142 HERBARIIAMBOINENSIS Liber II .cap. LIV.
Ad Songium pertinet Sangius, quem ex Auftuarii
capite vigefimo nonó huic fubjungimus.
SAngiu* eft vafta & ample extenfa arbor filveftris,
ramos fuos latiflime fpargens inftar Mangé , quæ
oividitur in marem & feminam foliatura convergentes.
Primo ; Sangius Mas feu Sangi altiorem gerit trun-
cum , rugofo cortice obdu&um exterius. albicante
feu cinereo, rami autem funt incurvi, quibus folia
infident lblitaria, fed ar&e junfta, quæ a 9 ad 14 pol-
licum longitudinem extenduntur, & quinque pollices
lata funt in vetuftioribus arboribus, in junioribus ve-
ro 18 pollices longa , & 9 la ta , quæ breyibus &
crafliusculis fuftinentur petiölis, ad oras acute denta-
! ta acfi fpinofa effent, led non profunde, inferius autem
protuberant multis obliquis ac turgidis coftis,
' fonora porro funt, acidulumque habent faporem.
Ramulorum extremum terminatur in planam ourlkm
inftar nummi fed magis oblongam. , & a latere fuo
' fohôlùm' ëxcrefcit, quod, quum fefe aperit, ali ud no-
_vum:emittit folium, cui fimilisjungitur burfula. .
Ex alis fuperiorum’fqliorum rotundus progerminat
pedunculus miriorem longus digitum, qui in didos a-
-lios dividitur, quorum finguli peculiaregeruntcaput,
& ex lîorum ortu tercius prôpullulat pedunculus, qui
-fimile producit caput : Capitula hæc funt rotunda, pa-
rum compreffa, magnitudine Limonis Nipis , quæ
externe obducuntur quinque concavis & craflis fqua-
•mis ru«ofis & pilofis , quæ poftea latius in femina
•defcribentur,quæque fefe aperientes intus exhibent glè-
bam ex craflis luteis filis conftruftam, quæ circa ca-
pitulum. locantur, atque hæc fimul rofæ formam præ
?efe ferunt, hoc.autem medium tuberculum in Frustum
non excrefci’t , tqcusque inutiliter decidit flos
nudumirelinquens petipiunu, •.
Secundo ; Sangius Femina trunco & foliis cum pno-
re convenît-, florumque-capitula fimili progerminant
m o d o fed majora funt, quum nempe aperta funt, fex
dimtorum diametrum habent, quæ exterius quinque
itiaem - fubrotundis & craflilfimis petalis inftar co-
chlearis excavatis ornantur, quæ exterius colorisfunt
flavi inftar pomorum, -,ad. qräs 'autem tenuiora., ho-
rumque bina .extrema minora funt reliquis, quæ to-
tum ambierunt frustum: Alia autem. tria media maxima
funt, & in triangulo pôfita-, fimul Rofæ feu fions
formam repræfentanria: In horum centro rptundum
locator pomum, quod fpeciem præ Je fert decqrti-
cad Aùrantii Sinenfis ex: multis fquamis .compofitum,
in quavis autem fquama feu plica mollius, reconditur
filum feu ftamen, qûæ omnia furfum concurrunt & con-
nettuntur: Pomahæc maturadecidunt, faporem præ-,
bentiaex dulci acidulum, quam diuvero arbori adhérent,
plérumqùe âcidulafunt, odoremqiie habent inftar
Aurantionuin. . . * , . . _
' In Amboina binæ hujiis repenuntur fpecies, m Ce-
lebe autem quatuor , quarum prima Mas eft. fupra
defcriptus : Feminæ vero très obfervantur variefates,
quarum prima externe flavefcit, feu pomorum colo-
rcm gerit, quæ vulgatiffima éft: Secundà externe al-
befcit, . quæ dülciflima eft: Tertia externe rubet inftar
coloris Cafombà, hæc autem ob aciditatem raro
çruda editor , & copiolîffima ex arbore dèpendet,
ata ut tota ejus coma fæpe rubra videatur.
Nomen. Latine Sangms arbor, & Sangium ejus:fru-
ftus : in Celebe:cirGa Tambacco, Sangi St. SongiyMa-
caftarice, quöd & tanquam Malaice etiam eft Boeboe-
kert h.- ev’ lignum C o f lo r um Boeboe ënim Cojfum dénotât,
quum ejus lignum cariofum eft j & a Coffis
plunmum exeditur: Ad borealem magisvpartem & ad
montes rirca Toletam Dangen vocatur , in Java Co-
paol., in'- regione Loehoenenfi Ay Macianinu & Ay
Maffaninu, quod denotat frudum açidum inftar Bi-
llnïbing. r; , . T .
Locus/ te Amboina eft exotica, fed in Loçhoe re-
gibne occurrit at' non- copiofe, frequentior eft in Ce-
Tebe tarn in Ôrientalï ejus plaga cirCa Tambocco,
quara in Ôcddentali cirCa Macalfaram, & in monti-
bus Toletæ. In Jaya etiam reperitur, fe.d ejus fru-
ftiisibi non editur, lic e tbinarum palmarum latitudi-
-nem adæquet, ibique apris refinquitur.
AJJuSi
Tot het Songium behoorp mede de Sangius, welkt
wy uit het 19. Cap. van het Au&uarium hier
, byvocgen.
SAngius is een groote en wyduitgebryde Woud-bom
zyne takken wyd uitfpruitende gelyk een Mangas-
bopin, verdeelt in Manneken en Wyfken aan bladeren
malkander gelyk.
1. Sangius Mas of Sangi, bei Mannetje voert voat
booger van Jlam3 bekleed met een ruige fcborffe, van buiten
voit of, na den grammen trekkende, en de takken zyn
kromt daar aan Jlaan de bladeren enkeldy doch kort achter
malkander, dezelve zyn van 9. tot 14. duimen lank,
en 5. breed, aan de oude, doch aan de jongeboomenzyn-
ze i8- lank, 9. breed, Jlaande op korte dikkeJleelen, aan
de kanten Jcberp getandt als Jleekelig, doch niet diep, en
van onderen bezet met veele fcbuinze en fcberp uit builende
ribbe, voortsJiyf, rammelend en zuuracbtig vanfmaak.
Het uitterfle der ryskens eindigt in een plat beursje als
een dubbeltje, docb lankvoerpig, en beeft ter zyden een
jong bladt, ’t welk ,zig openende voortbrengt, een ander
jonk bladt daar al wederom een beursje aanzit.
Uit den fcboot der vporjle bladeren komt een ronden
Jleel voort, een kleine vinger lank, die zig in twee andere
verdeelt , ■ waar van ieder een byzonder bol'draagt,
uit dezen óorfpronk komt den derden Jteel voort, dewelke
een enkeldebol draagt. Deze bollen zyn rond of plat, in
de grootte van een Lemoen-Nipis, buiten bekleed met5.
botte en dikken fcbubbèn, ruig en baairig, gelyk bier na
breeder in 't Wyfke volgt. Deze baar openende vertonen
van binnen een klomp van dikke geele draaden, - dewelke
Jlaan rondom een middel-bolletje, verbeeldende t'zamen de
gedaante van een rofe ,- doch bet middeljle bolletje werd
tot geen Vrucht, en dè gebeele bloem valt 'voor niet met al
af, nalatende de blóote Jleel.
•- 2;rSangius Foemina of bet Wyfke is aan Jlam en bladeren
bet. vorige gelyk, en de blbem-bollen komen op dier-
gelyke manier, voort, docb werden grooter, te weten, de
geopende-6. vinger breed , hebbende van buiten vyfrond-
acbtige en zeer dikke bladeren , bol als lepels, van buiten
Appel-geel, en aan de kanten dun, bier van zyn de twee
büitenjte kleinder dan de andere, dewelke degebeele vrugt
bejloten gehouden hebben. De drie binnenjle zyn degroot-
Jle , en Jlaan in een drieangel, t'zamen uitmakende de gedaante
van een bloem of rofe.. Binnen Jlaat een ronden
Appel, in gedaante van een gefchilde Sineze zoete Appel,
van veele ployen gemaakt, en in ieder plooy teid een
weeken draad, die t'zamen fluiten dan H bovenjle. De
rype vallen geheel a f, van fmaak uit den zoeten en ryn-
zen gemengt, docb aan den boommeejl zuur, van reuk
als Oranje-Appels.
Hier in ■ Amboina hebben wy maar twee zoorten, maar
op Celebes vind men vier zoorten, waar van deeerjlebet
Mannetje is , bier boven befcbreven. Van bet Wyfken
heeft men,2- veranderingen: De eerjle is vanbuitengedachtig
of Appel coleiir*, wélk dè gemeenjle is. De tweede
zyn van buiten witachtig, dewelke men voor de zoet-
jle acbt. De derde van buiten roodacbtig of Cafomba co-
leur, werden van weinig raauw gegeeten wegens baare
zwarte, en bangen zo veel aan aenrboom,dat by rood
fcbynt. . • . •
Naam. In 't Latyn Sangius den boom, en Sangium
de vrucht. Op Celebes omtrent Tambbccó SangienSon-
g i, op Macajfaar, bet welkmenoofrvoorMaleytskannee-
men Boeboeken, dat is worm-bout, wdnt Boeboe is een
bout-worm, dewyl zyn bout ligtwormfieekigwert. Wat
noordlyker, en in 't gebergte omtrent Toleta noemd men
hem Dengen, op Java Copaal, op bet LoboenezeLand
Ay Macianinu en Ay Maflaniiiu, bet welk wil zeggen
een vrucht, die zo zuur is'als BiWnbing.
Plaats. Hier in Amboina is hy uitlands, maar men
vind hem op bet Landt.van Loeboe, en dat maar weinig,
meerder vald by op Celebes , zo wel in ’t Oojlen omtrent
Tambocco, als in 't Wefle omtrent Macaffar, en 't gebergte
Toleta. Op Java vind men hem ook, docb werd
aldaar niet gegeeten. Hoewel zyne vruchten twéé bande
breed zyn, en werd aldaar voor dewilde Verkent gelaten