en blauwe welriekende Bloem, w elke in Jt begin van
May voortkomt; doch niet als bij zeef goede, warme
Zomers; gelijk ge weeft zijn die van de ja r en .ic^ i.,
16 6 5 ., 1669.> en meer andere.
Harden A l deeze foorten zijn hard van aart, en blijven lang
aart* in ’t leeven, doch niet altijd groen. Konnen niet alleen
koude Herjft-reegenen, maar . ook fterke Vorft ,
en allerley andere ongeleegentheeden der Winter uyt-
ftaan..
'Aanwin- j n deeze koude Geweften wórden ze enkelijk door
..©ing. harc . jonge Loten aangewonnen welke o f van zelfs
Wortel vatten , gelijk de Syringe van de Arabiërs met
'witte en met blauwe welriekende Bloemen; o f ten halven
werden ingefneeden, op de wijze der Angelieren> en met
aarde overdekt. Als ze dan langzaam Wortelen hebben
gefchoten, werden ze van, de oude afgenomen, en met
een wallende Maan van Maert verplant. Eeven zoodanig
moet men handelen met de Syringa florejsandi-
do, o f Syringe met witte Bloemen, veel grooter als de
andere ; en die ook niet voor *t begin van Junius te
Waar- voorfchijn komen; doch kleynder van Bladeren. In-
fchou- dien men de genoemde tijd verzuymde, zoo zouden ze,
m“ ‘ weegens de hardheyd haars . Houts , .zeer bezwaarlijk
willen wortelen. Hierom moet mén ook , eer men
haar van de oude afneemd, wel nauwkeurig toezien ,
o f ze geworteld z ijn , o f n iet, op dat men’er niet in
. quam te dwalen, gelijk mij en meer andere, door on-
achtzaamheyd en haaft, wel gebeurd is..
Syringe De Syr in g a lu tea inodora, o f Sy r in g e met
met geele een gee[e Bloem ronder reukj, fchiet in onze Geweften
zomlera °P tot een hoogte van agt, thien , en twaalf voeten,
reuk. Krijgd uyt een ftijy e , matig d ikke , lange, bruyngeverwde
Houtige Wortel verfcheydene Lakken, bruyn,
o f purperachtig, niet zeer dik, en vanbinnen hol. Van
dezelve laat men maar eene alleen ftaan. Werd opge-
fboeyd,en alzoogebragt tot de geftalte van een Boomt-
je ; waar aan de Bladeren groeyen, welke aanbeydede
Gedaante zijden regt teegens over. malkander zitten. Hare ge-
der Blade- daante is gelijk dié vap onze Fe ereb nomen ; de lengte
- ‘ van ruym drie vingeren b r e ed te d e . breedte yan twee,
wat min o f meer, onder en in ’t midden op ’t breedftë,
doch 'voor aan eyndigende in een ftompachtig punt.
Ruften op korte Steeltjens : zijn matig dik en fteevig;
aangenaam-groen van verwe, doch onder wat bleeker:
een weynig blinkende ; aan de randen effen, o f liegt,
in ’t midden voorzien met een groote A d e r , waar u yt
veel andere ter zijden uytfchieten. In de Mond geknauwd,
valt de /w ^ z u u r a c h t ig bitter.
Geftalte en U y t de boyepfte Tóppen der Takken komen zeer
BlocmcnT ^c^oone Bloemtrojfenvo o r t , gefchikt op de wijze van
Ayren, ontrent zes vinger-breed lang, wat meer o f
min; beftaande uyt veele herts-wijze gefteldeknopjens:
welke haar van onder openen, en dan beziens-waardige
Stars-wijze-gèordonneerde Bloemen vertoonen ; zeer
fchoon-géel van verwe ,.d o ch van binnen wat roodachtig
, en daar vercierd met eeriige wéynige knop jensi.
Inwendig beftaande u yt v ijf langwerpige, kleyne, en
voor aan rondachtig-ftomp toelopende Bladert jens, onder
welke zich v ijf andere, .veel grooter, tuflehen bey-:
den vertoonen , zoo dat ze als met thien Bladeren zijn
voorzien. Wanneer ze zés o f agt dagen hebben open-
geftaan, laten ze na een kleyn,rondachtig,2wart Zaad,
doch jn deeze Landen krijgd het noyt zijne volkomene
. djpheyd, - •
ninlWm" ^Eevenwel werd deeze Syringe aangewonnen door
zijne bij de Wortel uytlopende jonge. Takjens, wélke
men in de JVlaand JMacrt van- de oude afneemd,
en yerplanr.
K R A C H T EN.
. Deugden T T T E t Water, gediftillêert; uyt deeze aangename
“ cn, °e § ’ : 1 Bloemen, verquikt het H e i t , en verftérkt het
Hoofd i door de lieflijke geur. Werd ter dier
oorzaak ook vermengd met andere Olyen en welriekende
Zalven.
De Bladeren van de Syringa lutea inodora, o f »zeLcndorßi,.
fchoone geele Bloemen zonder reuk^t zijn verwarmende “ercn>
en verdrogende tot in ’t begin van den tweeden Graad,
ook wat te zafnen-trekkende van aart. Dezelve ge-,
droogd, tot fto f gemaakt, en dan een onee, o f anderhalf
lood , daar van met Wijn ingenomen, verfterktde
inwendige deden des Ligchaams. Doed ook ophouden
de Buykloop en Bloedgang.
X I I I H O O F D S T U K .
H U L S T.
B Y elk genoeg bekend, en vercierd ^erfeta^
met een altijd-durende vermakelijke ^enamcn>
groenheyd, we rd , mijns weetens,
in ’t Neederlandfch met geenen anderen
als deezen naanr genoemd: in het
Latijn A grifol ium, o f ook A o y i -
folium : in het Hoogduytfch W a l d d is t e l : in het
Franfch A gron, H p u s , o f H óusson; en in ’t Italiaan
feb A q uifo g lio , o f A g r ifo o l lio . Hier van Drie verzijn
mij in haren aart bekend drie verfcheydene foor- Edieydeue
ten; te weeten: I . A grifol ium , o fgemeeneH ulst, l00^ten•
I I. A gRIFOLIUM AURATUM, o f HULST , met geele Agrtfo-
zeer fchoone als Goud en donker-blinkend-groen vermeng- Hum Au.
de Bladeren; o f liever, met Bladeren, vercierd met drie- ratm'
derley verwen, namentlijk, met Geel, zoo fchoon als
Goud, en zoo krachtig doordringende, dat ze ook aan
de onderfte zijde genoegzaam kan gezien worden; daar
na, aangenaam bleeks en eyndelijk donker, ofzwart-
blinkend Groen. Zij werden niet zoo groot, als die van
d t gemeene Huift; doch zijn gantfeh raar, en deeze foort
tot noch toe weynig te vinden, alhoewel ze dagelijks,
door vlijtige oeffening, van zommige werd aangewonnen.
III. A g RIFOLIUM NON SPINOSÜM ; o f gladde Agrifo-
H u l s t ,- zonder D oornen ; van welke ik in ver- l’um m
fcheydene Drentfche plaatzen geheele Boomen heb ge-
vonden. Echter hebben ze van onder tot in ’t midden
hare gewoone fteekelige Bladeren; maar van daar a f aan
al de Takken na boven zijn ze gantfeh flegt zonder Do<?r-
nen: welke men alleenlijk aan den Boom laat blijven, maar
al de andere neemd men met hare Takken daar van'wech.
D it geeft dan een vermakelijke aanfehouwing. Van
deeze,’ in de aarde g ele gt, om Wortelen te bekomen,
kan men veel andere aanwinnen, welke flegts aan het
een en ’t andere blad een Doorntje behouden , gelijk
in de bij gaande Figuur lia ’t leeven is afgebeeld. Eyndelijk
eevenwel komen ze weer tot haren ouden aart en
gewoone veelheyd van Doornen. Alle drie deeze fbor-
ten zijn van dezelve Queeking en Waarneeming.
Zij beminnen u y t eygener aart een gemeene, rau-Wat voor
w e , ongebouwde, zeer flegte ; dan ook een zandige,
welgemeftte, goede aarde : zoo wel een donkere o f^ ni
fchaduwachtige, 'als opene , vrye en luchtige plaats;
veel. water, en ook groote droogte , als ze wel geworteld
zijn. Bloeyen altijd vroeg in ’t Voorjaar , in Aprilt
o f ’t begin van May ; en geeven in den Herfft vólkomen
Zaad; doch niet eer, vóór dat ze, lange jaren geftaan
hebbende, oud zijn geworden. Konnen fterke
Horft, en alle andere ongeleegentheeden der Winter,
zonder merklijke fchade, uytftaan.
. Alleen op twéëdefley wijzen werdén ze in deeze Lan- Aanwinden
aangewonnen, te weeten: ' ' ' nin£‘
E er ft, door haar Z a a d , ’t welk in de Maand J u - Kerft
lius, o f September, o f Fcbruarius, met een volle M a a n , '
in een goede wel-bereydde gtond , voorzien met een
weynig twee-jarige Paërdemift , niet al té digt werd ge-
zayd. Indien deeze zaying gefchied in een flegte magere
aarde, en dat daar na de jonge Boomtjéns, uyt de-
zelye opgenomen, in een goede grond, o f H o f, werden
gebragt.
I