573 Inöiaansche V yg. Indiaansche D oornappel.
[laats.
Moeten
wel onder malkander gemengt: een. warme, vrije, genoegzaam
ter Zon-geleégene plaats, voor alle O ofte- en
Noorde-winden befchut; en weynig water. Moeten
derhalven zoo wel in die Zomer als in den Herfft, bey-
de voor veele, en voor koude Reegenen voorzichtig ge-
L t wagt worden en nauwkeurig gedekt, vermits ze anders
l'nvoor lichtelijk verrotten ; welk verderf zich echter niet eer-
fe veel der vertoond, als m ftknuarim, Februarius, ofMaert',
P er’ eerft met zwarte ftippelen op hare Bladeren : ook met
een weynig verandering hier en gintfeh van de natuurlijke
groenheyd,op de zelve; maat"daar na hoe langer
hoe meerder.
ioemen Zijn van een zeer.teederen aart, zoo dat ze geene
Kr moet koude, noch de minfte Rijp konnen verdragen.: Moe-
jamee- ten derhalven altijd", in Potten o f houte Bakken geplant,
en boven droog gehouden zijnde, in ’t laatfte
van September binnens huys gebragt worden op een
warme plaats.; om-hoog, en niet op de Vloer geze t;
niet verre van den Oven, in welke gevuurd word. Gedurende
de gantfche Winter mag men haar noyt de al-
derminftedruppel water geeven , noch koud noch warm:
ook haaf niet weer buyten ftellen, voor ten halveg o f
in ’t laatfte van A p r il,' na geleegentheyd van de t ijd ,
mèt'eén zÖëte Lu cht, en aangename Reegen. Dan noch
moet men haar wel nauw Wagtén voor" koude nagt en éts
hayrige winden.
.Als.menze nu op de gehoorde wijze binnens huys Een. heeft gebragt,, moet men door dé geheele Maand OSjoher,
wanneer het goed Wéér is , de Venfteren bij dag,
en pok in het eerfte we l bij nagt, open laten , op dat ze
Zon en Lucht mogen genieten, maar daar na niet
meer.-., I a
»duren- Men ftookt ook vuur in den Oven; .voor .de eerfte-
idedege- maal, met den eerften November , qm den tweeden
gFeleWin* dag een weynig : daar na , als ’t kouder w o rd, iéder
B . dag; en noch kouder, dagelijks twee- o f driemaal, óp
I dat de Vorft niet binnens huys mogt komen door te
dringen; te weeten, ’s morgens om zee v en , ’s middags
ten een , en ’s avonds ontrent ten zes ,„ zeeven, o f
agt uuren, na tijds gefteltenis. ' Wanneer nu de Maand
Februarim is aangekomen', word. het,vuuren weer ver-,
miqderd, na gelijkmatigheyd dat men ’t eerft vermeerderd
h e e ft,, tot op den agtften o f tienden Maert, ontrent
welke tijd men geheel yan het ftooken aflaat, • en
de Venfteren, bij goed helder Weer,, over dag wedere
i opend, op datze .ajlenxen de Lucht weer gewoon
mogten worden. Dit duurd gemeenelijk tot op den
B . . eerften A p r il; wanneer-men de gemeldde Venfteren
dag en nagt laat openftaan, tot dat ze weer buyten
Worden gefteld. Op deeze wijze kan men ze een lange
tijd goed bewaren , en tot een verwonderens-waardige
hoogte doen opfehieten.
Sdelba- De F icu s Indica media et minor , o f mid-
Wi.ift'ddbare en kleyne Indiaanfche Vijg , bloeyen niet alleen
teder jaar, maar geeven ook groene Vruchten; doch die
nimmermeer in deeze Geweften hare rijpheyd bekomen:
gorden dn de tweede Zomer rood-verwig, én vergaan
al langzaam.
^ICÜS InDICA' MAJOR LATIFOLIA ET ANGO-
|jgebla- { S B U t f g roote breed- en fmalgebladerde Indiaan-
In- f coe Vijgeboom, hebben noyt bij mij, noch ( mijns
l i r Weefens) ergens anders" in deeze Neederlanden Bloem
■m. 0 Vlucht gedragen^ behalven alleen in, ’t jaar 166$,,
wanneerze eenige weinige Vruchten en Bloemen te voör-
u braSten* 1° .warmer Landen geeven ze gewoon-
]jk beyd’e. Echter, wórden ze, en dat alleenlijk, aan-
Win- gjtyonnen en vermeenigvuldigd door hare kluchtige Bla-
Welke men ih:hare te zamenvoeging half af-
nijden en half afbreeken moet; vermits het afge-
r j ro^ n e deel veel eerder,en bequamer Wortelen vat.
lerend ■ ' ' H;eekt ieder Blad tot ontrent o p, o f een wey-
mg over de helft, in een, groote P o t , gevuld ,met de
° or heenen befchreevéhe aarde , teegens de volle
aan ln 4e Slaand M a y , zonder eenig Water daar bij
Ï 74
j te doen. Want hoe warmer zij gefteld , en hoe dro*
’ ger zij gehouden worden, hoe beeter en vafterWortelen
zij maken.'
Daar uyt groeyen dan, noch dienzelven Zomer, een, Wondef*
twee, drie, o f opk wel meerder Bladeren, niét alléén hikheyd
boven, maar ook wel ter zijden u y t , onder, o f uyt Gewis*1
het midden : welke men al te zamen , om een goede beftaande
Plant, o f Boom , te bekomen, als ze ruym een vinger- t enkeïê
lid zijn uytgewaflen, doch eerder niet, zachtjens met
■ de vingeren moet-afftoten, behalven een o f twee, bo- en hoe
-ven aan, die men- laat zitten. U y t deeze fchieten in boog op-
het volgende jaar weer nieuwe voort; ên vertonen eyn- gewa^en*
delijk een wonder baar lij k^Gewas $ -beftaande uyt enkele
Bladeren : alhoewel ze ook , dóór ouderdom hare gedaante
verliezende, met’er tijd houtachtig worden. Bij
•niij zijn ze tot agt, ja neegen voeten höógte opgeklommen,
me t hout onderfteund, en daar aan vaft-gemaakt
zijnde. - Want weegens de groote zwaarte der Bladeren
konnen ze gantfehelijk niet opgeregt o f van zelfs ftaande
blijven : zouden derhalven , . zonder dit hulpmiddel,
zich altijd na beneeden buygen > en daar dóór lichtelijk
gebroken worden*
De Bladeren van de O puNt ia major an gustiï- Grooté
FOLiA, o fgroote Jmalgebladerde Indiaanfche Vijgeboom-, fmalge-
zijn doorgaans niet meer als een voet, wat meer o f min- !
d er , lang;;een vinger,- duym , o f daar ontrent d ik> fcheVijge-
boven een:hand;-of ook wel meerder, breed; gaande boom.
na het midden een weynig in waarts; zoo dat ze daar ten
maften bij de gedaante van een Hert vertoon en: doch
onder is de breedfte van niet meer dan twee vingëren ;
ook zomtijds, door hare fmalte, gelijk als geheel'rond.
De verwer is Gfas-groen ," een weynig blinkende; en Bkdereü.
rondom voorzien met eenige verheevene kleyne Knop-
je n s ; beneeden-Waarts dichter, als na bóven ö f in het
midden ,-bij malkander gefteld. Waai' uyt tamelijk lan*.
ge , dunne, en zeer fcharpe witte Doomtjem vöórt-
fchieten ook-hier en daar te vöorfchijn wördeh ge*,
bragt de jónge Bladertjens; eerft uytkomende de bruyn-
verwige en een weynig ruygachtige dikke- Knópjèns,- be- .
ftaande uyt kleyne, langwerpige, en voorLpits toegaande
Bladertjens, hebbende de gedaante van een fmal
Huyslook; doch daar , na*, als het Blad toeneemt,
hoe langer hoé kleyner, ook dan groen-verwiger worden
de. § '•
Daar teegens1 zijn de Bladeren van de O p u n t ï a Groote :
'five 'F ic u s I n d ica major l-at ïfo lia , J o f 'gföote
‘breedgebladerde Indiaanfche Vijgeboom , ’ W"el de helft a er e’
grooter, ' dikker, en onder zoo wel als bóven bree-
der;; doch van de zelve gedaante, verwe ; en ook met
doornen voorzien.
K R A C H T E N.
DE Bladeren van de Indiaanfche Vijgi o f Ficus Burantes
Indica, door-gefneêden , en warm gemaakt; kjfi- Plant.
• dan op de Borft gelegt, helpt en verlicht de gee*.^‘ 1^<5*
ne, die in de zelve geejuetft-zijn; o f, ’t^ zij dóór vallen o f
door flagen, een o f meet .Ribben gebrooken hébben*
neemt ook wech,de brand der Bloedvinnen , èh meer
andere hitsige Gezwellen, en alle vuurigheyd. Verzacht
daarenboven de fmerten aller Leeden.
. Het üytgeparftte Zap det Bladeren in en- op dé
Wonden en oude Zeeren gedaan , verkoeld, en gëneeft
de zelve. . , #
De Vruchten bekomen in deeze Landen noyt haré p/,« l.±t.
rijpheyd ; doch in hare geboörte-plaatzeh zijn ze zeer c- , 7-
lieflijk en aangenaam van fmaak : worden‘derhalven m
van de Inwoondèrs zeer begeerlijk'gëgèeten. Het /.a8.c.iü
Zap' verwd niet alleen de handen der geene die ze ge-
bruyken , maar geeft ook het Water der Blaas een
Bloedroode verwe, doch zonder eenige on geleegentheyd
der eeters.
C C X V I I I