i84 HERBAK! ! AMBO,
modo, (qui ligno'fo adhuc teguntur put amine inftar
domefticæ, fed non ita ftriati, at inftar enucleatæ
glandis, & ab utraque parte rotundi) fumo exponun-,
tur vel in fartagine torrentur, quum putamen tenue
dehifcat, ejusque nuclei molles albidi vel flavefcën-
tes eduntur. Hujus arboris cortex majorem præbët
liominïbus ufum, quam domeftica, quum filis neóten-
dis fit aptior & lentior, tenuoiribusque conftet fibris,
■ enicula trunci & ramorum funt quoqiie longiqfa',
ômefticæ. véro cortex longe crafliores' gerit -tibras,
fragilior e ft , & breviorâ lïabët genicula, quod ùlti-
muin præfertim cauflatur continua ainputatione ac
confr’aftione ramulorum , ut arbor eo copiofiorem
præberet ac teneram foliaturam : Qiétus itaque cortex
juftëcontufus in tenuia, albicantia, & optime Cannabis'
fila rëférèntia'finditur, quælrïcôlæ hi in lina tor-
quent, variaque retium genera ex his nere aflölënt, quæ
in' àqua falfa feu marinamulto durabilïora funt illisj
quæ ë x Arracan filis confiçiuntur, quæque meliora
funt,fi ruffo inbuantur coloTp, quod fi t , fi cumquibus-
dam aiborum corticibus adftringehtibus- in aqua ebul-
liantur, donee ruffum adquirant colorem.qui proprie
Tariy't vocatur ; ac Latine a Julio Scaligïro Exercft. 325.
Jeà. 12. Èÿpmiicus-, Bæticus, Mutinenjîsv ocatm.
I N E-N- SIS Liber I. Caput LXIII
vleefcb en de fteekelen daar van afgéfpoelt zyn, en deze zo
gezuiverde .korrels (zynde nog met een boutagtigeïJ'cbaoX
omvangen getyk de tamme, dog zodanig niet gefireept, maar
als een gejcbelde eykel, en aan beide de kanten ront) kot
men als dan in. de rook, of rooftze in een pan , als wanneer
zig de buitenfté dunne fcbaal daar laat afbreeken -, 'én men
de binnenfie korrels, dewelkeJmoddig, wit, en 'geel zyn
-kan eetert: van den baß dezer wilde boomen beeft men meer
der gebruik dan van de tamme, als zyndê tot bet gaaren-
fpinnen tdyer, fyndradiger, en dien volgende veel bequaa-
mer, ook zyn de leden aan den fiam en takken vr-y'wat langer
Dute aliæ Gnemonis Silvejlris occurrunt fpecies, fed
monfiintarbores hæ ereftæ, fed prorepentès inftar far-
mentorum, quæque proinde infra, 7. cap. 6. & 7.
deferibentur. Memorat^ hæ arbores Gnemones nus-
quam frequentiores funt quam in provincià Manado,
ubi ruftici illarum cortiçes in forum vénales adducuqt,
in magnas confciflbs partes ,'dùasulnas longas, & fpi-
thamam latas ,parum contufas, quarum fexaginia, fep-
tuaginta, imîno‘centum uriomfafcicûlo connexæ funt,-
quas ita fimul vendunt vel permutant cum ulna lintei
vel aliis mïnutiis. ' Folia adhîbentur in cibis, æqüe ac
domefticæ-,. quæ vocantur $uka.
Tabula Septuagcfma Tertia
Ramuöi éxhrbet Gnemonis Silvefltis.
O B S E R V A T I O.
Gnemon- Silvef&is a -Valent p. 174 dèfcribitur-, & in Tab.
fub no. XXII. exhibetur, videturque fpecies elle Mail-Kombi,
quæ in Hort. Malab. tom. 5.. Tab. 26, delineata eft, quæ eft
Baccifera Indica, ràmofa, früftü umbiliçato, rotundo, mo-
nopyreno. Ray. Hiß. pl. p. J 5°°*
CAP. SEXAGESIMUM TERTIUM.
Morunga: Kellor.
AU " Rbor hæc truncum gerit gracilem & éreftum,
qui in pâücos, fed iemper erè&os dividitur ramos:
Quorum cortex eft cinereus, glaber, in
trunco autern fcab'er, & quafi verrucis obfitus: Rami
aut-em in minorés fimplices dividuntur & ere£tos,qui
in transvérfalès iterum dividuntur, & inftar alarum ex-
tenduntur ,q u l denuo in pinnas iterura diftinguuntur,
e x quibus folia progerminant: T ota autem ramorum
pinna ita eft conftruifta, & , ut ita dicam, proportionna
ut inferiores transverfales pinnæ femper lon-
eiôreVfint, quæ hinc ëtiam fenfim decrefcunt, eoque
magis ad fummum minores funt: hineque fingula pinna
formam præbet minoris alæ , omnesque fimul ma-
jorem referait alam. - .. . . '
Majores pinnæ funt limplices,. led regular! ordine
gradatim fupra fe invicem locàntur majori rachidi nexæ,
quæ altiflime excrefcit, longamqüe refert haftam ;
folia , quæ tenuifiimis ex petiolis dependent', funt minima
, née majora «ungue digiti, quædam rotunda,
alia vero obionga, & inferius angufte dëfineritia,
ndiic folitaria, nunc bina, fæpe & teina fimul uni pe
.tioïo junOa, uti quoque quædam ex majoribus & in
ferioribus foliis unum vel bina minora fpliola fibi ha
bent jundta uno in petiolo : Cunfta potro foliblà pie
Vumque parum funt cOmplicata, tenerrima , læte vi
- rentia,
: zynde de baß van■ de tamme veel grbfdradiger, brojfer
en ook de leden korterwelk laatfie inzonderbeit veroorzaakt
wert, door hetvienigtnaal af kappen of afbreeken der'kleine
ryskens, op dat den boom des te eerder jong Ibofzistidevoort-
, brengen. Dé voorn, baß dan, eerß beboonyk 'geklopt zynde
wert tot dunne, Witte, en zéér'weina betfennip gelykende
draaden gefpleeten, -t Welk deze Inlanders tot gaar en weten
ie drayeti, en daar van te breyen verfebeide zoorten van netten
, dewélke ih bet zout e-watsr ook veel dtirabelder zyn als
de gene, die van 'Arracansgaaren Wérdérigemaakt; en nog te
beter, dljfe bebooHyk Worden getadnt ,'’i-'wèlk-gêjcbiet als
menie met éénige adflrihgérendè bajleri vdn'botmen in water
opkookP, tot datzéèen dónkêr^rojje coleuP krygóh, die men
eygentlyk Tanyt noemt: ih 't Latyn , i>y ‘Julius Scalicer
Êxercit. 325. feft. ï2: Hiïpdtticüs, Bö6ticüs,Mutinemis.
Men vint nog twee andëre wilde zö'orte.hJvah Gnemon. rfoo-
het en zyn geenfiaande boomen, maarrankénofaU kruipende
touwen', en zullen dierbalven Befcbreven worden lib. 7. Ca-
pittel. 6. en7. de hier voor befcbrevenewil.de Gnemon-boo-
men, vint meh-nergens 'overvloedigèr dan in dé Provintie van
Manado, alwaar ook de boef en zelve de baß te markt brengen,
te weten gefnedéri'■ zynde-'iri‘-$ooié'fimk'eii' 'vütufyjbèe ellen
lank, en een fpan breet, een weinig geklopt, en zeßig, zeventig
, ja bändert- in een bös> gebonden , en 'dieze dan zo t'za-
men.verkopen of verruilen.voor.. een vaam, linnen, of eenige
andere klenigbeden van-wühig'wää^dy'e r'de ^^eren ge-
bruikenze,in Mar kojL enjpt J'pyze. zowelalsßie van de
tamme.zatrt ', dezelvet'werüendè&\ikk. C cl
r Be, Drie- en-Seventigfie Plaat
Vertoont een Tak van de Wilde Gnemón-Bpóm. SL .i
A A N M E R K I N G .
De wilde GnemönTBpqm; weit.by Valent: pt x.lALbßftbmen,
en op de plaat onder no XXII. verbeeldt, welk een zoort fcbynt tt
zyn van den Mail - Kombi in de Hortus jyialab. vyfde deel Tab.
26. befcbreven en verbeeldt j en-is de trosagtige-Visdragende Ooßin-
difebe Boom, met een ronde, puntige, en eenbollige vrugt, wwiRay
in zyn Hiftpr, der'plant, p, 1500.,
LXI IE H O O F D S T U K .
De Kéllör-Boom.
DËzen boom heeftgeen dikken, %aar een regten Jlam,
. dewelke zig verdeelt in weinige dog: ciltyt. regt over-
eyndeJtaande, takken: dejeborjj.é is graauw,aande
takken effen,maar aan den Jlam wat ruig,en dismet watten
bezet; aan de takken'Jlaan de ryskens f egt énenkelt, tn
rondom dezelve over dwers wederom andere ryskens, regt
tegens over malkander, als vleugels uitgejpreit, en ten laat-
Jlen aan'dezelve nog duhder ryskens, of kleine fieeltjes, daar
de blaatjes aanbangen: zynde bet gebeelerys zodanig gepro-
portioneert, dat de agterjle dwers-ryskehs dltyt, langer en
vervólgens na Voorert ‘toe allenskens korter vallen; en v>
maakt of vertoont yder klein rysken de gedaante van een
vleugeltje, en al té zomen die van een groote vleugel.
De groote ryskens Jlaan mede enkelt , cïpg in gefebikte or-
dre traps gewyzè, boven malkander aan de 'hooft-takken,
dewelke zeer boog opfcbiéteti, en wel na lange pieken komen
te gelyken. De bladeren, die aan fubtile fieeltjes hangen,
zyn,zéér klein, en niet grooter dan eert. hagel, van eenvin-
'gèr, zommige ront, dog andere wat IdnkWerpig,, en agter
Jmal toelopende.; zómtyts ènkelt, zomtytsffóbbeltf ènookwej
drie by malkander op eènén jiepl; gelyfi jnede è.enige van de
agterjle en grpotfié, bl.d,dèjfcn nog wel een a twee- minder w
baar hebben, en dat dan ,de%eljde fieel; aparts , zyn pilo
gem. bladertjes dóórgaans een wéinig t’zmhen geboögen, iZ n v .I .