
 
        
         
		1 1 1 K .   A  K  E  E  E  B  O  O  M* l i l 
 «■ >  aarde  g e b r a g t z i jn   van  dezelve aart en  quceking.  Bemin-- 
 S S 8 I   e“  gt* t   ’ , beftf  “ ,de  een  deel g™eene 
 ia ome  zwarte grond,  een  deel  oude drie-jarige kleyn-gemaak-  
 Landen  te Paardemift;  twee deelen g ro f zand,  zonder  eenige  
 beminnen,  zoungheyd,  en twee deelen Mirt van  verrotte Boombladeren, 
   wél door malkander gemengd  :  eén  opene  
 luchtige,  v r y e ,  warme,  en wel  ter  Zon  geleegenè  
 plaats,  voor alle  kpude Oofte-  en  Noordenwindenbe-  
 fchut;_ neevens matige vochtigheyd van Reegen-water,  
 altijd  m  de Zon lauw gemaakt.  In  deeze  Landen  bekomenze  
 noch Bloemen noch Vruchten:  zijn  teeder van  
 aart:  konnen  geenerley  koude  Herfft-rcegenen,  o f   
 Wmden,  veel min  eenige Sneeuw,  Nagel o f  A )» , verdragen. 
   Werden daarom,  wel droog zijnde,  ontrent  
 half September,  o f  ook wel eerder,  na  geleegentheyd  
 van  den  tijd,  binnens huys gezet,  op  een plaats,  daar  
 ze  tot m \t laatfte  van OÏlobcr,  door de opene Venfte-  
 ren ,  Lucht en  Zon konnen genieten. 
 ■ Hoedanig  Als daar na  dezelve werdén gefloten  ,  moet men  in  
 die  plaats  vuren  door  een  Kagchel  ,  langzaam  ge-  
 i S t   j ° 0 k t ;  « z f t alleen om  den  tweeden,  daarna  i e £   
 I   “ aS  :  ° ° k  moeten de Boömen  om hoog  ,  ver van  de 
 Kagchel a f ,   zijn gefield.  Als ’t  in December kouder  
 werd  ,  moet men’e r ,  op  dat’ergeen Verft in  drbme  ,  
 dagehjks twee- o f  driemaal ftokeh;  te weeten,  ‘s morgens  
 ontrent  ten  zes o f  zeeyen uren  ,  ’s achtermiddags  
 ontrent ten  eenen,  en  ’s avonds  weer  ontrent, ten  zee-  
 venen, tot dat de  felfte koude voorbij  is :  dan verminderd  
 men't vuren weer,  nagelijkmatigheyd datmen’t  
 ui. ’t eerft heeft -vermeerderd.  O p den  zeftienden  van  
 Maert h z t men’ er geheel  van a f ,  en  men  zet de ven-  
 fteren,  bij  goede warme dagen,  weehopen,  op  dat ze  
 door de  daar m IpeelendeZonneftralen verquikt,  en  de  
 lucht op nieuws gewoon werden mogten. 
 K « tc a   Gedurende  de  geheele Winter,raoèt  men  haar niet  
 «raargeno-  meer als  twéé-, o f  ten hpogften driemaal met een w ey-  
 I-  “ S Iznw-gemaakt Reegen-water  van  boven  bevochtig 
 en ,  vermits ze van naturen niet  veel nattigheyd,  in-  
 zonderheyd  niet  in  deeze  tijd  ,  verdragen  konnen  •  
 met vopr’ teegens  de Mny  ,   met een  zoele ïu d i t ,  en  
 aangename Reegen, mag men ze weerbuyten  brengen;  
 en men  .moet ze  voorzichtig  wagten,  en  wel dekken  
 voor koude nagten en fchraale -winden.  In de Zomer-tijd  
 willen ze nu en dan  van  boven  zachtjens: begoten  zijn  
 mep een weynig scoite Melden Reegcnwater,  van  elks  
 de helft, onder-een gemengd; o f  anders met Zalpeeter-  
 ■ wnter daar Duyvendrekjnn Schaapsmift in  ter weyk ge-  
 leegen  heeft  1 ( gelijk 'aangeweezén  za l werden  in  het  
 B i  go-  mtl 1 1  ■ Hoofdftuk deezes eerften  Soeks) want hier door 
 Badm.  r H K  N atuur  verftefkt,  bequamer  gemaakt  om  
 nieuwe Wortelen te vatten, en merkelijk voort te fchie-  
 i  , jen*  f t  in  ’t jaaï  ï 6j o . gezien,  en nauwkeurig 
 daar op gelet heb :  vermits twee  der zelve,  met de ge-  
 dagte Wateren begoten,  en  van mij  verplant  zijnde in  
 de hier  boven  befchreevene grond  (voorzichtig genomen  
 uyt  de  aarde,  in welke ze  u yt  Indien  herwaarts  
 waren  gekomen,  zoo datze ’t meefte der zelve aan hare  
 Wortelen behielden,  wijl ze onderwegen geen nieuwe  
 Loten  gemaakt  hadden,  maar  de  Natuur  in  zijn  
 vermogen ftil  ftond )  terftond begonden  te wallen,  en  
 voor  den  eerften December  een  halve  vinger  lang  ge-  
 lchoteh waren  ;  - daar de andere  drie,  welke  dit Vocht  
 met hadden genoten,  zich niet gereed maakten om  te  
 cmeten,  en  alleen hare Knoppen openden,  
 Bnwia. 
 uwg  ,  twee  heerlijke  lootten van Hoornen werden in 
 ■   deeze Geweften  niet anders als door hare overgezondenc  
 Zoomtjens  (hoe manlijker,  en hoe beeter geworteld  
 in hare hoüte Kaften, eerze fcheep werden gedaan, 
   om  herwaarts te komen,  hoe bequamer,om op  
 2uft een  langdurige reys goed  en in ’t  leeven gehouden 
 Thare  £ We,rdeIG   opgequeekt,  o f  door hare volkomen-rijpe  
 ■ komen.  r’,chte”  aangewonnen  :  welke  [a l  vroeg geftoken  in  
 S r i ,  Ü  Pot.’  Sevuld met de boven-gedagte  aarde,  en  op 
 ■   cen matig-warme Oven gefield  (gelijk van  de A cacia 
 is gezegt)  b f  in  een Glas gedaan,  én "boven den Oven  
 gehangen,  b f  in de warmte der Zon gefield,  om doof  
 dit Hulpmiddel aan het Zwellen  en  kijmen  te geraken  
 waar van  men  de  G uanabanus  arbor  kan  nazien]  
 mét boven  eeh  vinger diep plat gelégt móeten  zijn met  
 een  vólle Maan van Februarius,  Maert o f  April-,  zoo  
 zullen ze uytfchiéten  ,  en  binhen weynige weeken  haar  
 boven  de aarde vertonen.  Maar dan moet móet men  
 haar, weegens hare teederheyd, en  öngewóonheyd onzer  
 lucht,  Zeer hauw-wagten, en gedurig met Glazen  dek'-  
 Keji,  tot dat de Zon  zijne kracht vermeerderd,cn  der-  
 halven de dekking niet meer nodig is, als  alleen ’s nagts. 
 Doch  indien ze  tot  aan  Oktober goed blijven  f t  vvélk  
 echter zelden  gezien werd)  Zöo moeten ze in Auguftus  
 zoo  wel bij  dag als bij  nagt  vbor  veel  Reegen,  koele' 
 Lucht en Winden nauwkeurig gedekt wérden. 
 D e   zeer  eedeleCeylonfchc  C anmlböom  ,  van  na-Breederm  
 tuur d igtjcn vol fchoone Bladeren,  dié ook n ö yt, dan  eygerrrlij-  
 alleen  door ouderdom  ,  afvallen  ,  groeyd gemeenèliik  tcrbcriE,;  
 op  tot de hoogte van  een Karjfeboom.  Die van M a L  j g S g  
 nar bnftt wat kleynder:  beyde krijgen z e ,  wanneer ze boom op  
 •oud geworden-zijn, de dikte van  eens Mehfchen Heup.  Cc?lo“ i  
 Boven verdeden ze-zich  in  veele regt-opftaande, fteevi-  
 ge en  ronde Takken,  uyt  welke  weer  andere  teedere  
 Teken groeyen.  A l te Zamen zijn Ze'uytwendig groenachtig  
 ,  daaf na wordenze  uyt den  roden  afchgrauw -  
 van binnen zijn ze wit.  ’t Hout is hard,  waar aan men  
 geen  zonderlinge  reuk^ o f  fmaak^ kan  bemerken.  De  
 Bladeren  hangen’er  in meenigten.aan ,  meer  opwaarts Gedaante  
 gekeerd,  als neerwaarts gebogen:  D e  lengte en  breed-  e" cyg'n-  
 te  is  gelijk wij  hier boven  hebben  aangeweezen;  voor f ö ’“”   
 aan èyndigende ,  op  de wijze der Laurier-  en  Oranje-  *  
 bladeren,  in een ftompachtig fpits punt.  Aan  de  randen  
 zijn ze  effen  en  flecht:  kómen  voort nu uyt  deeze  
 dan  uyt  de  andere z ijde ,  digt op malkander.  Als ze  
 eerft  uytfchieten,  zijnze rosachtig Van vèrwe,  daarna  
 vercierd  met  een  zeer  aangenaam-bhhkend-groen  boven  
 na de  Zon gekeerd;  doch van  onder bleeker;  daar  
 ze  ook  veel  gróotèr.eu  zichtbarer  grodté  én  kléyne  
 Aderen hebbed.  Wanneer  menze  wrijft,  o f  van mal-  
 kander  breekt •,  geeven ze  een 'lieflijke  geur Van  zich. 
 U y t   de  voprftp  punten  der  teedere  Takjehs  koméh  
 Bloemtjens  voort ,  bij Trofenj  vier;  v ijf,  zèS en agt DcrBloe-"  
 te zaam-gevoegd;  ook wel hier en gintfeh Cen o f twéé  
 alleen  ,  ruftende  op  korte- ,  bleek-groene  Stteltjens. 
 D e  verwe  deezer Bloemen is uyt deh  groenen  w i t ,  dé  
 reuk zeer lieflijk  : . niet  grootzijn z e ,   van  Stars-wijze  
 geftalte.  Beftaan u yt zes  langwerpig-rönde,  en  voor  
 ftompachtig-tbe^ande Bladertjens; -inwendigvercierd  
 met verfcheydene Knopjens.  Alsze^enige dagen hebben  
 open geftaan,  -vallen ze,op de aarde neer yeti  laten  
 hare Vrucht agter;  welke is  langwe rfag-ron db ov en Der  
 voorzien ,  gelijk de Eykelen  ,  met  een Hoedje ,  ver- Vruchten. '  
 deeld in  zes punten,  op de wijze Van een Kroon  :  de  
 verwe is uyt den groenen  bruyn  ,  blinkende,  en wat  
 wit  geftippeld  :  daar  onder  zit  verborgen  een groote  
 Korl,  rosachtig,  en  zeef welriekend,  cloch  bitter  en  
 fcharp van  finaak. 
 Deeze  Ceylonfthe  CANEEcfeoóiiiEN  vind  men  niet in  welke  
 door  t geheele  Eyland  Ceylon  ,  maar alleen  op éeni°-é  Landftre&-,  
 weynige  plaatzen  van ’t zelve aan de Weft-zJjdé, ontrent  kezii a|-  
 'tFort Negumbo  ,  de Steeden  Columbogn  Galo ,  in  de  
 Provmuen  van  Chilamv ,  Cota ,  Hale  en Tenewara , 
 (welke  laatfte  zich  uytftrekt  na  de  Zuyder-kam  des  
 I.ands)  eenige Mijlen Landwaarts in,;,   en  nergens anders. 
   Zommige werden bebouwd,  én  door öeffèning  
 gequeekt;  andere waffen  van  zells in de Boffchen  in  ’t  
 wild.  Waarom ook de kleyne  Landftreeken  ,  waar  in  
 deeze Boomen  zich  vertooflén  ,  werden  genoemd de  
 Kaneel-landen. 
 U y t   de  Wortel  deezes  Booms  (wiens  Kaneel-bafi Camphar  
 tot in den derden Graad warm en droog is )  komt niét ujt de  
 alleen  een  aangenaam  Water  v o o r t ,  van  reuk  als  de Wortc^*  
 Campher,  maar  ook  ( een zeer  aanmerkens-waardige  
 **  3  zaak! )