C A P U T S E X T U M .
Ufas, & vires Pinanga.
HU] its arboris fere nullus eft ufus, nifi fruftuam,
qui aeque virides juniores, ac adultiores come-
duntur, atque mafticantur, tumque juniorum,
uti jam diftum, nucleus mollis, ac parva ejus cavi-
tas l i t , oportet, quæ pauca repleta eft lympha, vetu-
ftiores autem, quo duriores ac ficciores, immo tarn
duræ, ut v ix dentibus confringi poffint, eo meliores
funt, quæ tum cultro vel forcipe quodam in tria qua-
tuorve difcinduntur fragmenta, 'laies vero vetultæ,
ac ficcæ iis adhibentur in regionibus, in quibus récentes
conquiri nequeunt, uti in Perlia, Guzeratta , &
Bengala, ut & in Banda, dum in hoc ultimo loco
nulla recens Pinangæ nux comparari poteft. Si has
juniores ac recentes nuces mafticare velimus, primo
exterior viridis cortex tollitur, ac reliqua nux cum
fuccofo putamine, & nucleo in très quatuorve con-
fcinditur partes ; quævis talis pars üna comeditur doli
cum uno alterove Siri fo lio , ac tanta calcis quantitate
, quanta ungue digiti obtegi poteft, quæ tria ingre-
dientialimulconvoluta manducantur. Senes autem ve-
tuftas præferunt nuces, quantumvis etiam duras,quas
groffo modo in mortario ligneo parvo contundunt, &
nmili comedùnt modo, ac alii juniores, atque recentes
cum Siri foliis & calce , quia fibrofus recentium
cortex illorpm dentibus nimis intricatur, & mandu-
cationem inpedit, dentefque nimis corrodit. Plurimæ
etiam recentes funt nuces, quæ qualitatem hanc ha-'
bent, quod manducantes inebrient, ac vertiginofos
reddant, uti Tabacum ilios afficit, qui ipfi non funt
adfueti ; idem quoque præftant vetuftiores Pinangæ
nuces , quæ novitianos adeo pedtore oppreffos, &
anxios reddunt, ut ftrangulari videantur. Quæ proprie
Pinanga-Mabok feu P inans a inebrians vocatur,
atque hæ plurimum in tertia, leu nigra lpecie inve-.
niuntur, (quæ a quibusdam pro diverla habentur Ipe-
c ie ) atque næ dignofcuntur, li recentes tranfciffæin
media cavitate rubentes lint. Obfervavi vero neuti-
quam diverfam hanc elle fpeciem, fed varietatem atque
dégenërationem duarum memoratarum fpecie-
rum,. quæ hinc inde in arboribps reperiuntur, quam-
vis etiam arbores occurrant, quarum cundtæ nuces
hanc habent malignitatem, ac præfertim.tertiæ fpe-
ciei. f '
Si trans mare in alias regiones tranfportare eas velimus,
uti in India veteri tales, naves hifce repletæ in
alias mittuntur terras, turn nuces arbpribus diu inhæ-
reant, donee externe penitus aurantii lint coloris, fi-
que avellantur, in loco quodam opaco ac fumo reple-
to funt exficcandæ, quæ poftea îcrobùlis inditæ, ad
navem deferuntur; Zeylapenfes autem fibrolum abji-
ciunt corticem, ac depuratas tantum devehunt nuces
ro minori impediment, & utplures Imul transve-
erè poflent. , T
Sola Pinangæ nux efui • ingrata, & infipida pror-
fus e ft, acerba aufteritate os ac fauces adftringens,
unde, uti jam indicatum, Sin folia atque calx, vel alias
frudtus fruftulum ad digiti‘longitudinem,Siriboa didti
quæ planta pierumque fis in infulis crèfcit,in quibus
inanga invenitur arbor, illius autem deferiptionem
infra lib. 9. exhibibemus) cum tanta calcis quantitate
, fupra indicata*aflumitur : Calx autem eum in finem
additur , ut Pinangæ aufteritatem, ac Siri acrimo-
niam temperet , atque .ex his ambobus commixtis
tinäura extrahitur rubra, tria enim hæc ingredien-
tia femper conjungenda funtj li enim unum ex illis
omittatur, duo reliqua penitus funt infipida, & nun-
quam rubefcunt, ita ut jure mirari nos debeamus,
qui fue rit, ut per hominum induftriam lint excogitata
hæc tria adeo fibi oppofita, (& quorum fingulum
fi ore aflumatur, àdeo ipfi eft mgratum) conjungen-
da efle. Hæc præparata tali modo pafta, feu Buc-
cella , Malaicenfibus Sa Katsjo , vulgo Siri-Pinang
di£ta, ori indita, ac bene ibi contrita rubrum ex-
hibet liquorem inftar crafii fanguinis, qui ftatim ex-
fpuitur, & quo plurima calcis quantitas fimul ejicitur,
reliquum porro manducatur, remanditur, atque in-
geritur, donee omne humidum, ac fapor ex pafta
ilia fit confumptus, quæ turn exfpuitur, vel abjicitur,
VL H O O F D S T U K . '
Gebruik en kragten van den Pinang.
VAn dezen'boom beeft men febier anders geen ge-
bruik, als dat men de vrugten, zoo ‘boel groen, en
jonk als oud, eeten of knauwen kan, en dan moeten
de jonge , als gezegt, nog een weekenkorl hebben, en
van binnen een kleine bolligbeit, daar wat water in Jcbuilt,
maar de oude, boe barder en drooger, ja zoodanig dat men-
ze qualyk in Jtukken kan byten, hoe beter datZe zyn: wer-
dende als dan niet een mes, of zekere zoort van eenfebeer,
in drie a vier Jlukken géfneden: diergelyke oude moten worden
gebruikt in die landen, daar men geen jonge bekomen
en kan, als in Perfien, Guzeratte, en Bengalen, gelyk
mede in Banda, dewyl in de laatjle plaats geen goede jonge
Pinang te vinden is. Als. men de jonge of groene Noot en
eeten wil, zoo febilt men eerjl de buitenjle groene febil daar
a f, en de rejl met dèzappige-boljier en korl,fnyt men met
een mes in twee a drie deeïen, en neemt een deel daar van
om op eenmaal te eeten, te weten met een Siri-blad of anderhalf,
midsgaders zoo veel kalk, als een nagel van een
vinger bedekken kan, en welke drie bezondere dingen of ingrediënten
men aldus t’zomen gerold in de mond jieekt, en
kauwt. De oude lieden houden meer van de oude Noot én 9
hoewel die zoo hard zyn; want zy Jlampen die groffelyk
in een boute vyzeltje, en etenze even als dé jonge met Siri
en kalk, om dat de bairige boljier van de jonge Nooten, in
’t kauwen, baare tanden te lijftig valt, ja genoegzaam bederft.
Nu zynder ook vèele groene Nooten, die de eigen-
febap hebben, datze ymand in 't eeten duizelig en als
dronken maken, even als den Tabak doet aan de gene, die-
Ze ongewoon zyn; en bet zelfde doen ook de oude Pinangen
aan de nieuwelingen, baar op de borfi zulk een benaauwt-
beit toebrengende, datze baar fcbynen te willen verworgen
; werdende eigentlyk Pinang-Mabok of dronken Pinang,
genaamt, en deze vint men meeji onder de derde of zwarte
zoorte (hoewel zommige een byzonder zoorte daar van willen
maken) en welkers kenteken is , als men aan de opgefne-
dene verfebe Nooten, omtrent de middeljle bolligheid, eeni*
ge roodigbeit ziet. Ik bebbe ook bevonden, dat bet geen byzonder
e zoorte op zig zelfs is , maar een ontaarding onder
die beide voornoemde zoorten, bier en daar aan de boomen
voortkomende, dog vint men ook gebeele boomen, welkers
vrugten dié quaataardigheit hebben, en dat wel meeji onder
de derde zoort.
Als men de Nooten over Zee naa andere plaatzen vervoeren
w il, gelyk in oud-Indien met geheek febeepen vol
gefetiiet, zoo moet menze aan den boom ter degen laten oud
werden: namentlyk tot datze van buitenOrangie-roodzyn,
daar na afplukken, en in een donkere rookagtige plaats
eentyd lank laten opdroogen, waar naa menze dan met
boljier en al in korfjes doet, en zoo na boord brengt, dan
die van Ceylon fmyten de bairige boljier weg, en vervoeren
maar alleen de feboongemaakte Nooten, om te minder
belemmering te hebben te meerder te kannen wegvoeren.
De Pinang alleen is tot bet eeten onbequaam, en gantfeb
onfmakelyk, met een lelyke wrangigbeid de mond en keele
t'zamen trekkende , en waarom, als is gezegt, men de
twee andere dingen als Siri en kalk daar bymoet doen, te
weten een en een half blad Siri, of anders een Jiukje van
een vinger-lit lang van deszelfs vrugt, Sirieboa genaamt,
(welke plant meeji in de zelfde Eylanden met de Pinang
groeit, en bier naar in ’t negende boek, van ons zal be-
Jcbreven werden:) nevens zoo veel kalk, als boven Jlaat
gemelt: de kalk werd1 er daarom bygedaan, op dat by de
Pinang zyne wrangigbeit, en de Siri bare feberpbeit be-
neernen, en ook uit die beide een roode koleur trekken zoude,
want deze dingen zoo nootzakelyk moeten t'zamen. gevoegt
werden, dat z 00 men bet eene daar van laat, de twee andere
gantfeb onfmakelyk zyn , en noit rood werden; zoo
dat men zig met reeden verwonderen mag, boe des men-
feben verjlant uitgevonden beeft, dat deze drie dingen,
van zoo ongelyken natuur, en waar van yder in 't byzonder
den mont onaangenaam is ,t'zamenmoetengevoegt wer-
derl. Deze toegemaakte beete in 't Maleyts (Sa Ivatsto)
met een woort Siri-Pinang^genaamt, in de mond gejioo-
ken, en ter deege door malkanderen geknout,. geeft een roo-
den zap van zig als dik bloet, dien men ten eerjten uitfpouwt,
en waar mede bet. meejie deel des kalks ook weg gaat,
de rejt wert geknout, berknout, en ingefwolgen, tot dat
tur , ac Tsjappa vocatur > fruftum referens capil- alle Zap, en fmaakuit bet kauwjel getrokken zy, 't welk
laceummanducatum, feu cannabinum. Meo tarnen ju- men dan wegjmyt, en Tsjappa noemd ,■ gelykende een
dicio funt fapientiores , qui ter quaterve liquorem Jiukgekauwt bayr, of werk. Dog mynes oordeels bandelen
iftum-feu tinfturam illam exlpuunt, calx enim, quas de gene wyzelyker, die bet zap twee a drie maal uitfpou-
copiofe fatis paftas commifcetur, tam cito diflfólvi ne- wen ; want de kalk, die daar dikwils rykelyk onderge-
quit, ac dentibus, gingivis, ftomacho , & pedtori mengt wert, en kan aan 't iant-vleys, de maag, en borfi
n o c e t , dentesque , labia, ac totum os rubra hac ganfeh geen goet doén\ en werden van dit zap de tantjen,
tinguntur mixtura , quas partim tarnen abftergi lippen, en de gebeele moilt'blcét-root geverft, 't welk men
poteft, vel buccella hac pafta, vel contufis carbo* egter ten deele daar weder afvryven kan, of met bet zelf-
nibus ligneis": atque hasc $ïri- Pinangce manducatio de kctuwfel,ofmetgejlootenbouts-koolen. En dit Siri-Pi-
per totam Indiam quocidiano eft in ufu a mane nang-kauwen is een dagelyks werk door geheel Indien, van.
uTque in vefperam tam viris quam feminis , junio- ’s ogtens tot des avonts toe , zoo wel van mannen, als
ribus, ac fenibusj immö etiam pueris, quotiescum- vrouwen, oude en jonge, jaa ook de kinderen , zoo dikwils
que comparari poteft , ac non tantum indigenis, alsze bet maar krygen komen, en dat niet alleen by de In-
fed etiam omnis conditionis & loei Europasis: quam- landers, maar ook by alderleyflag van Europianen; hoe-
vis hoe novitiano horrendum ac naufeofum videatur,,- wel bet voor■ een nieuweling zeer afzienlyk, en walgelyk
fi alios videat- fanguinolentum hunc exfpuere liquo- is , wanneer by de liedenzoodanigen bloedigen zap ziet uitrem,
ac plurima reminarum pars adeo hac- deleaan- fpoimen , en bet meejie deel van 't vrouw-volk is daar op
tur manducatione, ut pelvim Pinanga? ufui infervien- zoo verzot, datze hét Pinang-bekken ook 's nagts by baar
tem ledto adfiantem habeant, ut evigilantes rumina- Jlaap-plaatze hebben flaan, op datze, wakker werdende,
tionem hanc per confuetudinem exercere poflent. • . om tydverdryf , eert kaau-werkje mogen oefenen.
Sapor hujus Indicas pafta? primo acerrimus, accali- De (maak van defe kojl óf OoJUndifebe fioepery is in
dus e ft, grato tarnen aromate os afficiens, fanguinem 't eerjte beet enfebérp, dog met een aangename Jpecery-
calefaciens , & vivum faciei prasftans colorem: novi- agtigbeid de-mond vervullende, bet bloed verwermende,
tianl autem plerumque ab omni inebriantur Pinangae en bet aangezigt een levende coleur gevende : maar de
manducatione, fi primo incipiant; cito tarnen ei nieuwelingen werden gemeinelyk dronken van alderlei Pi-
adfuefcunt, quia nomen Orang-lamnue h. e. Adoptiviln- nang, als zy die eerjl leerenkauwen, dog gewennen baar
diani gerere nee acquirere poirunt,. donec publicum baaft daar aan, om datze den naam van Orang-lamma,
hunc Indicum ritum addidicerint, atque in ufum of oud Oojlindis-vaar der, niet mogen verwerpen, tot datze
converterint .ïuum, alias ènim eluduntur ,• ac vili de- deze publyke Indifcbe Ceremoniën geleert en aangenomen
nominationè Orang-Bara h. e. novitiani falutantur, bebben, of anders werdenze wat gefopt, enmet de veragte
Ita ut ha?c Pinangae manducatio cum Tabaoi: ufu ac. naam van Orang-bara, of nieuweling begroet ': foo dat men
fumatione comparanda fit, quum utraque mera tan- betpinang-kauwenwelbybettabdk-rookenvergelykenmag,
turn fit confuetudo , qua? vix omitti p o te ft, nee als zyiule beide meer eenpueregewoonte, die men qualyknaa-
eft ullius utilitatis aut necefiitatis; magnum tarnen, latenkan, dan vanveel nuttigheid: dogdaaris,.mynsoor-
meo judicio, inter Tabaci fudtionem , ac Pinangae deels, een groot onderfebeid tujfchen bet tabak-rooken, en
manducationem eft difcrimen : Tabacum enim in- pinang kauwen: want den Tabak geeft een onaangename,
fratum , & adftantibus moleftum praebet odorem, en den omjlanders een moeyelyke reuk, maar de pinang
inanga autem os refocillat, ac gratum excitat hali- ververf de mond, en geeft hem een aangename- geur, en
turn , unde & moris e f t , fi Magnatum quis invifet daarom is bet de manier, als men iewers by groote beer en
aliquem, primum Pinangam manducare, ut gratum wil gaan, dat men eerjl een Siri-pinangkaauwt, óm een
èdat talis halitum: nullus etiam magnae conditionis goeden aaffem te bebben: ook en zal hiemint van aanzien
v ir in India plateas frequentabit, praefertim Reges in Indien over Jlraat gaan, inzonderheid de Kortingen,
ac Magnates, quin afervis fuis ciftas Pinangae pafta en Regenten,- of zy laaten zig in hunne'Jloet de pinarig-
repletas adduci & circumferri jubeant,, ü .etiam dooze naadragen, ook wanneer.iemand van baar ons komt
e x illis quispiam nos in v ife t, ante omnia ipfis Pi- bezoeken, zoo moet men hem vooral pinang prefenteren,
manga obferenda eft , atque tamquam reverentiae en bet wert voor een Jlemmigbeid of boffelykbeid by de ln-
indicium ac ceremoniarum ritum nabent Magnates landfebe Grooten gehouden, dat den vreemdeling, naa de
IndiaE , li peregrinus poft falutationein tam diu ta- groetenife, zoo lang Jlilzwyge, tot dat by een pinang
c ea t, donec Pinangam manducaveric,tumque fermo- gekaauwt beeft, en daar naa eerjl komt tefpreeken. (Vaar
nem proferat. E contra vituperationis vitio aliquis en tegen bet. voor een groote kleinagting werd gereekent,
inuritur , fi alicui domum intranti, nulla Pinanga als men iemand, in huis komende, geen pinang en prefen-
obferatur, a:c vice v erfa, fi talis oblatam accipere teert, of als den anderen den aangebooden weiger d aan te
recuiet, exceptis diebus eicurialibus ac ïbbriis,, vel vaarden, bebalven by voorWendzel van vajt-dagen, of
morbofo ftatu, ita ut necefiitatis fit ilios adfuefcere ziekte, zoo dat bet noodig is pinang te leeren eeten voor
tali Pinafigae manducationi, qui quotidie magna- die gene, die met de Indifcbe Grooten dagelyks omgaan moer
tes Indorum adire tenentur, vel cum iis colloqui, fi ten, indien by Jig, en zyne commijjie by bun lieden wil
grata ipfis fore officia vel fufceptas relationes pros- aangenaam maken.
pere-eventuras cupiant.
Jndorum reges fuam quoque oftentant fuperbiam De Koningen van Indien vertomen ook baar grootsheid,
& affe&ionem per Pinangam, in recipiendo peregri- en affectie met den Pinang, in 't ontfangen 'van vreemde
norum legatqs, fi enim confuetó more pedibus cru- ambafadeurs, want wanneer zy, naar ’s Kants manier met
ciatim inflexis fulp tholis fuperbé & alte fedentes le- de beenen kruiswys over malkander bars onder baar ver-
gati adyentum per interpretem ordinarium intelligant, hemelte zittende, bet aanbrengen van de Ambajfadeur door
atque illud percipientes fimul Pinangam poftulent, een taalman bun laten voorjlellen, en toeluijlerende ondèr-
(quas ipfis quoque. ftatim per fervientium feminarum tufehen Pinang eifeben (die baar ook terjlondt door een ge-
cohortem in pretiofq Pinangae: era tere., fubminiftra- beele Jloètvan dienende vrouwen in een kojlelyk pinang-
tur) ac prteparatam Siri-pinangaih lumant , fimulque bekken, werd toegereikt) en zy dan een toegemaakte Siri-
legatoexea,dempelv.ialiquamobferri jubeant, magno pinang naa baar nemen,- midsgaders uit bet zelfde bekken
eft tali legato honori: fi peregrinus talis reeufareteam den. gezant ook eene laaten prefenteren, zoo houd zig dén
aflumere, rex talis maxime indignaretur,, pro vitu- gezant daar door grootelyks vereerd: maar zoo nu een
perio haberex, ac totum legationis negotium nullum vreemdeling weigerde deze pinang aan te nemen, dan zou-
fortiretür effe&um. ' - '< de den Koning zig.grootelyks gehoond agten, en bet ge-
• . • f \ .... beele werk van het gezantfehap perykel loopen.
Circa Pinangam magnum etiam utraque in India Daar werdt ook met de pinang geen kleine pragt van beide
natio obfervant faftum , ac pompam , & utraque de voorn, natiën in Indien bedreven, pogende ten yder zyn
quam pretiöfiflimas luas conficiuht Pinango-thecas: vermogen,, met de kojlelykbeit van het pinang-bekken op bet
Reges illas ex auro habent, vel ex pretiofiffimo quo- pragtigjle en kragtigjle te vertoonen: de Koningen maken
damligno, Magnates ex argento, ac vulgus ex cupro bet van gout, of eenig kojlelyk bout, de mindere van zil-
coufectas. Plerumque-plana eft patina multis angulis ver, en de gemeene-man van kooper: bet is ordinair een
ac nguris ornata, & circa marginem foveolas gerens vlakke fcbootel, met veele hoeken en figuererfverziert, en
mpreflas, quibus Pinangae pra?paratas dofes imponunt, hebbende ook rondom den randt eenige kuiltjes, daar men
reliquae, uti Siri, nuces Pinang« Integra?, ciftellaar- de toegemaakte Pinang-beten inlegt, enderejl, nament-
gentea, numidai c contritarepletacalce, cui appendet lyk de Sir i, en gebeele Pinang-nooten , met een zilvere
• fpatu- ..• • 'j E - " dooze.
I