g y ï B e S C H R Y V IN G D ER K r U Y D E N , B O L L E N EN B lO E M E N , III B o E K , 6 $ t
ook veel Water. Konnen Sneeuw, fterke Vorft» en I
meer andere ongeleegéntheeden der Winter tamelijk verdragen*
Geeven de meefte tijd volkomen rijp Zaad',
Verfchilin en blijven veele j aren in leeven. Doch het L a p a -
f/event- T hum sa n Gu in e um , o f Patich met bloedroode u4de*
tcyd. r*n\ l o n g if o l iu m c r i s p u m , o f lang+gcb lader de Patich
met krulachtige randen; F ib r o s u m , o f met tee-
dere , kleyne dradige Worteltjens ; V u l g a r e m in u s ,
o f kleyne gemeene Patich, en L a p a ^ h um h o r t e n s e
l o n g i f o l iu m , o f lang-b laderige Hof-Patich, meeft
den tijd niet langer dan twee jaren ï de Sp In a c h ia ,
o f Spinagie , in Februaritts, o f Maert, na volle Maan
gezayd zijnde, niet meer dan eene Zomer.
Aanwin- Meeft alle foorten van Patich worden aangewonnen
n‘ng' en vermeenigvttldigd door Zaad , weynig door hare
Wortelen. Het Zaad word met een wanende Maati van
Maert o f April ( doch veel beeter van September o f
Oüobcr, vermits het doorgaans zeer lang in de aarde
blijft leggen, eer het opkomt) een kleyne vinger breedte
diep de aarde aanbevolen.
Hoe men Om vroeg in ’t Voorjaar bequame Spinagie te mo-
vroeg Spi- gen hebben, moet men ‘t Zaad met een afgaande Maan
bekomen? van ^ £ 0 *^ hol en luchtig zayen. Opgekomen zijnde
, kan men ze twee o f driemaal fnijden, eer Zé be-
gind te fchieten. Defgelijks kan men ook doen de
feene die ift ’t Voorjaar is gezayd. Want zoo haaftze
oven afgefneeden is , fchiétze t’elkens aan hare Steel
op nieuws weer u y t , en geeft aan haren Heer, in
plaats van een, een drie-dubbele portie. Doch zulks
kan niet gefchieden van de Planten, welke digt bij malkander
ftaan.
K R A C H T E N .
Aart. 4 L de gemeene foorten van Patich, o f Lapa-
r \ t h u m , zijn matig koud, Verdrogende, en ver-
*^teerende van aart.
DoJ. L iu De Bladeren, o f ook de Wortelen, in W ijn , Wa-
te r , o f ander Nat g ek oo kt, en daar van gegeeten,
veroorzaken een open Ligchaam; zuyveren dzLecver,
én drijven de Gal u y t: doch zijn niet zoo aangenaam
als de Beet.
Apul. hifi. De Bladeren, noch groen zijnde , gefloten , met
Fl.c. 13. eenige vettigheyd vermengt, dan gelegt op Gezwellen
en opene Zweeringen, Plaafters-wijze, doen de zelve
fcheyden.
lóM.hifi De zelve met Schaaps-ongel, o f Reuzel, en bruyn j
PIJoI-ijo. Roggenbrood, als een Plaafter gebruykt, verdrijven 1
alle hardtgheyd, Klieren, Klapooren, en andere Gezwellen.
Trag. I. i . De Wortelen, inzonderheyd van de Patiëntie, o f
Lapathum hortenfe longifolium, gedroogd, en daar
van een Drachma, met een Drachma Gengebar in
Wijn o f ander Nat ingenomen ’s morgens nuchteren,
jaagt, zonder eenige ongeleegentheyd, alle Fluymen en
andere wat er achtige onreynigheeden u y td e Maag wech.
Vlin. I lo. In W ijn gezoden , en daar van ieder morgen een
e .ai. Roemer gedronken, doed het Graveel en de Steen-rij-
zen en breeken; der Vrouwen Maandftonden voortkomen,
en geeft een goede verwe aan ’t Ligchaam. Verdrijft
de Geelzucht: ook de derdedaagfch'e Koorts, als
men twee uuren voor de aankoomft der zelve een goede
Roemer hier van gedronken heeft. Eeven ’t zelve
vermag ook de Wortel, gefloten, v ijf o f zes uuren lang
m Wijn geweykt, uytgeparft, en dan van die W ijn
■ een kleyne Roemer vol ingenomen. Eeven deeze Wijn
Camerar. o\) der uydigheyd ,\jeuk$,el, fprenkt Vuur, voortlopen-
lJ)iofc*l de Zeer en, en andere uytwendige onzuyverheeden des
c. 140'. ' * 'Ligchaams geftreeken; geneeft de zelve, *t Welk ook
verrigt de Wortel, in Edik gekookt, en door een Zeef
gewreeven: delgelijks ’t Water, daar deeze Wortelen in
gezoden zijn géweeft.
Lufit. 1.1 . Een Drachma van *t Zaad ( ’t welk een te zamen-
enarr. ïop. trekkende kracht heeft) gefloten, en met W ijn in-
^jRijgd uyt een d ikke , ronde, uyt eyge-Wortelji
K ner aart lang-leevende Wortel hare Blade-
ren. Deeze Wortel is verdeeld in veele lan-kcnenvl
ge Zijde-fcheuten, die van groot C entau- Het warl
RiUM , o f Santorie , niet zeer Ongelijk, ^-Hibar*
doch wel zoo kleyn; uytwendig roodachtig van ver- der 0ui11
we wanneer ze eerft u yt de aarde word genomen; doch
daar na met’er tijd drogende $ word ze bruyner, o f
zwartachtig : van binnen uyt den geelen Wat rofch,
voorzien'met een ronde bleek-witte ring. Is zonder
eenige reuk; lig t, week, fponsachtig van fubjlantie,
doch bitter van fmaak , vermengt met eenige warmte;
■ ook wat lijmachtig; en geknauwd wordende, geeftze
van zich een geele bleeke couleur, gelijk Saffraan:
’t Welk dan al te zamen zijn de opregte teekenen, yer-
eyfcht in het ware R heum , o f Rhabarber der Oude,
volgens ’t getuygenis van D ioscorides lib. $. de Mat.
Med. cap. 2. en van G alenus, Itb» 1. de-Antid. cap. 14,
lib. 8. Simp. cap.de Rheo.
D e Bladeren zijn veel in getal, digt bij malkander Gedaand
boven de aarde voortkomende: buygen zich niet heer-
waarts, maar verheffen haar altijd èen weyfiig boven de r(
grond opwaarts. Zijn zeer groot, op de wijze van Pe-
t a s i t e s , o f Peftilentie-wortel, ontrent rond, bijna
twee maatvoeten breed; niet wel zoo lang; ook veel
•kleyner; gemeenelijk voor wat fmaller en fpitzer; echter
in een ronde flompheyd eyndigende. Aan de randen
regt, effen en wat roodachtig van verwe, boven
een weynig blinkende; donker, ofzwart-groen; doch
onder veel bleeker ; en daar bekleed met een korte
zachte ruygheyd. Leggen van naturen niet vlak uyt*
geftrékt, maar haar aardig vertonende in veele vouwen
o f fronjjen. Dikachtig zijn ze van fubfiantie ; inwendig
vereierd met zeeven groote, fterke,- bleek-ver-
wigeZlderen; waar u yt bijna ontelbaar veel andere kleyne
haren oorfprong neemen, waardig nauwkeurig bezichtigt
te worden. De fmaak is wat amper, o f zuurachtig,
vermengd met eenige bitterheyd. Zonder eenige
reuk zijn ze. Hebben een lange Steels daarze op
ruften; een duym.dik, en zomtijds noch dikker: van
boven pla t, en als met een ingedrukte breede hollig-
heyd, o f geut, begaafd; van onder rond toegaande,
ook zomtijds een weynig rood-verwig, en met veele
uytwendige Ribbetjens, o f wevhttstne ftreepen, om-
vangen. ■ . ■ ' j J
U y t het midden, o f Hert» ziet men in ’ t begin van -
May gemeenelijk een eenig Steeltje voortfehieten, drie,
drie en een halve, ook wel vier geheele voeten hoog»
d ik , ontrent rond; van verwe gelijk de Bladfrerr,
met veele uytwendige hoogten gelijk als gefl, reept > en
van binnen hol. j «tBladcrfl
Aan deeze Steel komen , nu uyt de eene, dan uyt
de andere zijde, ook Bladeren v o o r t, doch veel k v
ner als de onderfte, en hoe hooger hoe kleyner. u
fchen welke, in de Maand May de Bloemen, u)r
bleeke Blaasjens haren oorfprong neemende, ook ïare
Steeltjens hebbende, 'opfehieten. Zitten zoo vee vo ^