ll Boek. XL. Hoofiß. AMBOINSCHE KRüYDBOEK. 2 9
EXPLICATIO UYTLEGGINGE
Tabula Nona,
Fthibcntis ramum Nucit Mofehat* fih efiris. foliis oblonge-
acutis integris j flore & fruétu racemofo Olivæ-formi. Quae
Valait quinta, feu Globularia a Rumphio vocatur.
* Fruiftum.
h Nucem dénotât.
O B S E R V A T I O.
Hæc fpecies videtur con venire cum ilia, quæ Nux Mojchata
fhethis Surinaraenfis, foliis majoribus, nucleo Olivari, oblon-
go parVO,a Breyn. in Prodr. i . pag. 86. alter, edit. voca-
U1^- b. Omnes hæ fiheftres Nucis Moschatæ arbores
deferiptæ inveniuntur in Rumphii epi(l. XXV. quæ continetur
in Valent. India litterata fag. 454. & fèq. ut & apud Valent.
in Ambo'mte defirift. qui Domefticam æque ac Silvedres de-
fcnpfit obiter fpecies a pag. zoi ad 204.
Fan de negende Plaat,
Vertoonende een Tak van een milde Noote-mufiaat-boom,
met lank werpige, fpitzè, geheele bladeren,en een trosdra-
gende vrucht na Olyven gelykende, welke Patala auïnta,
of Globularia (dat is vyfde oïte kogelsgewyze Palala) vaa
Rumi'Hius genaamt wertl
a Verbeeldt de Vrucht.
b De Noot. ,,
AANMERK INGE;
Deze zöort fchynt over een te komen met die geene, dewelke
van Breynius in de tweede Prodr n pag. <%6 . van de
tweede druk Nux Mojchata Swrinamenjis , foliis majoribus,
nucleo Olivari, oblongo, parvo, genaamt wert.
N. B. Alle deze wilde Note-Muscaat-£oow?w , werden
befchreven en opgetelt in de 25. brief van Kumphius; die gevonden
wert in Valent. India litterata] pag. 454. en de volgende
,• als mede in Valentyns bejehryving van Amboina, die
ook de tamme Nootemujcaatboom j nevens de milde van pag.
zoi tot p . 204 befchreven heeft.
CAPUT UNDECIMUM.
Agallochum. Calambac.
x-iOftrum propofitum neutiquam hoc in loco eft
perfettam Agallocbi dare defcriptionem , quum
arbor,. qu® pretiofum hoc prorert lignum, ha- '
ftenus Europteis , quantum n o v i, ignota f i t : quum
crefcat in locis feu regionibus a mari longiflimeremo-
tis, & quidem apud -Barbaros populos , cum quibus
noftra natio nullam fere habet converfationem, vel fi
cum üs commercium exerceat, non profunde illorum
terris accedere audet. Non potui tarnen omittere illa
adnotarèi ,quóe de hoe ligno ex relatu, vel auditu aliorum
vel ipfe ëxperientia edo&us fuerim: Hancque occa-
fioöemarripuiexfamiliaritate,quam exercuicum qui-
busdam Sinenfibus, qui illas peragrarunt terras, &,
Ut puto, illud bene noverunt , praefertim quum
oblervaverim, apudnoftros Europteos obfcuram ad-
modum & incertam cognitionem inveniri, variaque
ligna vendi pro vero Agallocbo, quod tarnen a-multis
antiquis temporibus per totam Ónentis plagam magno
inulii,& pretio habitum fu it,& etiam adhuc habetur.
Verum itaque lignum Agallochum, (quantum ex Si-
nenfium-relatione cognoicere potui) duas tantum habet
praecipuas ipecies, quamvis utraque ex una ea-
demque arbore proveniat., hujusque optima ac pre-
tiofiflima fpecies eft Calambac incolis dicta, LatineA -
gallocbum primarium: altera autem feu fecundaria ipecies
Garo, feu Agallochum fecundarium dicitur.
De quibus utrisque ipeciebus Sinenfes mihi fubfe-
quentia narravere. Arbor, qu® verum producit Ca-
mibac feu Agallochum, crefcit in Provinciis Tsjampaa,
Cocinamteü Quinam, & Cochin Cocbina, qute regiones a
Sinenfibus mercatoribus Tsjampaa, Coinam, & Koutfcbe
etiam{vocantur:In ipfa Sjampaba antem optimum occur-
rit, & quum hsec rrovincia fub inperio Regis Coina-
imfis feu Quinam e ft, hinc omne & optimum Calambac
ipfi föli traäitur, ita ut ille folummodo mercaturam
cum hoe exerceat.
Sinenfes iiti dicebant mihi arborem eiTe ex geilere
Mycropbylli mihi ditti, infra libr. 5. defcripti, iisdem-
que gauaentis foliis vél paulo majoribus, ïpfis vocati
Tsjen-Tsjeny, non autem conveniunt,an fit quoque
lactefcens arbor, nee ne,ipfe autem dubito,an hoe
hon potius intelügendum u t de arboré, quaï vulgare
Garo prsbet, quum arbor yëriim' èxhibens Calambac
Dimis remote in terris, '& apud Barbaras admodum
nationeS crefcat. Turn enim quoque eifet arbor vafta,
ct filveftris, plurimis cpnitans intricatis ramis, per fefe
aliasque arbores Convolutis, diutiflime vivens, inque
latiflimam fefe extendens plagam.
Pretiofum hocce lignum non fempér producit htec
«oor, nee etiam fingula, qu$ hoe g e r it, arbor in
omnibus fuls habet partibus, hocque tantum in fum-
ma
XI. HOOFDSTUK.
Alo'és- en Paradys-Hout
ONs voornemen is geenfints op deze plaats een volkomen"
befebryving te doen van ’t Agallochum, aangezien
den boom, die dat koftelykebout voortbrengt, tot nog
toe by de Europianen, (.voordo veel my bewuft i s j on-
bekent is: als wajfende oppldatzen of tanden zeer verre
van de Zeekant afgelegen, en dijn. ook nog by zommige Bar-
baarfebe Natiën, waar mede ons volk geen, of weynig
omgang beeft, of al tot dien handel toegelaten zynde,
niet verre Ldntwaart in derft komen. Ik bèbbe egter niet
voor by können gaan, zoo veel aan te teykenen,. als ik
van’tzelve door booren, zeggen, en ondervinding geleert
bebbe: zynde my daar toe aanleyding gegeven door een
familiären ommegang, die ik gehouden bebbe. met zommige
Sinezen, dewelke die Landen doorreyft, en, nagif-
fing, goede kenniffe van dat bout hadden, als mede om
dat ik befpeurt bebbe, dat by ons Europianen nog een zeer
donkere en onzeekere kenniffe daar van is, en veelderley
bouten verkogt werden voor ’t opregte Agallochum, bei
welk nogtans al van veele of oude tyden door de gebeele
Ooflerfcbe JVeerelt in zo grooten gebruik en agting i s ge-
weeft, en ook nog is. Het opregte Agallochum aan
( voor zo veel ik uyt bet relaas der gemelde Sinezen beb
können, vernemen') beeft maar twee booft-zoorten, hoewel
beyde van eenderley bpomvoortkomende, en waar van
de edelfte en alderbefte genaamt wert Calambac, in ’t
Latyn Agallochum Primarium: en‘de tweede of naafte
zoorte in waardy Garo, of -Agallochum Secundarium:
En van welke beyde zoorten my de Sinezen bet naavol-
gende berigt hebben gedaan: Den boom, die het regte Ga.-
Tambac draagt, wqft in de Provinciën Tsjampaa, Coinam,
of Quinam, en Cochin Cochina: welke Landen
by de Sine ze Koopluyden ook Tsjampaa, Coinam, en
Koutfche worden genaamt: Dog in 't Sjampaa valt wel
bet befte, en dewyl deze. Provincie onder den Koning
van Coinam of Quinam fta a tzo o moet al bet befte Calambac
aan 'hem gelevert worden, en daar by dan ook maar
alleen mede bandelt.
Dezelve Sinezen verhaalden my mede, dat bet eènbooni
is van bet geflagt der Faringen , by ons Lib. 5. toe-.
genaamt Mycrophyllos,ew ook met de zelfde blaaderen,
of wel wat groter, by hunlieden genaamt Tsjeh-tsjeny,
maar zy komen daar in niet ovér een, of by mede melk
gevende is , of niet, dog. ik twyffele daar aan, of dit niet
veel meer van den boom moet ver f t aan worden, waarvan
bet gemeene Garo komt, vermits den boom van bet opregte
Calambac te verre ïantwaarts in, en by zeer wilde Natiën
gevonden werd. Want dan zoude bet mede moeten
wezen een groote en Woefte boom met veele verwerfe takken,
door zig zelfs, en andere boomen been gefingert
zeer lang levende, en zig verre uitfpreydende:
Dit koftëlyke bout en draagt bynietaltyd, nogookyder
boom, die bet voortbrengt, met in alle zyne deelen, maar
alleenlyk in zyn ouderdom, en dat maar aanzommigetak-
D 3 ken