159
Beschryving der. lage BooMEHi en H eesters, II Boek. i 6o
p rie Hier van zijn mij in haren aart bekend geworden drit
verfcheyde foorten; namentlijk;
verfchey- I L ig u st r vm vtjlgare flore albo , o f ge-
dcnc foor- meen Keelkruid, met een witte Bloem. ' I I . V u l »
tm. GARE FOLIO variegato , o f gemeen Keelkruid met
fchoone als gemurmelde bonte Bladeren. I I I . L igit-
strum FLORE Higro OD0RAT0 , o f Rulkrujd met eer»
xswarte welriekende Bloem.
Betigt van ' De twee eerfie foorten groeyen geeme in-een goede, :
de twee gemeene. en welgemeftte aarde. Beminnen uyt ey-
ccrftc* gener aart veel W ate r; een donkere zoo wél'als een
opene luchtige plaats. Verdragen felle koude, en allé
Bloemen, andere ongeleegentheeden der Winter. Geeven in
Zaad. onze Gewéften dikmaal > in ’t laatfte van de May 3 Bloemen,
maar zelden, ten zij bij heeteZomersj volkomen
rijp Zaad.
Aanwin- Worden echter genoeg aangewonnen door hare veel-
ning door yoiidig uytfchietende Takjens; welke o f van zich zelfs
TakJcns: wortclen, o f in de aarde gebogen zijnde, haaftig wortelen
krijgen»
Door Als men ze wil vermeenigiruldigen door haar Z a a d ,
Zaad: moet men het zelve met een afgaande o f volle Maan
van Februarius o f Maert, ontrent een vinger breedte
diep, op een fchaduwachtige plaats, niet d ik, maar
hol in de aarde leggen.
en door O o k kan men haar aanwinnen door hare met een
afgefnee- volle Maan afgeftieedene een-jarige Scheutjene, welke
gC" e men in de Maert op een donkere plaats, een kleyne
jcnsC.Ut" hand lengte infteekt. Dies te eerder zullen ze wortelen
. fchieten, als men haar teegens den avond dikmaal met
Water begiet. Als ze twee jaren geftaan hebben ,
- ' moet men ze opneemen, en op een luchtige plaats'
verplanten;
Aanmer- Hier bij ftaat noch te weeten, dat de gemeldde ge-
king op de marmelde bonte Ligufier, indien’er niet wel acht op
^C™de~ genomen word, zoratijds hare fchoone Bladeren komt
bonte Li- ** verliezen , en geheel een groene verwe aanneemt,
guller. Lichtelijk kan men dit voorkomen* wanneer men.de
alderfchoonfie en bontfle Takjens door de geheele Zomer
in de aarde buygd, en jonge van dezélve aanqueekt; die
dan lang in haren cierlijken fiand blijven; inzonder-
heyd als: men de;daar aankomendv gdntfch groene Loot-
jens bij tijds affnijd.
Gedaante Deeze foort , g roeyd • uyt eygener aart Struvels-
enfehoon- wijz,e. Schiet veelé teédere Takken uyt' een veêlvou-
Biadéren > dunne, bruyn -verwige Vez>el-wortelaan welke
Telgen de Bladeren gelijk aandt . gemeene, regt:
teegens over malkander ftaan. Zijn ook van de zelve
grootte, gedaante en dikte ; eevenwel van verwe geheel
anders , te weeten:, bleek^wit , geel en groen ,
door ’t geheele Blad heenen zeer cierlijk gefireept en ge-
fiippeld. ■
Geftalte O p de voorfte punten deezer Takken groeyen in het
der Bloe- laatfte:van Junius de Bloemen Tros-wijze bij malkan-
*nen* der. Deeze zijn Sneeuw-wit, en van geen onaangename
reuk. Beftaan u y t vier kleyne , ftomp-rond
toegaande, dikachtige Bladertjehs. Hébben inwendig
twee dikke, gedachtige langwerpige, en breede. Knop-
jen s ; welke al langzaam kleynder, en eyndelijk bruyn-
verwlg worden. Na verloop van vier o f v ijf dagen
vallen ze. a f ; en laten agter veele' ronde Knop jens ,
Tramwijze bij malkander gefteld eerft groen x daar
na.zwart. In ’ onze Landen hebben ze wel van binnen
. een bruyn-achtig Zap, maar geen goed Zaad.
fccel_ - He t L tgustrtjm flore nigko odorato l o f
lu-üydraét Keeikr-uydmet een zwarte welriekende Bloem ; is een
zwar- bezieris-waardig Gewas, en bij;mij gelukkig voortge-
riekendê komen u yt een:kleyn zwart Zaad, in ’t jaar 1666. mij
Bloem. van Nagels toegezonden. .
Befchrij- Bemind een goede zandige aarde , met een weynig
ving der twee-jarige Paerdemift en een-jarige Hoenderdrek ge-
noegzaam- döormengt: een opene, luchtige, vrije, wel
ter Zon geleegene plaats, en in de Zomertijd veel Wa--
ter. Word van naturen zeer oud. Geeft in onze
Landen een vermakelijke, uyt den blauwen zwartach*
tige ', en aangenaam-riekende Bloem j in ’t laatfte van
Junius, ook zomtijds wat vroeger; veel grooter als die
van de gemeene witte Ligufier ; in alles zeer gelijk die
van de blauwe Zyringe * o f L il l a ch arbot ; ook
een weynig ruygachtig; doch niet in ieder Zomer, maar
alleen in warme en zeerdrooge jaren; en dan nochnoyt
eenig volkomen rijp Zaad,
Is teeder van aart. Kan geen Vbrfi , Sneeuw , Ha- Hoedanig
gel i M i f i , o f fterke Winden verdragen. Word der-
halven, met een wafTende Maan van A p r il, het zij in
een Pot ontrent een Stroo diepte geza yd , o f ook geplant
zijnde, voor koude Reegenen wel nauw gewagt;
in ’t begin van Ottober, o f een weynig later , na dat
de jaarstijd zich aanfteld , binnens huys gebragt; eerft
gefteld op een luchtige plaats, daar ze der Zonnen warmte
noch wat door de Venfteren mag genieten. Maar
daar na kouder wordende, in een andere , daar gedurig
door een yzere Oven word gevuurd. Mag o o k , in de win.
in deeze tijd des Winters, niet boven een, o f ten hoog-ter moet
ften tweemaal met een weynig lauw-gemaakt Reegen-
water begoten zijn. Want als dit Gewas dé B la d e r en lo f
heeft verloren, en niet veel Lucht kan ontfangen, kan
het ook dies te minder Water verdragen. Moet daaren-
boven niet voor in ’t begin o f ten halven van Apr il,
met een zoete Lucht en aangename Reegen , weer de
ftralen der Zon yoór-gezet ; voor koude nachten ,
fehrale Oofie- o f Noorde-winden genoegzaam gedekt
wórden.
De Bladeren van dit fchoone Gewas, gefteld in ’t Bladeren!
bovenfte van zijne Takjens, zijn die van de gemeene
gantfeh gelijk; doch in het midden en onder gefchey-
den in drie, vijf, en dikmaal noch meer verdeelz,elen;
ook zitten’er gemeenelijk twee aan hare Steel regt teegens
over- malkander : Waar van *t eene geheel flegt,
en alleen ; het ander in teegendeel drie o f yijf-bladerig
word gezien ; het middenfte en bpvenfte aan .béyde de
zijden een weynig getakt, en met een dönker-groene
verwe begaaft. -
Alhoewel, deeze foort. ( in onze Landen öpgequeekt Aamvin«,
zijnde tot de hoogte van vier voeten , o f meer > Boom- nln^‘
wijzae) geen rijp Zaad geeft, gelijk alreeds gezegt is,
zoo kan men haar echter aanwinnen door hare bij de
Wortel üytlopende jonge Schetst je n s ; welke, men, op -
4e maniet' der Hngelieren ,• ten- halven infhijd , met
aarde bedekt, en als ze wel ,gpvorteld zijn , met een
afgaande Maan van April van de oude afneemt, en in
Potten verplant.
K R A C H T E N .
K eelkruyd, o f Ligufier , is droog , k oud , en tt.DohnSi;
zamen-trekkende van aart. De Bladeren in Wijn ’
gezoden , o f het uytgeparftte Zap der zelve > ut. i.
doed vergaan alle h/tzige zwellingen, o f kanker inde
Mond, Keel, en andere Leeden; daar mee gegorgeld,
o f gewaftchen. Geneeft ook de gebrandheyd, en de
^ Tandpijn. Verwekt de Maandfionden, , en doed wel
Water, loffep. . . .. v •: .. .. . . .. \ ' J Ê i
Het gediftilleerde Water der Bloemen ftopt de Bloed-
. Jpouwing; allerley Buykloop, de Maandfionden x en ftdd
; de loping der Oogen. .. .u . ....
i D e Oly , waar in. de welriekende Bloeiden gedaanj i f^ ^
en in de Zon gefteld zijn (welke word gehouden -voor l,l
de oprechte/ Oleurn Cyprintern ) op Wonden geftreeken,
: verdrijfd de brand der zelve; én neemt wech de Hoofd-
p ijn , welke voortkomt uyt hitte. .
D e iVruchten, o f Beziën, gegeeten, doen Bloed,
pijfen, volgens het getuygenis van A v ic en na . Zijn
derhalven ondienftig, om inwendig gebruykt te wor- Hert- oh
den. De Hoenderen ingegeeven, worden daar door ge-
neezen van dé P ip, o f Sprouw. Men doedze ook die*
nen, om Inkt van te maken.
L x r v . h o o f d .
■ H