B E R I G T A A N D E N L E E Z E R .
rrin^fch Paradijs gebouwd, g e sp e r d , ten vollen Waf'dom gebrast, veeUrley der voortreftijk-
fle,Ömaar tegelijk ook de teederjte Boomen, Planten, Bloemen, waar van o f t Zaad ,
o f ’de Plantjèns hem maren toegezonden (want bijna door de geheele Wereld had hij zich
vrienden gemaakt, om hem te doen bekomen ? geen hem noch ontbrak ) uyt Ooft- en Weft-
Indien, Africa, & c . ; onaangezien de geleerdfte Botanici oordeelden , onmogelijk te .zijn,
gewaflen uyt zulke heete Landen in ohze koude te doen voortfpruyten , en ten vollen
tredyen. Doch zyne vlijt en opmerking overwon alle hinderpalen, en zelfs {tndien. men
zoo fpreeken mag) de Natuur; zoo dat zijnen Hof pronkte met 't geen noyt in ónze.Genepen
gezien fvas, en geloofd wierd,. niet.te konnen gefchieden. ■
Dit bewoog hém, wijl hij geen brood voot vrienden fparen, maar zijne moeylyke uytvmdm-
gen geerne aan andere meidedeelèn wou, op dat ze met gemak mogtenverrigten’t geen hem
zoo veel tijd en arbèyd had gekaft , zijn eerfte Werk niet alleen te oVerzien, rneeft doorgaans'gantfch
te vetarideren j maar . ook zoodanig te vermeerderen , dat wij den Leezer
komienVerzeekeren,' in de befchryving der voornaanfte Géwaflèri bijna de helft bijgekomen te
ZM: behalven noch, dathy, als een goed Geneesmeefter, een zonderling Kruydkenner ,
in Profeffor Botanices in de Grocningfche Hooge School, achter 't berigt van elke Boom,
Bloem, Plant, &c. heeft bygevoegd der zelver krachten, en gehuyk, 't zij tot onderhouding
der gezondheyd , en voorkoming der ziekten , of andere qualen ; ’t zij tot
geneezing, wanneer men zich van de zelve vind aangetaft : zoo dat dit teegenwoordige Work
genoegzaam twee derde deelen vergroot, tngelijk als gantfch nieuw is.
Daarenboven heeft hij doen afteekenen , zeer eygentlijk naer t heven, al de Boomen,
Bloemen , Planten, &c. van eenige aanmerkelijkheyd, welke hij hadftaan in zijnen op t
hoogff vermaarden en doorluchtlgen H o f te Groeningen. Deeze Afteekeningen zijn hier op
’t nauwkeurigffe van de Plaatfnijders gevolgd.
Dit zeer heerlijk, en met bijzonder groote koffen der uytgeevers deezes Druks volvoerd
V e r k word nu den Liefhebbers van Hoven, Bloemen, Kruyden hier aangeboden: en wij,
die dit nu fd r ijv en , derven haar vergewijfen, dat V geld, 't welk ze hier voor, uytfchie-
ten , hen nooit zal berouwen. Maar moeten haar ook waarfchouwen , willenze de vrucht
en 't vermaak harer Gewaflèn genieten, dat ze ftiptelijk moeten volgen ’t geen de Autheur
haar heeft voorgefchreeven. De geene, welke geen Hoven hebben, en echter dit Kozkzich
eygen maken , zullen haar de koop niet mifdankert, maar genieten de verluftiging Baars
Gemoeds in ’t betrachten van de zeldzaamheeden der Natuur ontrent allerley Gewaflen j
en de Printverbeeldingen zullen hunne Oogen verftrekken voor een H o f in haar huys. Dan
noch zullen ze hebben een D odo r aan hare z ijd e , een Apotheeker binnen haar deur-,
t’harer geneezing, als ze qualijk geheld zijn} fharer nut, om de aankomft der krankheeden
den wech a f te fnijden. , .. , . , , ,
Meer zeggen wij niet-, wijl iemand, die goede "Wijn heeft, geen krans voor de deur
behoefd te hangen. Dit alleen noch ; wijl des Autheurs Groeningfche Stijl veele Lee-
zers onfmaakelijk v ie l, ook zomtijds vrij wat duyfterheyd had , zoo hebben de bekoftigers
deezes Druks eenen gefield, die 't geheele Werk verfchreeven, op een beeter fchnjfwijs
gelragt, en de vermeerdering des Autheurs t’eikens op zijne plaats getrouwehjk mgehjft
heeft: zoo dat wij vertrouwen, de nauwkeurige nu beeter vergenoegen te zullen vinden.
C Y
CYPRESSË. en LAUWERKRANS,
Gevlochten ter onfterfFelijker gedachtenis van dén grooten
Geneesheer en Kruidkenner
(ABRAHAM MUNTING,
Ï in zijn leven,
Boogleeraar der Genees- en Kruidkunde , in de 'vermaarde Opper-
landfch Schoole G R O E N IN G E N .
Door de Zang- en Veldnimfen , bij geleegentheid van ’t
uitgeeven zijns Wefks*
I NAUWKEURIGE BESCHRYVÏNG DÉR AARDGEWASSEN,
geftrengelt.
Zoo leefd de deugd na de doodi
'Yn Zangheldin ftijg op naer boven,
Slaa uw gezicht op Floraas Hoven,
En wei de groene beemden in;
Befchoüw de hooggekruinde boomen
T e prijk ftaan langs de zilvre ftroomen,
«Zie al het fchoone veldgewin !
Het koren op het weeligft groeijen,
De kruideryen botten, bloeijen ,
Vermei u in het Hofgewas,
Het bloemtapijt en •’t jeugdig gras.
Doorgraaf het ingewand der aarde ,
Spaa uit de woftéls groot van waarde,
En krachten tot Geneezers konft :
Verzamel zoo veel milde'gaven,
T zaam in de rijke fchoot begraven
Van de Al-Natuur ; die zij uit gonft
y an 1 qpnfchdom fchenkt en toe komt deelen,
Laat u dien arbeid niet verveelen ,
Maar dank haar vrolijk met gefchal,
Dat ’t fchatert over berg en dal.
Vefnoeg u zelf rilét in dé paaien
Van Neerland met het oog te dwalen,
Maar vlieg veel verder met ’t gezicht -,
Gaa ’t Öofte en ’t Wellen door fpanfeeren ;
En wil door ’t Noorde en Zuijen keeren,
Zoo ver als Febus fpreid zijn licht.
Zie daar wat vrucht- en böomgewaffen ,
U it ’t aardrijks fchoot en rijke kaden,
Opgroejen, en den grond beflaan
Van Kaffer, Moor en Indiaan.
Span nit dé pees van üw gedachten ,
Begluur het pit en de oppervachten
Van ’t .ooft der milde Vruclitgodiri,
Leer hoe st géboomt zij aln te winnen ,
Hoe ’t bloem- en kruidgewas de zinnen
Meer ftreelt dan Paphos Koningin.
Leer al ’t Aardrcelzel recht te leiden ,
De grond , wel naer de kohft 'bereidèh ,
Op dat ’t zijn Bouwheer niet en lieg ,
Noch zijn verwachte hoop bedrieg.
Plant