
 
        
         
		ook  de  teedcre  Takken,  een  weynig  gedroogd ,  zijn  
 welriekend.  De  Vrucht  zelfs  noefrien  de  Indianen  
 C a l a f u r ;  de Inwoonders der  Moluk&ifche Eylanden  
 C hanqhe;  de Nederlanders  N ag e len ,  o f  G erof-  
 fel-n a g e len ;  de Latijnen C a r yo ph y l l i  ;  de Hoog-  
 duytfche  N agelein  :  de  Franfche  G yroffles  ,  o f   
 C louse  de  G yroffle. 
 Neegen  Hier van  zijn mij  Anno  1 66z.  u y t  Indiè'n  toe-ge-  
 Stammer-  2onden,  neegen  jonge  Boomtjens,  van  de  dikte  eener  
 lndiën^t  v inger i  dan  noch  een  afgefneedene  T afi,  d ie ,  ver?  
 overgc-  mits  hij  zeer  wel  bewaard  was,  al  zijne  Bladeren en  
 zonden.  Vruchten had behoüdeti:  doch van de gemelde  Stam-  
 metjens  waren’er  niét  meer dan  vier goed  gebleeven ;  
 welke,  met de aarde aan hare wortel vaft,  voorzichtig  
 uytgenoiïien,  en  ieder  in  zijne  Pot  verplant  zijn  geworden  
 ,  gevuld met een  bijzondere aarde;  vermits ze  
 in  de overgezondene Kas niet  konden blijven. 
 Hoe’t met  Twee  van  deeze  vier  Vergingen  binnen  de  tijd van 
 dezelve  een  Maand,  en  wierden  gantfch  zwart.  D e   twee  
 gegaan  is. &n(jerej  van  mij  gezet  jn  een goede grond  (beflaan-  
 de  u yt twee deelen  gro f  Zand,  twee deelen goede  en  -  
 geen  muffe  o f   qualijk-riekende  aarde,  een  deel tweejarige  
 kleyn-gemaakte  Paerdemift,  en  een  deel  éénjarige  
 kleyn-gewreevene  Duyvendrek,  wel  onder een  
 gemengd), bleeven niet alleen ’t overige van de Zomer,  
 maar  ook  de  geheele  Winter  doör  groen;  doch  de  
 eene,  zonder  nieuwe Loten te maken,  onveranderlijk,  
 onaangezien  hij  gantfch warm was gefield.  D e   andere  
 daar  teegens  op dezelve plaats,  maar  met  de  Pot  op  
 een houte Stoof gezet, waar in bij  dag  geduurig  vuur  
 wierd gedaan ,  begon  door zulk een  gefladige warmte  
 van onder,  en  de kracht  der Zon Van  boven,  te fchie-  
 Hocdanig  ten.  Vermits  hier  door  de aarde dikmaal zeer  droog  
 eenige  wierd,  begoot ik hem zomtijds van  boven met Zoete-  
 gequeekt.  mejj£ en  R eegen-water,  door  een  gemengd;  ook  nu  
 en  dan  met  een weynig1 Salpeeter-water;  waar van  ik  ;  
 de  toebereyding voorgefield heb  in *t  LX III.  Hoofd-  ■  
 fluk  des eerflen  Boeks  ," onder de verhandeling van  de  
 G uanabanus  o f  V lesscheboom.  Hier door wierd  i  
 hij  zoo krachtig gedreeven  ,  dat h i j ,  noch  in  ’t  zelve  
 jaar,  drie vingeren breedte hoog uytliep;  waarin veele  
 met mij  een groot'behagen vonden. 
 Aart dce-  Deeze  Boomtjens  vallen  zoo  teder  van  aart in  deezer  
 Boo-  ze onze ongefladige  en koude Luchtftreek  (vermitsze  
 meQj  u y t eygener aart een g roote,  gedurige warm te ,  en zeer  
 •veel  Water  begeeren  ,  doch  in  deeze  Landen  altijd  
 droogachtig  moeten  gehouden  zijn) ,   dat  men  haar  
 in ’ t begin van  September  niet  alleen,  zeer  nauw moet  
 wagten  voor  veel  reegen,  maar  ook  voor  koele winden  
 en  dagen.  In  dien  tijd moet men ze  o f  met Glas  
 overdekken,  o f   zöo  lang,  als  "dié  ohgeléegentheyd  
 duurd,  binnens hüys zetten. 
 En hoe  Daar na ontrent half September,  wat vroeger  o f   la-  
 zorgvui-  ter,  na geleegentheyd  van  de jaarstijd,  brengd men ze  
 weer  binnen,  op  een luchtige plaats,,  daarze  over dag  
 de Zon mogen  genieten  door  de  Venfleren  (die mén  
 ieder  avond  toe ,  ’s  morgens  bij  goed Weer op doen  
 moet)  tot. op  den  tienden  o f   twaalfden  van  Oüober.  
 Men flookt dan  ook om den tweedeh dag een  vuurtje  
 in den Ov en;  daar na ieder dag: maar als ’t  noch kouder  
 werd,  dagelijks,.( op  dat immers geen  Vorfi  daar  
 in  doordringen mogt)  twee,  en  ook wel driemaal;  te  
 weeten,  *s morgens  ontrent  ten  z e s ;  *s middags  ontrent  
 ten  e en ,  en  ’s avonds  ontrent  ten  zes  o f   zee-  
 ven_ uren. 
 men de  Als de Maand Februarius aangekomen,  en  de flerk-  
 zelvevan  fle  Vorfi  voorbij  is ,  verminderd men weer  het  vuur,  
 t<?t  na de maat dat het éerfl vermeerderd is' geworden",  tot  
 aan  den  twintigflen  van  Afaert;  ter welker tijd  men  
 geheelijk  daar  van  aflaat.  Echter doet men  dan weer  
 een weynig vuur in de vóorgedagte Stoof.  Men brengd  
 ze ook niet weer buyten,  voor in  ’t laatfle van  Apr il,  
 wel  verzeekerd  voor  koude  nagten,  koele  dagen,   en  
 •fchrale  o f   harende winden.  Inzonderheyd  ook moet 
 men ze  wagten  voor  te veel koude o f   lauw  gemaakte  
 vochtigheyd  in  deezen  t ijd :  voor  al  in  de  Winter ,  
 wanneer ze  willen  droog  gehouden  zijm  Derhalven  
 moet  men  haar  ook  ,  zoo  lang  de  gedagte  Winter  
 duurd,  niet  meer  als  tw e e»  o f   ten  hoogden  driemaal  
 met  een  weynig  van  de  gemelde  Soetemelk^ ,  
 vermengd  met  Reegen-water,  van boven  zoetjens begieten. 
 Buyten gebragt zijnde,  zet men de Pot weer óp de moetwaa  
 Stoof,  en men doet’er ieder dag ten minden tweemaal  neemcn*  
 vuur in ,  tot in  ’t begin,  o f  op  de  helft  van  Junius.  
 Ondertuffchen  draagd  men  nauwe  zorge  voor  haar,  
 teegens  allerley  ongeleegentheeden der Lucht.  Als  ’t  
 half Augufius,  o f   een  weynig  later  is ,  geeft men ze  
 weer  vuur  in  de  Stoof,  gelijk  te  voren,  tot  dat,  in  
 huys gebragt zijnde,  dagelijks  in  den Oven weer  ge-  
 flookt word;  op dat z e ,  dus gekoederd, mogen overblijven, 
   ’tw e lk   anders  zeer  bezwaarlijk  zougefchie-  
 den.  O p .deeze  nu  befchreevene  wijze  is  ’t mij  vier  
 jaren  lang  gelukt:  eevenwel  wierd  het  Boomt je   daar  
 na,  door  een weynig  verzuym,  weegens  mijne ziekt 
 e ,   te  veel  water  gekreegen  hebbende,  aan de Wortel  
 verrot,  en  is  dus quijnende allenxkens vergaan. 
 Deeze  fchoone  Boom ,  bleek van  verwe,  digt  van  
 Takken,  en  opwaffende  tot  de hoogte  van  een  goede  
 Karjfeboom ,  heeft  de  Bladeren veelvuldig bij malkander  
 zitten:  zelden komt’er een  alleen aan  te  voorfchijn. 
 Zij  rullen  op  lange  Steelt jens,  en  zijn  van  een  aangename  
 donker-groene  v erwe,  doch  onder  bleeker.  
 Hebben  gemeenelijk de  lengte van ontrent  drie  vingeren  
 breed  ,  en de breedte van  twee  ,  o f  wat  minder  :  
 doch voor aan fmal o f  fpits toegaande,  gelijk de M y r -   
 tus  LAURi  f o l io ,  o f  Myrtus  met  Lauwer-blade-  Dievande  
 ren ,  welke ze  hier  in  gantfch gelijk  zijn  ;  derhalven  
 men die met goede  reedenen  mogt  houden  voor  een  wer-bla-  
 meede-foort van deeze.  Eevenwel  werd  zomtijds  ver-  deren zeer  
 fcheydenheyd  in  de  Bladeren  deezer  Nagelboomen  
 gezien ,  na  de geleegenheyd  en verfcheydentheyd der  
 plaatzen;  zoo dat dikmaal de eene langwerpiger voortkomen  
 als  de  andere;  ook  fmaller,  korter,  en  bree-  
 der  aan  haren  boom  liaan:  doch  de  meefle  houden  
 de  nu  voorgeflelde  geflalte,  gelijk  in  de  bijgevoegde  
 F ig u u r   genoegzaam  vertoond werd.  I n ’t midden  
 zijn ze  voorzien  met  een  regt-doorlopende Ad er,  
 en  verfcheydene  zichtbare  dwars-aderen,  tot  aan  de  
 kanten  toe  uytfchietende. 
 Overvloedig  groeyenze  in  de  Moluk/Ifche Eylan- Eygcn'^  
 den,  v ijf  in  geta l,  en  geleegen  onder  den  *   Eve- j^ g 00C.e'  
 staar,  daar ze  veelvoudige  Vruchten geeven,  W e r -men.  
 den  echter  ook  in  Ceylon,  J a v a ,  en  meer  andere  
 Oofi-Indifche  Geweflen  gevonden;  daarze in  genoegzame  
 veelheyd wallen;  maar weynige o f  geené Pruch-  
 \  ten  voortbrengen,  vermits ze  niet  alleen groote hitte, 
 |  maar ook  veel reegen beminnen :  en fchoon dezelve  in  
 de gemelde  Eylanden  overvloedig  genoegt  v a lt,  zoo  
 trekken  echter deeze Boomen al  de  vochtigheyd uyt de  
 aarde  na  zich,  ter  plaats  daarze  flaah;  foo  dat  daar  
 ontrent  niets  groeyen  kan,  en  weynig  groente  gezien  
 werd. 
 Zij  krijgen  Bloemen,  die van de  M yrtus  niet  zéér Bloemen,  
 óngelijk :  men  zietze  ook op dezelve wijze,  vahden^Je ” J  
 aanvang  harer voortkoming ar,  in o f  op  ’t  begin  harer  
 Vruchten rullen, doch zijn wat grooter,langwerpiger, boven  
 breed, wat gekruld,  en  in  verfcheydene  hoeken  
 verdeeld.  Van  binnen  zijn ze  vercierd met veele  Veekelen, 
   op de  manier  der  M y r t u s ;  in  *t  begin w i t ;  
 doch  werden  naderhand  groen,  en  dan  welriekend.  
 Eyndelijk  veranderen ze haar meer  en  meer  gelijk  als  
 in  de  Nagelen o f   Vruchten  zelfs,  vermits ze dan verminderen  
 ,  de Nagelen daar teegens aangroeyen:  werden  
 ook  roodachtig,  geel  o f   rosachtig,  en  hebben  
 denaamvan  N agelen  bekomen ,  weegens.hare  ge-  
 lijkheyd met de  Spijker-nagelen.  Want ze  zijn lang,  
 en boven  als met Hoofdjens voorzien; tuffehen welke ze  
 * Linie  EquinoHial  gemeegemeenelijk  
 bewaren  ’t  verdorde overblijfzel der Bloem;  
 gelijk ook doed de  Vrucht van de Myrtüs. 
 Hoe  de  Deeze  Vrucht,  o f  Nagel,  uyt de bovenfle punten  
 Nagelen  Takken  veelvoudig  bij malkander  voortkomende,  
 ^ a f'e - t> wer<^ » weegens de moeyelijklieyd ? zeer weynig met  de  
 rukt, wer- handen  afgeplukt:  maar in de Maanden van  Qttober,  
 den.  November en December  ( ’t welk  de  rechte  tijd  harer  
 afneeming is )  met een T o u w ,  om  de bovenfle  Tak^  
 ken gewonden,  met geweld  afgemkt:  waai* door  dan  
 deeze Boomen dikmaal zoo  befchadigd worden  ,  dat ze  
 in  het  volgende  jaar  geen  Vruchten  konnen  geeven.  
 Daar  na  droogd  men  de  Nagelen  een  dag  drie  o f   
 vier  in  de,  Z on;  en  werden  alzoo verzonden  na deeze  
 en andere Geweflen. 
 Moeder-  Eenige echter laat men dikmaal aan haren Boom blij-  
 I  Nagelen.  Ven  ;  welke  dan  d ik ,  en  Aïoeder-nagelen  genoemd  
 worden :-  fchoon ze  in  krachten  de  andere  niet  overtreffen. 
 I  Hoogte  Deeze Boomen, welke in  zommigeLanden degroot-  
 I   Boomen  te  van  een karjfeboom ,  doch ook in eenige andere  tot  
 I  |  de  hoogte  van  een  groote  Peereboom  oprijzen,  met 
 veele Takken vercierd ,  en  die  in  de gemelde Afolukji-  
 fche  Eylanden  ontrent de Zee groeyen  ,  werden  door  
 geen ander middel aangewonnen,  als door,hare  afgevallene  
 rijpe Vruchten,  welke  van  zelfs  uyt de aarde op-  
 I  Aanwin-  komen. JZ.00 haaflig waffen ze  aan, vermits de meenig-  
 I   nmg.  vuldige Reegenen  in de gedagte Landflreeken, dat ze op  
 den  ouderdom  van  acht  o f  neegen  jaren  volkomene  
 Vruchten konnen voortbrengen. 
 ■  De Ooft-  OndertufTchen flaat hier ook  te weeten,  dat ter dee-  
 B  Indifche  Zer  tijd  in  de  meer-genoemde  Molukkifche  Eylanden  
 BgdTheeft  n^et  eene ^eezer Boomen meer te vinden  is,  vermits de 
 ■  al de Na-  Geoclroyeerde  Oofi-Indifche  Compagnie  der  Vereenigde 
 ■  gel-boo-  Nederlanden, met bewilliging des Konings vande Afo- 
 ■ Moluldci-  ^Hcca* 5  zelve heeft 'laten  uytroeyen,  en weer doen 
 Bfche Ey-  planten op de  Eylanden  van  Amboina ;  daarze nu ah  
 ■ landén  leen gevonden worden.  Voor  deeze üytroying  geeft 
 ■  roeyen^en  Senoemc^e  Compagnie jaarlijks  aan  den Koning,  tót 
 ■  waarom,  een  vereering,  vierenftvintig  duyzjend guldens,  opdat 
 ze dus de Nagelen alleen  in  hare  magt zoude hebben,  
 en  behouden.  Derhalven  kan  ze  de  prijs  daar  van  
 Jlellen na' haar  welgevallen  ;  wijl de Eylanden,  daarze  
 nu waffen, haar toebehqren, 
 C/7  h ° ven de nu befchreevene, werd op  eenige weynige  
 B»;«f,  ge-  plaatzen  van  Oofi-Indien  noch  een  andere  Nagel- 
 ■  noemd  de  boom  gevonden,  niet  zoo  g ro o t,  en  hoog-opwaf-  
 ■ kroónfe"  *  ° °^   z*Jn  de  Vruchten veel kleynder,  en  ver-  
 B   *  CIefd met veele punten, op  de wijze van Doornen rond- 
 °m ,  zeer aardig,  vertonende  de  gedaante  van  eenige  
 kleyne  Kroont jen s ,  zittende  boven  malkander.  T er  
 dier oorzaak werd  hij  in  ’t Neederlandfch  genoemd  de  
 kleyne  gekroonde Nagelboom :  in  ’t Latijn C a -  
 Ryöphyllus  minor  arbor  fructu  coronato ;  
 en  derzelver Vruchten Kroon-nagelèn.  Zeer weynig  
 Zijn ze  te  bekomen  ;  werden  in  groote  waarde  ,  en  
 ■ Niet  voor V1*ij  raar gehouden. 
 ■ als tvJee'1  c  jaar  1^58.  heb  ik van  deeze  fbort  een  kleyne  
 ■ deezer-  met  zijne  Vruchten  ontfangen.  Eenige  geloof- 
 BBoomen  waardige Lieden,  welke  Indien  bezogt hadden,  heb-  
 |ïndiën.ee  verzeekerd,  dat  deeze Boom  alleen  wafl  in  ’t 
 Eyland  Leitimor,  het  grootfle der Amboinifche ,  het  
 welke, neeVens de geheele Provintie Amboina,  de voor-  
 ^gemelde  Neederlandjche  Oofi-Indifche  Afaatfchappy  
 -)^en  :  ook in  ’t Eyland Alakiam,  den  Alolukfj- 
 Jfben  Koning  onderworpen.  Weegens  de  ongemeen-  
 heyd  is  deezen  Boom  in de genoemde Geweflen zoo-  
 danig  geacht  en  bemind,  dat  derzelver  Vruchten  na  
 geen  andere  Landen  konnen  vervoerd werden  :  want  
 met meer als een eenigen Boom van deezen  aart werd op  
 ieder der gemelde Eylanden,  en  nergens meer,  gezien,  
 volgens  ’t  geene  mij  daar van berigt is. 
 De Bladeren zijn veel kleynder als die van de andere,  
 echter van dezelve verwe  en  gedaante ;  ook voor  fpits  
 toegaande;  doch wat anders van Helling aan hare Takfen. 
 K R A C H T E N . 
 D E   Nagelen,  o f   Vrucht dn,  van  deezen  Booth,  -&ginet.  
 welke  veel  meer  als  de  Bladeren  werden  ge-  1’  
 b ru yk t,  zijn  heet  en  droog  in  den  derden  lemp.  lib.  
 G raad ;  verflêrkende  ,  doordringende  ,  openendê  , 'simp.  309^  
 dun  makende,  en  een  weynig  te  Zamen-trekkehde  
 van  aart. 
 Zijn góed voor  de Waterzuchtige.  T ó t  f lo f  gemaakt,  chrifi.  ^  
 met Rooze-water vermengd,  en  dus  op de O ogen ge- Cofia ^   
 daan,  neemt  wecli  de  roodigheyd,  en  de  Vliezen  0f  AromiCa?i  
 Schellen der zelve.  Doen  de  Spijs: verteeren  ;  bevor- Rafes  
 deren de  Waterlojfing;  makèn èen goeden Ad em :  ver-  simp. lib.  
 flerken’t  Gezicht,  ’t Hoofd,  de Maag, Leever, \H er t,  Z1'  
 en het  geheele  Ingewand  :  openen  ook dè verfioptheyd symph.  
 van  ’t  zelve.  Zijn daarenboven zeer goed teegens  dë  c-S*  
 Beroerdheyd, Zinkingen,  /lijmerige vochtigheeden, Pefi,  
 en  quade Lucht.  Een  Drachma,  o f  vier  Scrupelen  , 
 *s morgens met Melk ingenomen,  geeft bequaamheyd  
 tot Jt Echte werk,.  Hard gedroogt,  o f  liever gebrand;  
 dan  tot  f lo f  gemaakt,  en met  Wijn  ingenomen,  flil-  
 len ze  st  Braken,  en  floppen  alle Buyk^vloeden. 
 De  Rook  der  Nagelen,  brengd  weèf  te  récht  de Gare-  
 geene  die  in  onmagt  o f   bezwijmeling  zijn  gévallen,1  ^ rt„ ‘  
 en  opend  de  Neusgaten ,   verllopt  door  Zinkingen.  c»p.  i ’u   
 ’t  Poeder op  het -Hoofd  geflro yd,  en  daar  over  een  
 doek  gele gt,  nat  gemaakt  in Rooze-water,  verflerkt  
 de  Harjfenen,  en  neemt  wèch de Hoofdpijn,  veroorzaakt  
 door verkoudheydi 
 Het Water,  gediflilléert  uyt  deeze • Vruchten  ,  is Nagel-  .  
 zeer  aangenaam  van  reuk;  verflerkt het Hert,  neemt wacer*  
 Wech  de  Hertkjopping;  alle  vlekken in  ’t  aangezicht,  
 en  brengd  een  koude Maag weer te  recht; 
 A l ’t geen hiér boven gezegt is, werkt ook de Nagel-  tonic, libi  
 oly  :  mag ook gebruykt  werden  in  plaats  van  de op-  2*c’ 344*  
 rechte  Baljfem,  volgens het getuygenis van Adamus  
 Lonicerus. 
 De  Gom  heeft  de  kracht  van  Terpentijn ,•  volgèns Avictma.  
 het gevoelen  van  A vïcenna. 
 i v   h o o f   d   s  T u k . 
 LAUWERBOOM. 
 Y   ieder  aangenaam ,  weegehs  Zijné Verfchey»  
 ^fchoone,  zeer  bevallijke',  gedurig  ini*enamcn*  
 j|^ flaat blijvende groenheyd; ook krachjfjg  
 dus,  o f  ook Laurier,  genoemd:  in  
 fS»'  het  Latijn  L aurus ,  o f  D aphne  :  
 in  ’t Hoogduytfch LorbeerbAum ;  in  't Franfih L aurier, 
   en  in  ’t Italiaanfch  L aurö. 
 Hier  van  zijn  mij  in  haren  aart  bekend  geworden Vierderlei  
 vier  bijzondere  foorten,  te weeten,  I. L aurus mas,  f°0l'cen*  
 o f   R egia  vu lg a ris,  dat  is,  gemeene  L auwerboom  
 Mannetje  ,  o f   Koninglyke  Laurier. 
 I I .  L aurus  MAS  ANGUSTIFOLÏA,  pf LAUWERBOOM.  
 Mannetje  met Jmalle en  lange Bladeren.  IIL  Laurus  
 fcemina  , - o f  L auwerboom  W ijfje ;  en  IV . 
 L aurus  A mericana ,  o f A mericaaNscHè  L aurier. 
   Niet  al  te  zamen  zijn ze  van  dezelve  Quee-  
 king. 
 De  L aurus  mas  en  FceMiNA1 ,  o f   Laurier  Laurier  
 Mannetje  en  W ijfje ,  beminnen  éen  zeer  goede Mannetje  
 gemeene  aarde ,  met  niet al  te  veel twee-jarige Paerde cn  
 en Koeyemifl,  van elk  een gelijke veélfieyd,  maar met  
 een groot deel Zee  o f  Duyn-zand wel  door malkander  
 gemengd  :  een  opene,  warme,  v r y e ,  luchtige,  en  
 bequaamlijk  ter  Zon  geleegene  plaats;  öök  tamelijk  
 veel  Water.  Geeven  wel  in  deeze  Landen  ,  in  het  
 Voorjaar,  opene  Bloemen,  maar  noyt  eenige  rijpè  
 Vruchten.  Zijn  al  vrij  wat  hard  van  aart:  moeten  
 K   j   echter*