque & ita intenle lutei funt
CQloris, uti optimum Succinum, hæc autem Dammara
plerumque fragilior e ft, quæque eft ex junioribus arboribus,
friabilis; E contra occurrunt frufta feniö-,
rum arborum,quæ colorem habent Colophoniæ,quæ
in fluviqs deciaentia , atque ab iis in mare abrepta
per continuos ac diuturnos fluxus externe rugofa funt,
„Tom. II. &
want aan 't uiterjle der ryskens koomen diergelyke troffen
voort j .met veele kleine en febubachtige blaadjes, die
men vóór blo'eizël zoude aanzien , doch veranderen in
ryskens en bladeren^ Ik heb zodanigen boom Opgequeekt
by de zejlien jaren, en bet zelve altyd voor bet regie bloei-
zei aangezien, daar og. telkens niets volgde, dan bladeren,
tot dat eindelyk b'et voornoemde regte bloeizel voort-
quam.
Het bout. van den Jlam gro’en zynde , is liebt-ros,
maar befierft bruin, als yfer-bóut, dat bet oök aan hardigheid
enfwaarte wel geijkt, do'cb is veel grofdradiger,
mm durabel , en laat zig zo glad niet werken, want bet.
is zo grof Van fubfbantie, dat men bier en daar in ’t bout
dikke aderen ziet van witten hers, 't welk in ’t .wérken
uitvallende, de. planken oneffen, en met kuiltjes maakt:
anderzints druipt uit deze ftammen geen of weinig hers t
en dat in baren boogen ouder dom, 't welk wit en bryzelig is.
en niet vergadert werd.
Het Wyfken beeft een ruigere feborffe endibhtër kruin,
de bladeren zyn van dezelfde fatzoen, madr gröoter, mede
verwiffelt tegens malkander flaande, zes en acht op
eene zyde, waar van de achterJlè en voorfle de kortfte
zyn, zes en acht .duimen l'ahk,demiddetjle negethn tienf
en een hand breed, op korte en dikke fleeltjesflaande; ook
met veele evenwydige dwers-ribben doorreegen; Van onderen
mede ruig, docb minder dan aan ’t Manneken en
flapper , ook zeer doorvreetenvan 'een bleek-groehe co-
‘ leur, en in ’t handelen 'rammelende.
lerjte aer tansnens ziet men msgelyks, en voor eerfi aan
de jonge hoornen, zommigv kleine blaadjes in een trosje ,
febubs gewys by malkander gevoegd -, die men abujïvelyk
voor ’t bloeizel aanziet, diergelyke ook bier en daar ftaan
by dén öorfponk der. bladeren. Hier op Volgt bet regte
bloeizel van bet zelf de fatzoen, alsaan’tMannékert,- docb1
wat grooter,. en. daar .op'de tweede bloem , -bok meeft van'
bet zelfde fatzoen, dóch grooter, en beter n& de Cananga-:
bloem gélykende, gemaakt van drie grootefpatel-formige
blaadjes, regt in een drieaneel flaande , en meer geopend
dan aara rfe Cananga, ook ftyver en bleeker van cóléur-.
te weten, uit vaal en groen gemengt vóórts gèadêrt en
gerimpelt, als boven., met twee of drie fmalle tóngskens
tuffehen beiden; zy bangen met bosjens by malkander,
gelyk aan Cananga, wiens reuk zy ook flappelyk naboot- :
zen. In de midden werd dé vrucht geformeerd, dewelke
gelykt een Hafel-nootjen, met een korte fpitsje, wiens-
fchaal wat dunder is , en daar binnen èènweeke gr auachtige
beeft, onlieffelyker van fmaak dan Canaris, en
mee f t van een dikke vette worm doorvreeten. De bloem
blyft rondom dit noot jen langen tyd vaft bangen, én valt
meeft onryp met dezelve te gelyk af, anderzints vallen dé
rype nootjens ook alleene a fj en werden van de wilde
Verkens gegeeten-.
Het bout van 't Wyfken is zo bruin éh hart niet, als.
van 't Manneken, veel lichter, voofer, en tot bouwen
onbequaam. Uit deze ftammen nü, alsA niede tot fwa-
re hoornen geworden zyn, al qüets menzfniet, vloèid o •
vervloedig een geelacbtig pers, over al uit dé febeuren en
groeven van de feborffe uitf wetende, dewelke men Ook ry-
kelyk vind tujfcben de feborffe en 'tbout, ja zelfs met
dikke aderen in. t bout, zo dat my geen andere- boom ter ■
weerelt bekent is; die in zulke meemgte bers van zig geef t j
want men vind takken aan deze boom bangen van klinkklaar
■ bers j, drie en vier voeten lariks én een dfe dik,
inaar keegelsvan een arm dik zyn gemeen, en ik bebbè
ftukken van Xula bekomen, die men voor een artifcieelè
klip zoude aanzien. Dit bers ( ' t welk men met een ge-
meene naam Dammar noemdj werd f t raks bard, zo dra.
bet uit de boom fweet, is bleek-geel, aan zómmige deeleit
half doorfcbynend, Jen yuilen Bern-fteèn Zo gelyk, dat
men 't qualyk onderfebeiden kan, inzonderheid zommigè
brokjes, die fcbobn-klaar,• en zo boog-gèel vantoleurzyn,
als de befte Bern-fteèn, docb deze Dammar is doorgaans
broffer, en die van jonge boomen komen, bryzelig. Daar
en tegen vind nien ftukken van oude boomen, van coleur
als Colofonie, dewelke in de Rivieren vallende, en door
dezelvé in Zee gevoerd werdende, door 't lange rollen van
buiten ruig.én wit, van .binnen klaat blyven; en doorgaans
zo bard werden, dat ik ze opdenftrandvoor Bern-
fteen opgeraapt bèbbe: Dè ftukken nu , die uit den ftam
op de aarde druipen, en mefgroote kldmpen- uit de gront