6<) 3 P a t i c h . R
dig , dik cn digt tros-vsijze bij malkander, dat men
bijna niet anders als een enkele géhcete Bloem-tros gewaar
werd. De verwe is gantfeh wit. Wat klcyncr'
Sr Bloe- zijn ze als die van do Wier : gemeenelijk neerwaarts ge-
1 keer dj lieflijk van reuk. Beftaan uyt zes Bladert jens;
waar van de uyrwcndigfte drie kleyncr zijn dan de in-
wendigfte. Hebben ook van binnen cenige bleek-witte
Afhangzeltjens. Blijven uyt eygencr aart maar alleen
weynigc dagen goed. Vallen zelden ter neer, maar verminderen
aan hare Strtijken j nalatende een tamelijk
groo t, drie-hoekig , c ieérft bleek-groen en blinkende ,
daar na rosachtig , Laaft groot werdende, blaasachtig
Zaad-huysjc : -t welk'in ’t begin, van Junius tót zijne
vólmaaktheyd zijnde geraakt, in zich bevat een bruyn-
verwig, dric-hoekig Zaad,' doch van binnen wit.
Dit Zaad w e r d in *t hatfte van Apr il (d a n komtfhet
na v ie r w e e k e n tijds ó p -)' o f in e e fiP o t, om binnens
huys te mogen ftcUcn,gezayd!in November (doch dan
komt het niet voor in ’t volgende Voorjaar te voor-
fchijn) met een wafTende Maan , ontrent een kleyne
vinger-breedte diep in d e aarde gelegt. G e e ft ook , opg
e k o m e n zijnde, en o p een warmey w e l-g e m e ftte plaats
g ezet, n ie t voor ’t derdeijaadzijn’ eérfte Bloemen ; en
in deeze koude Neederlanden weer volkomen rijp
Zaad,
' B E R B E A F B E E L I N G.
LAPATHUM HORTENSE ROTUN-
DIFOLIUM FIMBRIATÜM , live
RHABARBARUM FIMBRIATÜM
RÖTUNDIFOLIUM: jO, F \ . .
RHABARBER MET GEFRONSTE
BLADEREN
B Chiet uyt een d ikke, geheel ronde , rêgt-
neergaande ( waar aan. 'm et’er. rijd
verfcheydene fterke zijddfeheuten ovaals-
- wijze, o f plat-rond,. vol zwarte Jlreepjens ,
als aangegroeyde draadjens, voortkomen ; I
uytwendig bruyn-rood-, inwendig bleek-geel van verwe,
fchen gemengde bleek-geeleJlreepen , -gelijk men een Jlralende.Zon affchiklerd , aardig voorzien ; . zonder
reuk, maar zeer bitter en krachtig van fmaakjte zameiv-
trêkkende, wat warmden, geknauwd'werdende , een
weynig bijtende van aart j wat digter , en niet zoo hol
noch fponsachtig, ook met meerder, inwendige voch-
tigheyd begaafd als de voorgemelde) verfcheydene digt
rondom met veele> bruyne langwerpige en daar tu f- ,
Gedaante hij malkander zittende Bladeren , zich een weynig bo-
| <fcr Blade- ven de aarde verheffende , doch niet zoo meenigvuldig
rcn‘ als de voorgaande ro%de Rhabarbar, noch ook zoo zeer
opwaarts ftaande; maar zich gemeenelijk met het voor-
fte punt meer als ’t agterfte neerwaarts buygende. Zijn
•ook niet zoo rond , maar langwerpiger ; wat kleyner:
de grootfte anderhalve Maat-voet lan g , en ruym een
voet breed ; in ’t midden vercierd met een groote dikke
Ruggc, o f Ader , hier en gintfeh geteekend met
roode plekken ; waar uyt veel andere ter zijden na de
randen ovaals-wijze rond te zamen komen, en ook daar .
uyt ontelbare kleyne voort-fchieten. De gedachte Bladeren
zijn Gras-gróen van verwe j een weynig blinkende
, aan de randen gekruld , o f gefronft ; bij de Steel
m twee rond-toegaande deelen zoo wat als ingefheeden;
en dus in een punt, doch niet zeer fcharp, uytlopende.
Niet wel zoo dik als die van de voorgaande foort, echter
in ’t aanraken eeven zach t: weynig van fmaak , en
gantfeh ^zonder reuk 5 ook uyt eygener aart wat ge-
frouft, doch op verre na zoo veel niet als de voorige;
maar vlakker.
j Steden, Hebben ook lange Steden, doch veel dunner als de
andere, ronder, ook met in- en uytwaarts gaandeJlree-
H A B A R B E L g n j f
pen> zoo wel groen- als rood-verwig, vercierd; boven
niet zoo plat, breed, noch met zoo een diepe hollighejd,
ó f geut, voorzien.
U y t 't middel-punt deczer Bladeren fchict een Steel Voor*
v o o r t, een , twee , cn óok wel derdehalve Maat-voct
langj ontrent rond; van binnen een weynig hol; uyt- Stcc^’
wendig bleek-groen, met veele ftreepen; hier én gintfeh
met groote roode plekken voorzien: aan welke zoo aan
de eene als de andere zijde boven malkander kleyné Bladeren
uytfpruyten ; waar tuflehen veele kleyne doch
tamclijk-lange Steeltjens, te zamen boven {pits toegaande,
en een kleyne piramide vertonende, uytfchieten.
Aan deeze komen in de May maand zeer aardig voort Aardige
óntelbare, zeer kleyne, nier meer als drie of vier dagen
durende Bloemt jens, hier en daar als bij leeden, digt op oc*
malkander, 'aan reedere, korte Steelt jens neerwaarts hangende
; en niet qualijk de gedaante van een Parruyk,
voorftellende. D e verwens groen ; doch uytwendig
vercierd met eenige roodachtigc teederheyd, en inwendig
met vier o f v ijf geele afhangzeltjens, gelijk men
wel ziet in die van de A cï-tosa,i r o tund ifo lia R o-
m an a , • ó f ronde Roomfche Zuring. Beftaan uyt zes
Bladert jens ; van welke de uytwendige drie de kleyn-
fte , de andere drie de grootfte zijn. Deeze Bloemen
Vergaan niet in haar zelven : vallen ook niet ter aarden Zaad-
neer; maar werden in tecgendeef hoe langer hoe groo-
ter; en vertonen zich daar na drie-hoekig, boven breed, r
en onder fpits ; alzoo dan onder hare drie Biad.ertjens ,
nu gelijk als een drie-hoekigBlaasje verbeeldende, verbergende
een drie-hoekig Zaad-huysje; eérft Lijf-verwig
van couleur , en zeef fchoon blinkende : doch in het
laatfte van Jm iu s , en in Ti begin van J u lia s , werd
het bruyner, en bevat een drie-hoekig Leever-verwig
Zaad.
D it Zaad in de Maand van April met een wallende Aan win
Maan dé aarde' bevolen zijnde, komt haaftig v o o r t : ^ g *
•geeft in hét derde jaar daar na zijne eerfte Bloemen , eh
vervolgens in onze Landen rijp Zaad. ’t Uytgevallene
"flaat ook wel zomtijds van zelfs óp. Indien het in O6lo~
ber o f November in een Pot werd gele gt, en binnens
huys gefteld , zoo komt Eet vroeg in ’t Voorjaar voor
•den dag. Begeerd dan een goede , luchtige , warme
•plaats ; ook uyt eygener aart een wel-gemeftte grond ;
en blijft veele jaren lang in 't leeyen.
V I E R D E A F B E E L I N G .
RHABARBARUM , five LAPATHUM
LANUGINOSUM CHINENSE LON-
GIFOLIUM , _vel VERUM MAT-
THIOLI.
Dat is :
LANG-GEBLADERDE WOLLIGE
PATICH uyt CHINA:
b F
OPREGTE RHABARBER van
MATTHIOLUS.
zeer eedel Gewas, door de Heere des Gedaan t-
Heem els en der Aarden gefchapen tot en eyge
M zonderlinge bevoordering van der Men -^ ^ P^ 1
fchen gezohdheyd, heefteen lang-leeven-
de , dikke Wortel, bijna rond; ruym een
halve v o e t o f twee hand-breed lang; voorzien met
verfcheydene over al gintfeh en herwaarts uytfchie-
tende, ramelijk-dikke en korte Véezel-worteltjens; van
verwe uytwendig donker-bruyn , o f uyt den roflèn
zwartachtig, doch van binnen g e e l, doorlopen met
eenige roode Aderen, van een bevallige aanfehouwing;
welke, wanneer de Worteldroogd, vergaan. Deeze is
vochtig van aart, en bewaard in zich een lijmig Zap ,
Xx 2 ~ uyt