C A P U T a u I N T U M .
Pinanga. A r e c a .
HUc ufque defcripta fuit Palma Indica Major Nu-
cif era, nempe Calappus ; jubfequitur jam nuci-
fera minor, quæ eft arbor Pinanga, unde Pt-
nane feu Areca componitur, Hæç autem Calappafi-
milfima e ft , fed multo minor, a trigmta ad quadra-
sinta pedes alta, ad fummum fpithamam crafla, trun-
co e re&o, & excelfo, mftar haftæ erettæ, fine ah-
quo aneulo, nec inclinans, uti Calappus. Truncus ante^
eft cinereus, in multos circulas divifus paralle-
lo s , paululum diftantes, qui truncum tamquam per
annuios ambiunt,haud mukum protubérantes, in una
fpecie propinquiores, in altera vero remotiores; lignum
magisalbicat, ac pluribus fibns longitudinahbus
eft' pertlxtum, quam in Calappo , in juniore ætate
fpongiofum, ac tenax, dein durum, atque corneum,
& facilem per longitudinem fifluram admittens. Medulla
interior quinque fexve digitos qraffa, alba, mollis
& fragilis , rami in fronde undique dilperli, uti
in 9Calappo, fed breviores, ac rariores, fe x, feptem,
v e lo a o tantum in orbem pofiti,ac plunmum arcuati,
quorum fummum erigitur, ad dimidiam longitudinem
ramorum Calappi, ac lata baft arborera ambientçs.,
duobus pedibus longiores , & ardte arbon annexi,
quam-diu funt virides. Bafis hæc compomtur ex craflo
mtesumentö , tenaci, ac longitudinahbus ex fibns
contexto, exterius viridis, interius albicans, ubi m-
ftar membranæ feparatur, interius nullum firmum habet
nervum, arbori enim applicatur, inter truncum
vero atque exterius hoc crafium mtegumentum aliud
occurrit craflius involuçrum in-ftarTaepi, e x quq Ma-
iàns oritur, quod max defcribemus. Bafis hæç in fu-
ormna parte cito acunrinatim definit, & a trupcp réclinât,
verumque format rämum .ultra quatuor pedes
loneum, duos autem digitos latum, nec rotundum,
nec excavatum , uti rami Calappi , fed vaçns nervis
iuxta longitudinem protuberantem, præfertim ad ejus
dorfum;In medio cofta crafta longitudinale decurnt,
& ab iitraquê parte tenues pmnæ, quibus folia mli-
dent, arfte fibi junfta ufque ad fummum, ubi apices a-
cuti ’in circulum- definunt. . ;
Folia hæc aliam præbent forinam, quam Calappi folia,
deorfum enim funt angufta, ac complicata, dein lenlim
dilatan'tur quinque fexve digitos la ta , très ac très cum
dimidio pedes longa, & in acumen abruptum definunt,
ner longitudinem vero diftinfta funt tribus craffis nereis
quifuperiore parte, æque ac alii duo minores ab
inferiore parte protuberant, efformantes fulcos pro-
fundos, unde folium numquam eft exphcatum fed
femper complicatum,' ciijus fuprema pars fenfim m
tria quatuorVe acumina definit, folium autem îpfum
eft obfcure virens, ab utraque parte glabrum : Aq-ra-
cH'im verb Temper eriguntur hire fo lia, qum ad extremum
reciinancur, e contra Calappi folia ad rachim dependent,
qui charaftcr in arboris Pmangbe tmnis, qui
in libm Èuropæit depict] exhibentur, non eft notatus,
vel obfervatiisdSi ifta foliorum rachis; vetuftior lit,
turn incipit brandsbafis cortex , feu mtegumentum
feoarari a trunco, refupinat, ru feftlt, ac decidlt.no-
viim fëlinqùéns in triinco annulum, cm fuit mfixum,
ka ut Temper recens delapfum folium fupremum trun-
ci conftkuât annulum. Reliqua fuperions rachis pars
eft viridis , ac glabra, quæ compliçatas coptinet fo liorum
fuperiorum bafes in junionbus arbonbus très
tfèdes lônga niftlàm Tignofam matenam. intus contie
n s fed ïoed meduliæ fimile album habet mvolu-
crUm’, uti -Calappus, quod Pphnytvn\gp djcitur, atque
illud Pindnsoe aVboris- èft auftdrum- nee edendo ap-
tum Viridis comæ fundus fenfim in fimilia expheatur
folia quæ decidpntia novos effownant circulos^ atone
eorum primum rudimentum eft .quali cornu ob-
longiun,viride, ex media fronde pragermmans,quod
itidem germenac fimiliter fagitta vocatur ; viridis hæc
bafis in vetuftioribus arboribus fenfim inmmuitur m
brevîorem molem, fed non minus quam fefquipeda-
^ S i 'arbor quinque fexve. annos fit vetufta, tum viri-,
dis hæc bafis nunc hac, mine vero altéra parte pro-
mherat eo lo c i, ubi modo deciduum folium fuit an-
tu nexum,
v . h o o f d s t u k .
Pinang-Boom. Arela.-
DUs verre is befebreven de groote noot dragende Pal-
ma indica, te voeten de Calappa, volgt nu de klee-
ne noot dragende ,'t welk is den Pinang-boom, waar
van men den Pinang of Areca beeft. Dezen is den Calappus
boom zeer gelyk, dag veel. kleender, van dertig tot
veertig voeten boog, op bet ineefle eenfpandik, met een
zeer resten fleilen jtam, als een opgeregte pieke, zonder
eenigenbogt, en niet bellehde, gelyk. den Calappus-boom.
Den flam is ligt graauw, afgedeelt in veele leden, die
parallel of even-wydig van malkanderen Jtaan , en den
flam als kringen omgeven of omvangen: dog niet zeer uitpuilende
, aan de eenq zoofte digter, aan de andere verder
van malkander: bet bout is Witter en langdradiger, dan-
aan den Calappus-boom , in zyn jonkheid voos en taay,
'daar na bard en. boorn-agtig^ ligt in <je lengte te fplyten;
bet binnenfle merg, vyf en. zes vingers dik, is wit, week,
en brokkelig, de takken fiaan in den kruin rondom uitgebreid
, als aan den. Calappus-bom, 'M korter en weini-
ser, te weten zes , zeven, en agt in t getal, en meeft
met een booge, wiens bult opwaarts Jlaat, bdlf zoo lang,
als de Calappus-takKen , en met een breeden voet den boom
omvangende , lang ruim twee voeten, en digt aan den
boom zittende, zoo lang zy groen zyn.' Dezen voet is gemaakt
van een dikke Iwd, taay, en langdradig, van buiten
groen, énvafc. binnen wit, alwaar hy zig alsperge-
ment laat affcbillen', binnen beeft hy geen maffiven tak,
want 'hy legt tegens dén boom aan, dog tujfchen den Jtam
en deze buitenjle huid word nog een andere dikke buit
als een zak gegenereerd, waar uit de Majang voortkomt,
valken wyjtraks befebryven zullen', aan ’? bovenjl? eynde
/malt dezen voet fchielyk tos, buigt zig van den Jtam a f,
en formeert eerfi den regtemtak, ruim vier voeten lang,
twee vingeren breed f niet rónd, nog bol, gelyk de Calap-
pus-takken; maar met verfebeide ruggen in de lengte ge-
ribt, inzonderheid boven j in de midden met een doorgaande
rugge, en te wederzyden een/malle kant, daar aan'de
bladeren fiaan, digt aan malkander tot voren toe, daarze
de fpitze in een cirkel bekleeden. of doen eindigen.
Deze bladeren hebben een ander fatzoen, dan de Qalappus-
bladeren, want agterzynzefmalyen t’zamen gevouwen, daar
na iverdenze allenskens vyf, en zes vingeren breed, drie,
en drie en een half voeten lank , en eindigen in óen afge-
brookenfpits, in de lengte zynze gerikt met drie dikke zenuwen,
die aan de boven.zy de, en nog twee dundere, die
aan de onderfie zyde uitpuilen', makende diepe play en of vorens
waar door bet blad noit uitgebreid, maar altyd gevouwen
(haat, en de voorfie fpitze fplyt baar met *er tyd
in drie ’ of vier' andere, zynde bét blad zelfsfwart-groen,
en te weerzyden glad; zy [taan aan den tak altyd opwaarts,
dos niet baar einden nederwaarts geboogen, anders als in
dsValappus-bjaderen, die aan baren tak altyd nederwaarts
hangen- welk kenteiken ik insgelyks bevinde niet geobfer-
veert te zyn vn defebilderyvanden Pinang-boom, die men
in de Europijche boeken vind., Den voofnoemden gebladen
tak nu oud geworden zynde , zoo begint ds dikke feborffe.
des voets baar van den jtam af te fcheiden, hangt agter-
waartsover, werd ros, en valt a f, nalatende een nieuwen
kring aan den [lam, op dewejké zy gefiaan heeft, zoo dat
altyd bet'jong ft afgevallene blad den ópperften kring van
den [lam maakt: de reft na boven toe is grasgroen, rond,
effen, en glad, zynde t’zamen gerolde voeten van de opper-
fte bladeren, dan de' jonge hoornen drie voeten lang, van
binnen niets boutagtigs meer hebbende, maar in plaats van
’t bert dïerselyken witte rol, gelyk den Calappus-boom, 't
welk men Palmyt noemt-, zyndfdat vanden Pinang-boom
bitteragtig en niet bequaam om te eeten, dezen groenen
voet van de kruin opent hem allenskens in diergefyke bladeren,
die af vallende, nieuwe kringen maken, en baar eer-
ftejcbeiïfel is een lang groen booten uit bet midden der
kruin voortkomende, 't welk men mede eenfeheut en insgelyks
een pyl noemt, ook word dezen groenen voet aan de
oude boomen boe langer, boe korter , dog niet beneden ds
anderhalf voeten. .
, Als den boom nu vyf a zes jaren oud geworden is, zoo
begint den groenen toet, dan aan de eene, dan aan de andere
zyde, uit te puilen op de plaats daar bet jongft afge-
J vallens
nexum, cujus medium ad fupremam partem a trufico
tandem feparatur, ae bafi fua fupremo infigitur circu-
lo , quæ fimilis eft latæ vaginæ, inftar planæ Spathae
Chirurgorum, fesquipedem, aut duös longa pedes,
fex autem, digitos lata, viridis, ac glabra, exteriore
parte rotunda & protuberans, interiore autem-parte
plana, ubi truneo nexa fu i t , in cujus medio nflura
apparet, juxta quam aperitur, intus albicans, trade
etiam membrana alba feparari poteft, quæ adhibetur
ad pelliculas tenues, ex quibus volvellos Tabacca-
rios conficiunt, qui Malaicenfibus Boncos dicuntur ;
vagina hæc, fi fefe aperuerit, ad trunci latus inclinât
, inftar facci vacui ex fimili craflo cortice confetti,
&uti fupremæ ramorum bafes, decidit. Ambo hi crafii
cortices- tarn ramorum, quam hujus facci Malaicenfibus
vocantur Upe feu Pamboncos, hisce vero in infulis
Coéroerong: Ex hoc facco racemus exoritur, uti in arbore
Calappo, qui verus eft Mai ans, conftansexmul-
tis longisque pedunculis inftar Capillorum, quiomnes
medio communi petiolo junguntur, una parte plani, altera
rotundi feu angulofi, quales fibi invicem aräe ac-
cumbendo formantur, quibus adhærent plurima albi-
cantiâ , triangularia capitula j magnitudine grano-
rum Oryzæ., quæ paululum aperiuntur in tria acuminata
ac crafla petala, quæ continent novem albican-
tia ftamina, quorum tria funt longiora reliquis fex
aliiS, quæ flores funt hujus arboris: Aperti mox de-
cidunt j folos relinquentes petiolos, fi autem mox
e vagina erumpant, gratum, fed fimul debilem fpar-
gunt odorem, qui plurimum mane ac vefperi percipi-
tur. Poft deciduos flores petioli amplius extenduntur,
aefummæ ipforum parti,ubifinuofî funt, tubercula quæ-
dam apparent calicibus contenta, quæ fruäuum funt
rudimenta, .& totus racemus tunemagis eftintric'ätusy
æmulans Viscim Quercinum• primi autem, fecundiy
ac tertii junioris arboris racemi nullos completos dant
frudtus , tamquam huic operi ha&enus inbec'illes,
atque inhabiles, ac fimul très quatuorve racemi in
arbore confpiçiuntur, quorum primus perfe&os fu-
ftinet frudtus, alter vero ferai - adultos , ac tertius
inodo florifer e f t , vel vagina hadtenus contentus,
unus etiam altero altior provenit, & funt oppofiti.
Frudtus funt nuces, Calappi frudtibus muko minores
, inæqualis magnitudims, fecundum diverias
fpecies, plerumque funt. magmtudinis ovi Galli-
nacii, quædâm utrimque funt acuminatæ, quædam
vero antica parte planæ, & obtufæ, in una fpecie
virides, in altéra albicantes , feu pallide' ^irèntes,
omnes æquales ac glabræ, quæ continentur pericar-
pio piano, uti glandes Quercus, conftruâo , ex folio-
Jis craflis , feu fquammulis nuci ardbiffime jundlis, &
ita tenacibus , ut non nifi cum frudtibus a petiolis
avelli palïïnt,
Frudtus hivirides, fed adulti Pinanges recentes dicuntur,
malaice Pinang Moeda, Mallabaris Paynga,
qui plerumque eduntur. Horum partes funtî primo
exterins putamen fibrofum , femi-digitum craflüm,
album, ac fuccofum, ex pluribus firmis confedtum
fibris ,• quæ inter manducandum mollefcunt, interne
autem nux ipfa formatur fine putamine, quamdiu
nux eft junior, mollis, fuccofa,- ac fragilis, intus ca-
vitatem habens pârvam, in qila pauca liquoris dulcis
continetur copia* qui tamen non diu ibi rêmanet,
fed fenfim in carnem, feu nucleum mutatnr, & ex-
crefcit, ac tam diuPinanga-recens, feu junior dicitur,
fappris adftringentis, & anfteri,- quæ iola * fi edatur
eft ingratà, fed additione quarundam aliarum rerum
fit fuavis, ac fapida, uti infra indicabjtur. Si vero
nux fit adukior, ac perfedta, externe eft crocea,
&fererubra, putamen exficcatur, atque fibrofum efty
edendo ineptum, tumque in medio formatur durus
nucléus fine putamine, qui ab exteriore feparatus eft
putamine, maghitudine ac fubftantia NucisMofcbatce,■
cui etiam fifnilis eft ,■ fed durior, ac peculiaris formæ-
funt enim omnes hæ nuces co’nicæ figaræ, ab una parte’
quæpetiôlofuitjùndta, planæ, alterâautem, quæ ad
lummum extenditur , acuminatæ : quædam brevio-
îe s , & ampliôres, aliæ oblongiores, uti-in quavis
notabitûr fpecie. Sübftantia àütemejus ac colo r, uti
jam didtum., æmulatur Nucem Mofchatam, fed eft durior
plures intus fuscas habet venas* ficoiffimas, atque
fapore
K
Vallene blad gefiaan beeft, welken buik, met bet- opperfte
einde, zig eindelyk van den Jtam afzondert, en met zyn
voet op den ópperften kring blyft fiaan, gelykende een bree-
de febeedb, als Eetplat van een Cbirurgyns Spatel, 't welk
men ploffer noemt, een en een half, én twee voeièn lang,
zes vingers breed, gras-groen 'en glad, adn de buitenjle
zyde rónd, en buikigaan de binnenfié zyde wal vlak y
daar zy aan den ftam gezeten beeft ^alwaar men in dé midden
een naat ziet, langs dewelke zy openberft, van binnneri
wit , daar men ook een wit parkement kan affchillen, ge-
bruikelyk tot dunne vellekens, waar. uit men Toebak-rolle-
tjes maakt f die men in 't Maïeyts Boncds noemt. De
J ’cheede nu opengeborften zynde, wykt ter zyden af, als
een legen zak, van diergelyke 'dikke feborffe gemaakt, gelyk
als den bóvenfiaande voét der takken, en valt af. Beide
deze dikke fchorffen, zoo wel van de takken, als van
dezen zak , noemt men in ’t Maïeyts Upe, of Pamboncos,
in deze Eylajiden CöerÖerong : uit dien zak komt
een trés vóórt, gelyk aan den Calappus-boom, -zynde dó
regte Majang, gemaakt van veele lange fteelen, als bai-
ren, allé aan een middelfieel Jlaande, aan de èene zydé
plat, aan de andere zyde rond, of böekkig, zoo alsze door
’t leggen over malkander geformeerd werden, bezet met
veele witte, wat drie-kantigè, knopjes, in de grootte van
Rys-korrels, die baar Jlegts een weinig openen in drie fpitze
, of dikke Maatjes, van binnen' vertoonende negen witte
draatjes, waar van de drie langer zyn dan de andere
zes, zynde bet bloeizel van dezen boom: na ’t öperièn vallenze
ftraks a f, nalatende de bloote fteelen, maar alsze
eerfi uit de fcbéede kruipen , Zoo gevenze een lieffelyke,
dog fiappe bloemen-reuk van baar, den welken men meeft
gewaar word in de morgen- en avond- ftonden. Naa ’t afvallen
van ’t bloeizel fpreiden bun de fteelen wyd van malkander
, en aan haar agterfte, daarze bogtig zyn, ziet mén
eenige wratten in kelkjes zittende, waar uit de vrugten
werden voortgebragt, den geheelen tros ftaat als dan wat
verward met de takken dóór malkander, niet qualyk gely-
kende een eyken miftel, of Marenak, dog de éerfte> tweede,
of derde troffen des-jongen booms formeren gééh volkomen
vrugten, als zynde nog in de leer-maanden, en men
ziet drie, of vier diergelyke troffen op eenen tyd aan den
hoorn, den eenen volle vrugten dragende, den tweedenhalf
waffene, en den derden eerft bloeyende, of nog in de febee-
de zittende, ook den eenen altyd een trap booger dein den
anderenen tegens malkanderen over.
De vrugten zyn moten veel kleender y dan aan den Ca-
lappus-bodm, van ohgelyke grootte, na baar diverze zoor-
ten, in 't gemeen zoó groot y als een boender-ey, zommige
agter , en voren toegefpitft, zommige van vooren wat plat,
en ftomp, aan de eene Zoorte gras-groen, aan de andere
witagtig, of bleek-groen, alle effen en glad, zittende in
een plat kelkje, gelyk de eekelen, van dikke blaadjes, of
'febubben gemaakt, digt tegens de vrugt aan zittende en
zoo vaftboudende, dat menze t’zamen van den keel moet
aftrekken.
Deze vrugten, nog groen, dog votwdjfen zynde, noemt'
men jonge Pinang, óp Maïeyts Pinang Moeda, in 't Mal-
labaars Paynga; diergelyken men in 't gemeen tot het eten
gebruikt. Hare deelen zyn, eerft van buiten een dradige bol-
fter een halve vinger dik, wit, en zappig, van velé taye
draden gemaakt, die ègier in 't kauwen week vallen, binnen
werd bet regte nootje geformeerd, zonder fcbaal of
tampoerong, zoo lang de mot jong is , week,- zappig en
brokkelig, in de midden met een kleene bólligbeid, daar in
een weinig zoet waterfebuilt, 't welk egt er niet lange duurd
maar allengskens in vlees, of kern verandert, en dus ver-
,re voor jonge Pinang pajfeerd, van een zamentrekkende
Jmaak, en wrang, alleen te eeten onaangenaam , maar
werd eerft fmakelyk door byvoeging van eenige andere dingen,
gelyk bier na volgt: maar de ouderdom nu naderende,
zoo word deze vrugt Van buiten boog-geelen bykans
rood, de bolfter droogdop, en word bairig, niet meer bequaam
tot bet eeten: en werd als dan in dé midden geformeerd
een harde korl, nog al zonder Schalé, dog van de
bmtenffe bolfter los, in grootte en fubftantie van een Noo-
te-mufeate , en die ook zeer gelyk, dog barder, en vari een
byzonder fatzoen, want zy zyn alle kegel-formig, aan de
eene zyde, dewelke regt ofider den fteel gezeten beeft, wat
plat: aan de andere, die na voor en ziet, met een komt e
Jpits: zommige korter, en breeder, zommige langwerpiger
gelyk by yder zoorte Zal gezegt werden. Zyn fubftantie en
coleur, als gezegt, gelykt wel naar een Noote-mujchaat
dog ts barder, en hééft van binnefi méér bruine adertjes, ■