gerapiolib-
■ Verfchey-
tic namen
Heezer
iBüomcn >
[en harer
■ Vruchten.
K at voor
Ken aarde
fti] begee-
ften.
Wat xij
■en veringen.
Roedanig
Kien moet
ontrent de
faying
Verdere
Ópquee-
| ng-
I 1 3 S t YRAXBOOM. T a MARÏNDËNBOÖM. C a SSIEËOÖM ÜY T Ë kA z tL lE N . t ! 4
Mogen wel niet digt bij dén zelven geze t, ftidar moéten
echter zorgvuldig voor eén doordringende vriezen*
de koude bewaard worden ; ook niét voor teegens de
■ May-maand > mét een zachte Lucht en aangename li.ee-
gen, weer buyten gebragt, in de warmte der Zoh ge-
fteld, voor koele nachten en windige dagen nauwkeurig
bezorgd , en voorzichtig gedekt zijn.
Deeze Boom-gewajfen vallen , uyt een natuürlijke Dezelve
ëygenfehap, zoo teeder en gevoellijk van aart, datze, metgrooté
de Lucht deezer koude Landen gantfeh niet verdragen
konnende, bezwaarlijk daar in groeyen willen. Ik heb doch8niet
ze bok niet meer dan eenmaal (op de verhaalde wijze langer als
waargenomen ) de Winter over behouden, te weeten, tot ‘n
in ’t jadr 1 ^ 5 . ’t Was de zeevende-maal, dat ik zé winter be-
gezayd , en op gekreegen had; maar t ’elkens waren ze, houden,
-door' de ongelèëgentheeden dér Winter, weer vérgaan.
• ’t .Gedachte Boomtje Zach men in de tweede, Zomer op-
gefchóten ter hoogte van een voet; doch ’t verging in
de tweede Winter al quijnende; zónder dat ik de reedden
hier van kón bedenken, want'ik droeg’er zéér
• goedé Zorge v o o r , en mijne bogen Ijpeelden’er gedurig
op.
In Indien wafTen ze op tot hóoge, breed-Uytgeftrek- Gedaante
te , fterke Boomen. Hebben een digt, vaft Hout, en ^erBladè-
veele Takken, aan welke een gröote meénigte wel be- ^ „ m'n ln"
ziehs-wdardige Bladeren groeyen , op de wijze van het
Her ba viva, o fAcacia; altijd twee en twéé regt teegens
malkander óver > zittende aan haar regt-doorgaande
‘ Steeltje; doch vóór in eèh eyndigende : hare vorm is
ovaals-wijzej ó f langwerpig-rond: de gröotftë hebben
de lengte van een kleynë vingerbreedte: zijn met geehe
bijzóndere Aderen doorlópen.. De ver we is bleek-groen,
van een vermakëhjke aanfchoüwing ; de fmaak aangenaam
zuur. Teegens den ayond buygen ze zich neerwaarts,
om harè Vruchten gelijk als voor de koude
des nachts te dekken, ’s Morgens, wanneer de Zon
opkomt, ontflüy ten ze zich weer. J
• TufTchen Deeze Bladeren komen voort dé Bloemen, Geftajrc,
. ruften de. op kort e Steeltjens ; en gemeenelijk zitten’er en vcrwe
twee o f drie bij malkander: zijn zeer wel-riekende; in
grootte -en gedaante die van-de Oranjeboom zeer gelijk,
doch-beftaan .uyt acht Bladeren; w e lk e, alsze.eerft
open gaan * vercierd zijn met een be vallij keroode lijf-
verwe; doch naderhand werden ze gantfeh w i t : de vier
binnenfte zijn dik ) maar de buytenfte Veel dunner;
ook niet zoo zuyver w it; eevenwel zijn twee der zelve
met een fchoone Aderachtige fir.eep doorlopen : uyt
welker midden vier teedere, witte,, lange , 'en als een -
Hoorn króm-gedrayde draadjéns voortfehieten. Als
de Bloemen vergaan en afgevallen zijn * houden deeze
zich aan dé Vrachten vaft.
Welke Zruchten als Scheeden van Meflén aan de Hoedanig*
Takken hangen ,' - en ligtelijk tér aarden neervallen, heyd der
Zijn ruym een vinger lang , èerft groen, daar na als vru em
ze droog o f rijp werden , afchgrauw * ó f wat ha het
rood trekkende; ontrent rond van vörm:doch gemeenlijk
. vóór aan ft punt zich een weynig krom drayende. Inwendig'zijn
ze gevuld met een bruyn-verwig, tay , lij nijg
Marg , aangenaam-zuur Van frhaak ; ook een weynig
te zamen-trekkende , gelijk de dtooge Pruymen. On- z*ad.
der dit Marg vind men in hare Huysjens eénige bruyne
en- platte , ook haïde en rónde Zaden, niet Zeer on-
' gelijk de kleyne witte Lupinen, o f Zijg-boonen. Wanneer
men deeze ter bequamer tijd aan de aarde beveeld,
komen ’er nieuwe jonge Boomtjensv&n. En dus gefchièd..
de aanwinning door dit Zaad,
zijn, wanneet ze lieflijk r iekt, en bitter van fmaak is ;
doch werd dikmaal vérValfcht.
Deeze verdrijft de vlekken des aangedichts, en maakt
een d u y v er vel. Werd gedaan in Zalven óm te verwarmen,
eh de deerigheyd te génêezen: ook in Seepballet--
jen s ) om de zelve eén goedé reuk te geèven. Men
gebruykt ze tot noch verfcheydéne anderè dingen.
- L I V H O O F D S T U K .
TAMARINDENBOOM.
Erd , mijns wéetcns , in het Needer-
landfich met geen andere naam , als
deeze* van iemand genoemd: in het
Latijn T amarindus arbor i in ’t,
Hoogduytfch T amarindenbauM rin
’ t Italiaanfch T amarindo : van de
Turken > A r abt ers, en PerdiaHen Siger tamarindi:
de Zruchten zelfs T amarindi, dat is , IndiAansche
D adelen , na ’t Arabifih woord T amar* ’t welk
Dadel beteekend ; om dat Ze deéZé Zruchten nergens
anders als bij Dadelen weetën te vergelijken. Van dtPor-
tugecden werden ze geheeten T amarïnïo: bij die van
Madagafcar y daar ze in meenigten groeyen, voeren ze
de naam van Qüille : bij de jjavaanen van A ssa :
bij de Malabaren van Pü l i : bij de Canaryns van
C hincha : bij andere Indianen van A mbili. Deeze
Boomen zjjn eén zeer fchoon Gewas 3 van een vermaak-
Jijke aanfchoüwing.
Zij beminnen vah naturen een wel-bereydde aarde,
welke beftaat uyt twee deelen goede , niet fchimmeli-
ge o f muf-riekende gtond , een deel Veen-aarde , een
deel Mol uyt vergane Boómën , o f in plaats van dit
verdorvene Boom-bladeren , twee deelen. oude, twee
jarige, kleyri-gewxeevene; Paerdemift, . en drie deelen
grof zand , daar gantfeh geen zoutigheyd bij i s ; wel
ter dëege door malkander gearbeyd: een zeer warme,
opene, v rye, luchtige, en wel ter Zóngeleegeneplaats,
genoegzaam befchut vóór alle koude O ojieven Noor de- :
winden; weynig Reegen-water, altijd , echter niet anders
als in tijd van droógte, lauw gemaakt: konnen
geenerley koude o f ongeleégentheeden der Lucht verdragen
; jnzonderheyd niet te veel vöchtigheyd, Jler-
ke Winden, mifiige Lucht, Rijp , ó f zelfs de minfte
Zorfi. i
Werden daarom in Maert, April o f May met een
wallende Maan gezayd , o f ’t Zaad met de hand ge-
legt in een P o t, gevuld met de gemelde aarde, ontrent
twee ftroobreed diep, zêer b o l : dan fteld men de Pot
tot boven toe in een Béd , gévuld met warme Paerdemift
, en met glaze Vénfteren overdekt. Als de Mift
hare warmte heeft verloren , ’t welk gefchied binnën
veertien dagen, moet men’ér andere warme Mift in plaats
der koudgewerdene in doen, tot de Maand van Junitu
to e ; want hier door zal ’t Zaad dies te eerder en bee-
ter voortkomen.
Ontrent halfSeptember moet men ze , om harer tee-
derheyds w i l , binnens huys brengen, op een luchtige
plaats, daar ze , door de opene Venfteren , de Lucht
en Zonneftralen konnen genieten, zoo lang ’t mogelijk
is; doch ganfehelijk bevrijd voor alle tochten der winden:
moeten o o k , gedurende de gantfche Winter, alleenmet
een weynig lauw-gemaakt Reegen-water van
boven begoten, o f liever befprengd werden. Hier op
moet men nauwkeurig acht geeven, vermits ze dooreen
weynig,te veel zeer lichtelijk zouden beroofd worden,
niet alleen van hier zeer vermakelijk en verfterkend
groen, maar ook van haarleeven.
Als ’t nu in ’t laatfte van ÖElober begind kouder te
werden j brengd men de Pot in een warmer plaats,
daar ieder d a g , na geleegentheyd dat dè Zorfi méér
o f min fterk i s , in een yzere Oven wérd gevuurd.
K R A C H T E N .
DE Bladeren deezeS Boomt, en het inwendi- Gartiat aB
ge Matg der Zruchten , zijn amper en lief- Horto* ^
lijk van ftnaak,, óók droog en koud tót in den
derden Graad. Wérden van al de Indianen in hare
SaufTen en Spijzen gedaan , óm aan dezelvè een 1 aangename