
 
        
         
		ncerzinkingen  der dunne,  fcharpe,  en zoute vochtig-  
 heeden.  *.  ;  -•  * 
 Lonicor.lib.  De  Wijn  ,  daar ze  in  gezoden  z ijn ,   gedronken  ,  
 i.cAf.jj.  heeft dezelve werking  :  geneert: daarenboven  de  koude  
 P is :  neemt wech de' brand en fiharpheyd van ’ t Water ,  
 en bren°d weer  te regt  de Nieren  ,  Blaas ,  en Lende*  
 nen ,  welke  door  fcharpe en  zoute Vochten  verhit o f   
 gezwollen  zijn. 
 *  L V I I I   H   O   O   F  D   S  T   U   K. 
 KANEELBOOM. 
 Kancel-  der  voortreflijkfte  Gnvajfm  des 
 boom  gantfehen Aardbodems  ,  draagddeeden  
 Au-  zen naam in  ’t Neederlandfih.  Komt 
 MiënUtoe-  £ » '0 8 ^   in  verfcheydc OofiAndifihe Geweften  
 gezonden!  van zelfs voort. Dikmaal hebben mijne  
 zinnen op  ’t   zélve gefpeeld;  onge-  
 meen-zeer is mijn  hert begeerig geweeft,  om de oogen  
 daar in  te mogen  verluftigen  ,  to t dat  eyndelijk  mijn  
 verlangen  is vervuld , en de beloften van eenige , al voor  
 veele jaren aan mij  gedaan ,  uytgevoerd zijn geworden:  
 want  in Julius en Augufius-  der  jaren  1 669.  en  1670.-  
 zijn mij  deeze Boomen,  onder meer  andere ,  wel gefield, 
   en in  hare volkomenheyd overgezonden.  In  ’t   
 Verfchey-  Latijn werd dit  Gewas  genoemd  C innamomum  (na’  
 denamen.  het  Hebreeuwfih  woord-K innamon) ,   C anella  o f   
 A rbor  cassia  :  in  ’t  Hoogduytfih  Z ymmetrohr-  
 leinbaum ,  maar  gewoonlijker  Z immetrinden  o f   
 C anelbaum :  in  *t Franfih. arbre- de CANELLEj  en  
 in  ’t  Italiaanfih C inn amomo ,  o f  ook C annella.  
 Soorten.  Hier van zijn mij  alleen  twee  onderfcheydene Soor-  ,  
 ten bekend ;  te weeten 
 Opregte  1«  ClNNAMOMEA  ARBOR  SATIVA  VERA ,  o f   OP-  
 tamme  r egte   tamme  K aneelboom  ;  d ie ,  tamelijk  hoog'  
 Kaneel-  opwaffende  ,  alleen in  ’t Eyland Ceylon gevonden,  en  
 Ceylon.aa  voor de befte des Werelds gehouden werd,weegensde  
 fijnheyd  zijner Schors.  Werd hier  van de  ïnwöonders  
 (genoemd  Cingulayen  ö f   Cingaleez,en)  geheeten  
 C u uRD o y  en C u r ind o g a s ;  de  Caneel zelfsC ure-  
 Bloemcn.  neo  po t to .  Deeze  Boom brengd voort kleyne,  witte  
 ,  welriekende  Bloemen  ;  zomtijds- veele ,  zomtijds  
 maar weynigc bij  malkander  ,  ook wel hier en gintfeh  
 alleenïbij  eenen ,  over den gantfehen  Boom  verfpreyd.  
 Beftaan uyt  zes wat langwerpig-ronde, en  voor ftomp-  
 achtig  toelopende  teedere Bladertjens;  houdende  van  
 binnen  eenige  weynige  'kleyneNopjens-;  welke,  wee-  
 gens de groote- hitte def Zon in  dit Land:,  na verloop  
 van eenen,   o f  van tw e e ,  ook van drie dagen,  na ge-  
 leegentheyd":dat ze  luchtig of: in  fchaduw ft aan  ,  vervrachten. 
   dorren ,  èn in haar zelvén vergaan:  dan laten ze na eene  
 wat langwerpig-ronde  ,  eerft groene ,  vervolgens  een  
 weynig na ’t geel trekkende,  en eyndelijk bijna zwartachtige  
 Vrucht,  ontrent zoo groot als  een Hazelnoot,  
 Onder,  daar ze aan  korte Steelt jens hangen,  hebben ze  
 kleyne  ,  gelijk als getakte Muts jens ,  gelijk  men:  aan-  
 Gare.  ab  onze  Eykelen  ziet.  De zeer  geleerde  Heer  G arcïas  
 Hortolib.i. AB H orto deeze Vruchten wel zonder,  maar niet met  
 Menard  l  de gedagte Mutsjensgezien hebbende,  heeft gemeend, 
 3. cup. 1.  dat ze geenzins daar meê voorzien zij n ;  gelijk men- be- -  
 simp.  Me- merken  kan  u yt  ’t  vijftiende  Hoofdfiuk^  zijns  eerfien  
 ^Gomara  B°eks>  daar Kij  handeld van  de Speceryen.  Öfidertuf-  
 Hift. Gen.  fchen  werden  deeze  Vruchten  niet  alleen aan de Oojl-  
 cap.  143.  Indifche  Boomen ,  maar  ook Zelfs aan die van America  
 cïhrm'X'e  Wefi-Indiën,  gevonden  ,  volgens  de  berigten  van  
 ruan. part. NlCOLAUS  MoNARDES  ,  FrANCISCUS  L oPEZ  G o -   
 i.  MARA,  Petrus G ie c a ,  en meer andere. 
 Wilde Ka-  C an e lla ARBOR  SYLVESTRIS ,   o f  WILDE  K ancelboom, 
  neelboom ;  dus genoemd  ,  om dat ze niet in Ceylon,  
 maar in Malabar y   (daar deeze Boom  de naam van C a-  
 RUAdraagd)  Malacca,  yava>  en andere Oorden der  
 '   Oofierfihe Landen groe yd ;  ook niet ha lf  zoo goed in  
 deugd  o f  kracht,  daarenboven  veel dikker en grover 
 van  baß i s :  hierom ook van de Portugeezjn  aldaar ge- de tamme  
 noemd C annella de m a t o , o f  w ild e   K aneel ;  en  jjl^lesge-  
 van  de  Inwooners  C ameaa  ,  o f  C ais manis.  U y t   l{  
 eygener aart werd zij  niet zoo hoog van  Stam  ,  als die  
 van  Ceylon:  doch is dezelve gantfeh gelijk in  zijne Bladeren  
 9  zoo wel in  verwe,  als in drie doorlopende Aderen, 
   onder beeter als boven  te zien  ,  met  veele kleyne  
 dwars-adertjens;  ook dikachtig, hard van  aart;  boven  
 donkergroen blinkende,  doch  onder veel bleeker,  en  
 daar niet  blinkende,  maar droevig,  ruftende op korte  
 Steelt jen s ,   en  voor  eyndigende  in  een  ftomp  punt. 
 Deeze Bladeren zijn gemeenelijk zeeven o f  agt vingeren  
 breedte  lan g ,  zelden  meer  dan  drie  vingeren  breed ;  
 welriekend ,  b ro s ,  en ,  als ze. in  de m ond geknauwd Gedaante  
 werden  ,  een aangename Kaneel-geur van  zich geeven- ®n eygen-  
 de.  Eerft zijnzë  roodachtig van  verwe;  daar na  krij*  Bladeren^  
 gen ze een leever-couleur, en eyndelijk werden ze groener; 
   ftijf ftaande,  gelijk de Laurier:  vallen  ook niet  
 a f van  hare Takken  ,  dan  door ouderdom  ;  zoo  dat ze  
 beyde  eeven  groen  werden  gezien,  altijd  met kleyne  
 Steelt jens,  daar ze op  ruften.  -  Dé Vruchten  van deeze  
 vallen een weynig kleynder als die  van de andere, doch Vruchten  
 hebben opk  een M u ts je ,  o f  Hoedje ,  op de wijze van  
 onze  Eykelen  :  -komen  niet  alleen  hier  en  daar  enkel of Hoeie.  
 aan ’t Hout bij  de Bladeren,  maar ook  aan  de uyterfte  
 éynden der Tak&en tros-wijze v o o r t,  gelijk in  de bijgaande  
 F ig u u r  na  ’t  leëven is afgeteekend.  D e  afgeplukte  
 Bladeren werden  t ’zaam-gebonden,  en na veele  
 Geweften der Wereld verzonden  ,  onder de naam van  
 M aloba thrum  ,  T am alapatra  ,  o f  Fo lium  In- 
 DUM. 
 Men heeft nu door de daaglijkfche ervarentheyd be- °P wat  
 vonden  ,  dat  de Schors  ,  o f  tweede  Baß ,  deezer  Boo-  
 men;  welke de regte Kaneel is ,  de  een  de ander,  doof Kaneel van  
 de verandering  der Landen  ,  overtreft,  in  goedheyd  de Boom  
 o f  ■ fcharpheyd,  dikheyd o f  dunheyd  :  welke Bafi ge-  
 nomen:werd  zoo  wel van  jonge  als o u d e ,  ook wilde  
 Boomen,  op  zijne behoorlijke  tijd in de Zomer,  wanneer  
 zé -zich  een weynig van  ’t Hout  aflchéyd,  gelijk  
 alle Geboomte tweemaal in  ’t jaar van naturen  gewoon  is  
 te  doen ,  maar  voor  en  na  dien  tijd vaft aan  ’t Hout  
 kleefd.  Dit  is de Kaneel-fchellers beft bekend,  die niet  
 een  krom Mes  eerft  de  buytenfie Bafi  afneemen  ;  daar  
 na de twééde ,   of'de Kaneel-bafi  ,  met de punt van  ’t  
 zelve Äfes in Vronde door-fnijden  ,   dan  in langwerpige  
 ftukjens  vah.de Boom  afïchellen,  e n ,  om  te drogen 
 ,  óp de  aarde heerleggen  in de Zon  ;  ' door welker  
 warmte zij  zich oprollen..  Daarenboven heeft men on- Dwaling  
 dervonden.,  dat  de afgefchelde Baßen ,  na dat ze wel «Ier  
 o f  qualijk  gedroogd en waargenomen werden  ,  bruyn-  
 achtig-rood, o f  grauw, o f  zwartaehtig van verwe  z ijn:  
 waar na  dan, ook blijft ó f   vergaat  de  deugd en fiharpheyd, 
   onaangezien de Kaneel van  eeven  dezelve Boom is:  
 gekomen.  Vermits  dit  onze Voorouders  niet  bekend is  
 gevveeft  ,  hebben ze  deeze  verfcheydenheyd des Kaneels  
 onder  drie  bijzondere  namen  befchreeven,  als:  C as-  
 s ia ,'  C an ella y  en C innamomum  ;  ook gemeend,  
 dat  de Boomen  zeer  verre  van  mailander  verfchilden;  
 daar doch de Kaneel ,   alhoewel zelfs  weegens  de  genoemde  
 oorzaak  verfchillende in deugden,  zeekerlijk  
 van .geen  andere:  als  van  deeze  twee Soorten,  o f  ook  
 wel van de eene alleen^  voortkomt. 
 Deeze  Boomen  ,  düs van hare afchgrauwe Baß  ont-  Vermee-  
 blobf zijnde,  groeyen niet meer,   maar vergaan  ;  en 8 ^   1  
 worden  door  de  geweldige  liitte der Zon' géhèel  verdroogd  
 :  doch van  hare neervallende  Vruchten {\pruy-  
 ten. gedurig  weer  nieuwe  altijd groen-blijvende  jonge  
 Boomen voort. 
 ’t H o u t,  wit  en  hard,   werd  van  de Indianen  ge-  Hout.  
 bruykt  om te branden  ,  en  om Huyzen  van  te  bouwen. 
   D e  Wortel is  r e g t,  dik  ,  met  eenige  weynige  wortel,  
 zijde-fcheütjens  voorzien  ,  roodachtig  ,   en  van  een  
 fterke  reuk,  gelijk de  Camphar. 
 Beyde deeze fiorten, in onze koude Geweften  over-  Wat voor  
 gebragt.