r B e s c h r y v i n g ' v a n d e B o o m e n , ' ! B o e k ,
willen' ook zeer weynig Water , en alleen z u lk , waar
‘ in Duyvenmift en Schapendrèl^tt weykheeft geleegen,
vermengd' met een weynig Salpeeter-water, eeven zoo
als in ft voorgaande Höofdfiukjvan de V lesscheboom
is geze g t: alhoewel men öok kan neemen zoete Melk,
en Reegen-water1 >■ van elks de hdlft. tfs
Zijnbo- Zij zijn geweldig teeder en weékelijk van natuur :
teedc” aten moeten, daarom in de Zomer v oor alle koele en vpchti-
^ CT' gé .Lucht 5 z o ow e lb ij dag als bij nagt , ' met een glas
voorzichtig . gedekt en nauw’gewagt zijn. Yim September
moet- ri ierizewel droog zijnde , binnens Huys
brengen, op een luchtige plaats; daar, van half Ottö-
her a f , eerfl om den andereii dag , daarna dagelijks;
in December en J a n ü a r iu s als de koude grooter en
J de Vorft fel werd , niet alleen' een- o f twee-., maar wel
driemaal in elke vierentwintig uren door een Kagchel
werd gevuurd; - te weeten, 5s morgens ontrent ten zes
o f zeeven, ’s middags ontrent ten een ; -’s avonds ontrent
ten c zeeven uuren.
Hoemen N ie r meer dan een ; of-ten hoogftén tweemaal,
haar moet mag men2e j gedurende1 de gantfche Winter, eenwey-
mcn?166" mg van boven op de aarde, met ’t gemelde Salpeeter-
wdter begieten; want vermits ze dan niet alleen blader-
loos-, inaar/ook zelfs vari hare Steel ontbloot zijn, zoo
hebben ze weynig te voeden; Deeze waarfchouwing
moet men niet vergeetën, op dat ze dóór een weynig
te veel niet haaflig mogten komen te verderven, gelijk
mij tot.twèemalen toe is gebeurd: ook moeten ze niet
voor teegensid^r, o f in ’t begin deezer-Maand, mét
een zachte Reegen weer.buyten gebragt'werden, óm
de;Zonneflralen te ontfangen.. t
Hoe van . Deeze öngemeenè -'Böowit- kan dn deezEGeweflen niet
den Au- dan door;zijne Vrucht o f Zaad, varfch; gebragt u yt dè
t eur op- Xe^te'Landen-, als Arabien, ^Agypten en meer andere,
aangewonnen1 worden. t Zelve legt men-in een glas te
,weyk :,v? óp zu lk een wijze als wij inÜietfsvoorbande,
Hoofdfluk hebben befchreeven, tot daf hêt kijmd'i
Aanwin- .pfbarfl. Dus gehandeld; zijn mij- in ’t jaar-ï d^Ö'.vijf 0^2* Planten .opgekomen t ook op de-gehóordé manier ge-
' queekt, en nauwkeurig in acht genomen , zijn ze al te
zamen^de ffiinter overgebleven; doch^chqyen in de
eerfle* Zomer niet meer dan anderhalve maat-duym
hoogte’op ;> met zeerkleyne BladertjehsyW^&è jn f t
beginryan September afvielen. . De Steeltjens bleeven
goed tot In ’t laatfle van November ; doch flraks* daar
na verdervende ,i vielen ze alle neer.
fcijn geval. Hier over wierd jk niet-weynig moeyelijk, • wijl ik
met eene gantfchelijk.meende; mijneBvomtjens verloren te heb-
der zelve, ben. doch daar bij komende, vond ik de Wortelt jens
kleyn, langwerpig, tamelijk dik,, voorzien met eenige
Veeteeltjens, ( gelijk de bijgaande Fig trur Tdaarlijk
toond ) [ uytwendig^bleekbruyn .ofgrijsaphtig van
v erw e , inwendig w i t , goed , en wel gefield. _ Dit
alles wier$ mij dus bekend JJvijl ik eeQe_d^er,Böözwr-
jens , zonder eerfl goe.de acht daar op -tegeeven, y y t
de aarde, had gerukt j j m Ny^ch( te werpen , in vóór*
neemen, van ook de andere eeven alzoo te handelen :
doch vermits ik deezë in ^>o" een goede; geflaltë zag*,
liet ik de 'gv'érige}in 'góede"Vteede liaan zetté ook de
en nauw- uytgerioiüene weer- in 'y Wijl ze noch ongefchend was
waarnec- -geblèevep: welke in *t volgende Voorjaar y in ’£ laatfle
mingen van Mdy•, met de andere uytfch öö t, en al te zamen
de^de ^ro?ydeli ze ontrent drie düym hoog; docK dèëze ver-
‘ ging in de volgende Winfef^mct noch eene der andere;
■ Alle verloren Ze weer-haar'gröen, gelijk te voren; eerfl
hare Bladeren; daar na- dè Steelen. In de derde Zomer
fchoot eene der overgebleèvéne drie, e lf maat-duymen
•hoog;; doch beyde.dé.andèrë niet meer als acht. De
volgende Winter verlieten ze hare Bladeren 'en Steelen
weer als voor deezenOok'-is'er eene Van'gantfeh; Vergaan..
De. andere twéé- goéd -blijvende, ' 'fehotèn óp tot
Bladeren, de hoogte van derdehalve maat-voét. Ik héb'hu höö-
pe, vermits de Steelen Houtachtig en flerk beginnen té
worden, dat ze niet vergaan, maar toekomende Zomer
vafl blijven, en aanzienlijker Wérden zullen. De
Bladeren zijn (jie yan \ Heliotropium de Zonnewende
, niet ongelijk, doch n^eer 4^ een yktdedeel
kleynder; verfchillende in grootte; twee en twee altijd
teegens over malkander zittende , hoe hóger , na boeven
, hoe kleynder; bleek groen van verwe >;• dóorlor*
pen rtiet weynige en zeer teedere Adextjens\ Wanneer
deeze Bladeren op haren tijd afvallen vertoond'
zich de geheele Plant in gedaante als die van de Ge-^
nista, o f Brem.
K R A C II T E
DE Vrucht deezer Boomeh is fnijdende, afva- ^ A
génde, bitter van fmaak , en zeer te zamenr c eCjj-„f°'
trekkende, van aart. Een Draóhma hiér vah / hb. y.
gefloten, en met Wijn ingenomen, verzacht een hdr- Galen.
de M i lt , en neemd’er de pijn van w e ch: jaagd uyt alle .
taeye Jlijmerighejd; verdrijft het Colijkj en doedAKi-
ken. Met Spaanfche Wijn geBruykt, doed PUrgèc-
ren. Met Honig vermengd, is dienflig voor de koude
gebrëeken der Zenuwen , lammigKeyd , beröerd-
heyd; en trekking der zelve. Met Meel van Lupyriek
ën^Sptca Nardi tot èen Papje gemaakt , opend de ver^
floptheyd der Lèever. In Honig-ivater bereyd , verzacht
de fmerten van- de J ig t eh ’t Podagra. In Edik
g e zo d e n h e lp t' dè Schurftigheyd ën Kramvagie. Verteerd
ook het 'uytwajfende vleefch der Gezwellen' èii
Woridtn.
De Boft heeft een zeer te zamen-trekkende krachtj RudlMh,
De Oly u yt de geflotene en geparflté Vruchten, is cab . .
warmden'droog in den tweeden Graad. Verzachtt enisyfcpb.Hl.'
maakt een wéék Ligchaam: is de Maag onaangenaam, zovc.8.
Doed fcheydeh al de koude gebréekender Lecdeny, ê è Avicem A
harde Gézwillèh \1 verdrijft a|[e' Vlekken en Sproètelen ^ancn’ z‘
der (iuyd. Met G ^ ze -y ët vérmengd , en in de Oóp.
^« gedruppeld, 'verdrijft dër'zelyerpijri, ook:’t Züy-
zen en tuyten; Zuyver ih de Neus gedaan döéd het
bUèden 'dphöüden'.'*
Deeze Oly. werd zeer koflelijk gehouden , om dat
ze niet verderft; lange jareribewaard de lieflijke feu- x'* ' 11 ‘
.ken der geèhe, fnet Welke zë Vermengd werd;-;'
Lxy h ö ' ó f ;d s .t u ,k. ,
BERKENBOOM.
■ E l békend in :deez'ë ^n meer ahdéré verfcky»
Xanden ,'wefdiii ’t /Neederlandjch Üiet de namo»«
dee^e ’ eri | géehétt dandéren- haam1’ gë^r
* lidahjch‘9 Be tu l a ; o f ' Betuel'a ; iti * ge,
*t Hóógduytfch BïRCIfENBAiUM J l h V
Frahjch BOuLfeAtf'/' B es , B o villé t ; ;en Bo v il-
LEA17.
- Hier van z ijn ‘fnij1 in haren akrt bekènd gewöfdetf Tweede*
twèé:bijzöndereToórtëriy iiamëntlijk , r B e tula v u l -^ ky ^oor‘
GARIS MA-jöR , ' Ó f GEMEENE' BERKENBOOM , §§£ B etü
t a P u MiL a , o f lage B erken BÓöMi Beydezijnze
van eeven dezelve Qiteeking. ■ f
c :: Z ij beminnen u y f eygëner aart een Izahdige, dröó-i Harcnaarfc
g e , gemeene en-fléthte grond: groeyen èevenwel Ook
iri een góede welgèméflte en maehtig-vochtige aarde:
zoo w e l een operre , v rye, wel tef ZÖii flaandè, als èeri
donkere, fchadüWacntige plaats : weynig , en ook
tamelijk Veel Water. Brengen ze e f:vroeg in *t Voor- Vrucht»'
jd a r , éef noch ëêhlg Blad aan haar wérd gezien,, lari- ^aac‘‘
gc 9' neerwaarts^hangende Vruchten, (Sip Ac wijze ;Vaii
ae Katjehs der: '•Willtgèbohmén-y' plaats' kan Bloemen,
voort '; Waar m'; wannëef cle Hcrfjl aangekomen
i s , völkömeh rijp Zaad w d gévóndehy' ïn -
Dcczr
dièh *t niet bij1 tijds Werd géwcmrica,, zoo valt fet'Kg»
tëhjkdaar uyt.
Aanwin*
ßißg*
Ont23ch-
[Jijkheyd
I deezer
I Boomen s
1*00 in oi
[de rijden,
■ sfs noch
Iheeden-
! daags.
Jlm.lib.
Eó. ca?-
133 B e r k e n b o o m . A z e d a r a c h v a n A v i c e n n a . 134
L X V I H O O F D S T U K .
A Z E D A R A C H
van A V I C E NN A .
E.w/.4i.
moh.Co.
toattbiol.
m ^ u b .i
WP-7T- I
Wmp.lib.
bbtll. lib,
l 'fol.z 11.
Deeze Boomen können noch hier noch in andere ,
Geweflen aangewonnen werden , anders als door middel
van haar Z a a d ; *t welk met een afgaande Maan
van November, Februarius , o f M a er t, niet diep in
de aarde, op een fchaduwachtige plaats gezayd, en in
tijd van droogte zomtijds een weynig met Reegen-
water begoten moet werden. Dikmaal komt het neergevallene
Zaad genoeg van zelfs voort.
Zoo wel in voorleedene Eeuw en als noch heedenfdaags
waren en zijn deeze Boomen van veele gevreefi; pleégen
ook in groote eerbiedigheid gehouden te werden: want
- niet alleen maakt men daar van Bondelkens, welke men
voor de Ovcrigheyds-perz*onen heenen droeg; maar ook
Roeden, om daar mee Gerechtigheyd te oeffenen, en de
quaad-doenders te flraffen, gelijk ook noch heeden ge-
fchied. Defgelijks werden de Rijs jens gebruykt van
alle Ouders en SchooImeefiers, om , zoo nare Kinderen
als Leerlingen, door haar met deeze Velg jens van Ber-
kenboomen te dreygen, in gehoorzaamheyd en ontzach
te houden; ook w e l, als *t nodig i s , haar dé kracht
daar van te doen gevoelen.
In over-oude tijden , eer noch *t gebruyk van het
Papier en ’t Parkament uytgevonden w a s , gebruykte
men ook de binnenfle Baft deezer Boomen, om daar in
te fchrijven ; eeven gelijk men deed in den Baft en ’t
Hout der L indenboomen , waar van voor deezenge-
fproken i s , u y t de berigten van veele geloofwaardige
oude Schrijvers. Noch heeden doed men deeze Boomen
dienen , om van de buytenfte Schors Toortz.cn te
maken , tot lichtgeeving in de nagt. Inzonderheyd
werd dit gedaan van de Landlieden, bijrollenze in malkander
; fleekenzein eenige vette f lo f , o f vullen ze
met Pek , Hars, en diergelijke vuur-vattende dingen:
waar door ze dan zoo helder komen te branden, dat ze
ook zelfs wel voor aanzienlijke perzonen zouden mogen
gedragen worden.
K R A C H T E N .
DE Bladeren deezer Boomen zijn droog en warm
in den tweeden Graad , bitter van fmaak ; a fvagende
en dun makende van aart.
'u *t Zap der zelve in ’t ftremz,el gedaan, bewaard de
daar van gemaakte Kaz.en voor alle verrotting, en
ontflaning van Maden. D e Bladeren in Water o f Wijn
gezoden , en daar mee de lopende zeeren gewalfchen,
doed dezelve opdrogen.
De Baft, van een verwarmende, verzachtende en
heelende aart, ook vol van-een zeer krachtige voch-
tigh eyd , is zeer dienflig, om in tijd van Peft binnens
huys te branden ; want de rook daar van verdrijft alle
quade en bejmettende lucht. Gedrooga, en ’t Poeder
in vervuylde wonden geflroyd , verteerd het
quaade vleefch.
Dezelve Baft des Booms in A p r il, eer de Bladeren
uytfchieten , teegens de volle Ma an, doorgefneeden ,
en ’t daar uytvloeyende aangenaam zoet Water, het
welk een geheel jaar lang goed kan blijven , wel bewaard
, o f ook gediflilleert, geneefl alle zweeringen
des Monds, als men dezelve daar mee wafcht : neemt
ook wech alle vlekken en onzuy verheedgn des Aange-
zichts ( ’t Water u y t de groene Bladeren gediflilleert,
defgelijks de loog van de Afch des .verbranden Bafts,
heeft dezelve kracht) . Dagelijks een tijd lang daar
van gedronken, is goed voor de Steen, *t Graveel, en
de Geelzucht, als men *t vermengd met Water , ge-
diflillert van Vlierbloemen. Verbeeterd ook allerley
ontfteeking o f verdorventheyd aller inwendige deelcn.
’t Hout van Berkenboom gebrand, en de vochtig-
heyd , welke daar u yt zijpeld, bij een vergaderd; dan
vermengd met een weynig fijne Canary-zuyker en
Sal Ammiacum, neemt wech de Vliezen en onzuyver-
heyd der oogen; drijft ook uyt de huyd alle onreynigheyd
ën melaatsheyd'.
En beziens-waardige Boom, werd in
het Neederlandfch niet alleen dus , Verfchey-
maar ook w it t e L o tusbo om ge- denamen.
no emd: in *t Latijn A zedarach
A vicen nje ; L o tus a l b a ; P seu-
DOSYCOMORUS, o f Z lZ Y PH A CANd
id a monspeliensium : in ’t Italiaanfch Sicomo-
RO FALSO.
Deeze Boomen beminnen uyt eygener aart een goed
e , welriekende, zandige aarde; doormengd met een Wat voöt
weynig oude twee-jarige Paerdemift, en het Mol van « p aarde
verrotte Boom-bladeren : een opene, v ry e , warme , willen,
wel ter Zon geleegene plaats, en matige vochtigheyd.
Ieder Zomer geeven ze een paersachtige en niet onaan-
genaam-riekende Bloem ; veele der zelve bij malkander
flaande, inde geflaltevan Starren; en gemeenelijk neerwaarts
hangende ; maar noyt eenige rijpe Vrucht, o f
volkomen Zaad.
Teeder zijn ze van, aart, en laten ieder jaar teegens
de Winter hare Bladeren vallen: konnen dan de kou- Queeking
de Lucht deezer Landen niet verdragen: moeten der- en Waar-
halven , met een afgaande Maan van April in een P o t , “ceming.
o f HouteBak , na geleegentheydharergrootte, geplant
zijnde, in ’t begin van OÏÏober, o f ook wel eerder, bij
een Hechte jaarstijd, binnens huys werden gebragt, op
een bequame luchtige plaats, daar men niet dan bij
vriezend Weer vuurcT. Gedurende dien tijd moet men
haar onderhouden met flechts een weynig lauwge-
maakt Reegen-water; en niet meer als twee- o f ten hoog-
flen driemaal van boven begieten. Niet voor den aanvang,
o f ten halven Apr il, mag men haar weer buy ten
brengen met een zachte Lucht en zoete Reegen: ook
moet men haar dan, zoo wel als in den Herfft, wachten
en dekken voor hayrige, fchral.e winden, Sneeuwachtige
vochtigheyd, en koude nagten
In onze Geweflen kan men haar aanwinnen op Aanwin-
twee bijzondere wijzen. ning
, E e r ft, door Z a a d ; ’t welk , uyt warme Lan- DoorZaad.
den herwaarts gezonden j met een volle Maan van
Maer t, Apr il, o f May, niet boven een flroobreedte
diep , werd gezayd in een P o t, en dan gefield op een
heete plaats.
Ten anderen , door hare bij de Wortel o f boven Door jonde
aarde uytlopende jonge Loten; ’t welk zomtijds wel ge Loten,
gefchied. Deeze moet men ten halven, ruym een lid
van een vinger lengte, met een Mes voorzichtig infhij-
d en , gelijk men de Angelieren doed. Een weynig
aarde daar op gedaan , krijgen ze met’er tijd Wortelen;
we lk e , als ze twee jaren oud geworden zijn , van de
oude werden afgefneeden, en afzonderlijk in Potten geplant,
meteen volle o f afgaande Maan van A p r il: daar
na moet men haar een dag zes o f acht bewaren voorde
flerke Zonne-flralen.
K R A C H T E N .
DE Bloemen deezer Boomen zijn droog in den 'Avictnna
eerflen , en warm in den derden Graad. In Hb.x Traft,
Wijn gek o o k t, en daar mee gewaffehen, ope- x%ca$' l l '
nen alle verfloptheyd van de Harjfenen.
D e Vruchten zijn de Maag en Borft zeer fchade- Rafes,lib.
lijk , ja doodelijk, voor de menfehen. Dezelve ook, fff*
onder andere fpijzen, de Vogelen, Hoenderen, Honden,
en andere Dieren te eeten gegeeven, brengen haar
om ’t leeven.
Het Zap 9 o f ook het gediflilleert Water, dee- Luyzen to
zer Bladeren, lauw op het Hoofd geflreeken, dood doenftcr-
alle Luyzen : doed ook het Hayr groeyen, ën lan- ven’
ger werden.
I z LXVII