7® 3 VIRGINIA ANSCHE P a T ïCH.
Z a a d , ’ t welk zijne volkomentheyd verkrijgd in de
Maand September.
Aanwin- He t zelve word met een waffende Maan van Maert
ring o f April een kleyne vinger breedte diep in een P o t , o f
Zeepvaatje, de aarde aanbevolen, zoo komt het , na
verloop van een korte tijd, te voorfchijn; doch geeft
niet voor Y derde jaar daar na de eérfte Bloemen. Zoo
lang deeze hier uyt voortgekomene Planten noch niet
gebloeyd hebben, zijn de Bladeren, wat korter, ook
ronder, als daar na,
Waarnee- Doch vermits de zelve in deeze koude Geweften zeer
mingiadequalijk fterke Fórfi konnen verdragen, zoo moeten ze
Winter. >s Winters binnens huys gefteld , o f anders, buyten
blijvende, op een zeer warme plaats, befchut teegens
het Oofien en ’t Noorden, gezet, genoegzaam met ffroo
o f Turfmul bedekt worden. Echter is noch geraad^
zaam, altijd een Plant o f twee daar van binnens huys
te houden, om, indien de huyteniftaande te niet gingen,
niet geheel van deeze foort beroofd te zijn in-
zonderheyd o o k , indien men de Wortelen der zelve
> Winters wil gebruyken. Ondertuffchen vertrouw
ik vaftelijk, dat ze in *Brakand, P'rankrij ^} en andere
warmer Landen , *s Winters, zonder haar te dekken,
genoeg zonder fchade zouden konnen goed blijven;
v o o ra l, als ze warm gefteld wierden, en vochtigheyd
genoeg genoten; vermits ze in de Zomer veel Water be-
geeren uyt eygener aart; ook beminnen een goede, vette
, zandige aarde.
K R A C H T E N .
Dtugden; ¥ X Keze Americaanfche Britannica word gebruykt,
2 d t f I ) niet 4116611 tecg6ns I de gebreeken des Monds en der Kle t’ maar ook tot gcneezing van H'cnden,
I dsoprcgte ên van de Scorbut > o f Blauwjchuyt, anders gemeene-
f ~ K j k gezegt Scheurbuyk, Men ondervind o ok, dat ze
tirOudi. teegens dit gebrek weynig minder krachtig i s , als de
voorbpfchreevene oprcgte Britannica der Oude. Strijd
daarenboven zeer krachtig teegens allerley vergif, en i?
dienftig teegens veele andere inwendige gebreeken der
Menfchen.
II Hot de Waarom dan ook de Indianen in veele Geweften van America ’t Zap deezer Planten gedurig in een Hoorn
I 'iZjptcc- ° ‘) haar dragen; om, wanneerze in een Gevegt teegens
I geasver- malkander, !t jvelk dikmaal gebeurd, zich door een
| M y t r iifilg 'P 'jl gewond bevinden, terftond iets daar van
‘ in de Wende te konnen gieten : 't welk dan ftraks, o f
immers in een zeer korte tijd, niet alleen 't £<ƒ gantfeh
krachteloos maakt, maar ook de Wondegèneejl, en haar
alzoo buyten alle gevaar fteld ; daar ze anders gewiffe-
lijk, zonder eenige andere hulp, zouden moeten fter-
ven, weegens de felheyd des ontgingenen vergifs. Geen
ander Gewas kennen ze, ’t welk zulk een krachtige wer-
I king heeft teegens ’t vergif, als dit.
Ure 1 i j Wortel is floppende en' te zamentrekkende van
aart. Heb echter ondervonden, datze, varfchuytde
aarde genomen, en daar van gegeeten , zeer zacht en
zoet doed purgeer en.
I «XtcT'" Zeer e™el hebben mijn oogen voor de eer.
W o^ 116 maal gezien ln ’t jaar iffyff. , voortgekomen van
I fiequeekt. Zaad) u yt Virginien en Nieuw-Nccdcrland gekreegen,
ddaomor, Monfr. Jan v a n Wbli , Koopman te Amjler- mij toegezonden; en de aanfchouwing daar van
gaf mij een zonderling groot vermaak. 1
BULAPATHUM VAN P l INIUS. 704
CCXCVIII H O O F D S T U K .
BU L A P A THUM
van PLINIUS.
■ A n naturen een. kleyn en aardig Ge- Namen.'
'ivasy met deezen naam in het Needer»
landfch bekend ; o f ook wel geheeten
Q sse-vPa t ic h , vermits de Bladeren
in gedaante'en ftelling, echter niet in
grootte, de Tongen der OJfen een wey-
nig gelijk fchijnen. In ’t Latijn B u l a p a t h u m P l i -
n i i , o f L aPa th u iu F i b r q s u m : in het Griekfch BuhUTTet&
oy.
Heeft een teedere, bruynachtige, o f bleek-verwige, Wortel,
dunne, korte;' veezelige, en gantfeh niet knobbelige.
Wortel (g elijk ahders alle andere foorten van P a t ic h o f
R h o r i t t e r h e b b e n ) ; b itterachtig van fma ak, als ze
g ekn auw d w o rd .
.hkyt de zelve fchieten op veele Bladeren, in 't ronde Gedaant.
bij malkander u yt de aarde, van welke zommige haar ' n ^.e".
plat op de grond neerleggen, andere 2ich een weynig É ?
opwaarts verheffen. Hangen aan tamelijk korte. Steelt- ren.
jens.- zijn die van het L a p a t h ü m s a n g u in e ü m , o f
R h o r id d e r met roode gelijk bloedige Aderen, in gedaante
en. grootte zeer gelijk; ook achter aan de Steel
alderbreedft; van daar 'aflenzen fmaller wordende, en
voor in een punt eyndigende. Hebben echter geen
roode, maar bleek-groene Aderen, zomtijds een wcy-
nig rood gevlekt. De groote Ader loopt in ’t midden
regt door; waar uyt veele kleyne ter zijden voortvloe-
yen. Zij zijn een hand breed, wat meer o f minder
lang; twee groote vingeren breed. De.vèrwé is donker
groen, doch onder bleeker. Aan de randen zijn ze
liegt; eevenwel zomtijds zich een weynig omflaSnde;
doch niet Wouws-wijsce geplooyd-, matig dik van fub-
ftantie, en , in de Mond geknauwd , wat zuur én-te
zamentrekkende van aart, vermengd met een weynig
bitterheyd, ' J °
U y t haar middenfte Hert komt meeft den tijd maar Steel,
een eenige Steel voort, ontrent anderhalve voetlang ,
bijna rond, met eenige Streepen en roodachtige plekken
voorzien ; van binnen gantfeh- hief hol. De ver-
w.e is met wel zoo groen als de Bladeren zijn, maar een
weynig bleeker. Is na boven toe in twee o f drie deelen
gefcheyden; en aldaar omvangen in ’t geheel van vier
o f v ijf kleyn e Bladert jens, hol en dun verfpreyd ; aan Knopjem.'
welke aan alle kanten, en niet bij artikelen, rondom
veele ronde groene Knoppens te voorfchijn komen , ru.
ftende op kleyne, korte, eerft regt-uytftaande, maar
daar na zich wat neerwaarts buygende Steeltjcns. Als
deeze geopend worden, vertonen zich groene, drie-
bladerige Bloemtjens, van binnen begaafd met eenige
bleeke Afhangzeltjens. Eenige dagen lang blijven ze
goed. Vallen daar, na niet ter aarden neer, maar blijven;
worden grooter, en verbergen eyndelijk onder
haar, alsze tot hare volkomentheyd zijn geraakt, een
k le yn , Caftanien-bruyn , blinkend, en drie-hoekig Zaad.
Zaad.
Het zelve moet men met een waffende Maan van AanwJa.
Aiaert o f Jlpril aan de aarde beveelen 3 ontrent een n*nS*
vinger breed diepte. Na drie o f vier weeken tijds zal
het dan te voorfchijn komen : noch in de zelve Zomer
weer Bloemen en Zaad eeeven; doch daar mee ver-
fterven.
Doch indien de jonge Planten niet voor in de Zomer Aanmer*
o f teegens den Herffl, zich vertonen, gelijk- al veel-
maal gebeurd, zoo blijven ze de Winter over; inzon-
derheyd binnens huys gezet zijnde: geeven dan in ’t
volgende Voorjaar Bloemen, en in *t laatfte van May
volkomen rijp Zaad.
ü K R A CH -