
 
        
         
		143  B eschryving  der.  lage  B oomen,  en H eesters,  IIB oek,' 
 L U I   H   O   O   F  D   S  T   U   K . 
 G E Y T E N B L A D 
 144 
 £En  aangenaam,  derlijk-,  welriekend,  
 vette  genoeg  bekend  StruveL  
 ^ gewas,  werd in  ’t Neederlandfch niet  
 ^  alleen  dus >  maar  ook  na  het  Latijn  
 C aprifo lië  ,  defgelijks  M ammet-  
 jens-k r u yd   ,  en  W eewinde  genoemd. 
   In  het  Latijn  C aprifo lium  ,  Pe r ig l y -  
 menon,  en  L ïl ium   int er   spinas  ,  dat  is ,  L elie  
 onder  de  D oornen ,  ter  oorzaak ,  dat deeze Stru-  
 •vel  een  zeer  lieflijke  reuk  van  zich  g e e ft,  en  veeler-  
 weegen in *t wilde ,  onder  flegte  en  fteekelige Heeft c-  
 ren^  opgroeyd  :  in  ’t  Hoogduytfch  G e y s z b l a t t ,  o f   
 ook  W a l d t g il l g e n ,  zoo  veel  als  Bofch o f  Woud-  
 Leelien:  in het Franfch C hevre fu e ille ,  o fV iN C i-  
 bosse  ;  en  in het  Italiaanfch  C aprifo glio . 
 Hier van  zijn mij  in haren aart bekend geworden  drie  
 yerfchéydene foorten j  als t 
 I.  C aprifo lium  flore  r ubr o .,  o f   Geytenblad  
 met  roode  Bloemen.  I I.  C aprifo lium  G ermani-  
 cuM  flore  luteo  ,  o f   Geytenblad uyt  Duytfchland3  
 ‘met  een  geelachtige  Bloem.  III. C aprifo lium  pe r -  
 fq lia tum   I t a l ic u m , o f  doorgeboord  Geytenblad uyt  
 Ltalien ,  van welke foort  de  Bladeren >  regt in  ’t midden  
 harer Steel*  könftig worden  doorboord:  om welke  
 de  Bloemen >  in  ’t  ronde  zittende,  aardig  in  twee o f   
 drie  orden boven malkander,  zich zeer  fchoon  en vermakelijk  
 vertoonen.  A l te zamen zijn ze van  eeven  dezelve  
 Oueehmg eii Waarneeming.  . 
 Zij  beminnen  uyt  eygener  aart een  gemeene,  zan-  
 aarde  ^jge ^  flegte;  ook  een goede wel-gemeftte aarde  :  een 
 z ij bemin- opene,  vnje ,  luchtige ,  wel  ter Zon geleegene;  immers  
 zoo  geerne als  een  fchaduwachtige  plaats j  en veel  
 Reegen;  o f  ook matige vochtigheyd. 
 Geevèn wel ieder jaar  (de twee eerft genoemde fóor-  
 ten  in de Maanden Junius  en  Juliu s3  de derde,  o f  dé  
 doorgeboorde  uyt  ltalien ,  in  Jt  begin van May)  ,  be-  
 ziensrwaardige  ,  wel-riekende  Bloemen  ,  maar  zelden  ,  
 en  alleen  bij  heete  en  goede  Zomers,  volkomen  rijp  
 Zaad',  doch het C aprifolium  Per fol iatum  ÏTAr  
 LiGUM ,  o f  het  doorgeboorde  Geytenblad  uyt  ltalien  ,  
 nimmermeer in onze Landen  ;  immers  gantfch  zelden.  
 Eeyenwel heb  ik in  te  jaar  16 7 1 .  ook op andere jaren  
 daar  na  , ,  volmaakt  rijp  Zaad van deeze foort gewonnen  
 :  het welk in  te volgende Foor jaar met een waflen-  
 de Maan van Maert 3  in mijnenThuyn binnen mijne ge-  
 boorte-ftad  Groeningen gezayd zijnde  ,  in  de na-zomer  
 genoegzaam  is  voortgekomen  ;  waar  van  alle  liefhebbers  
 noch  leevende  Planten  konnen  getoond worden,  
 te Gemeldde Zaad deezer Gewajfen legt befloten in  eén  
 Vrucht,   uyt den geelen rood,  o f  Oranje-vèrwig, wanneer  
 ze rijp is. 
 Bij  gebrek van  te Zaad, konnen ze aangewonnen wórden  
 door  hare  jonge  teedere  Takken,  noch geen  Bloemen  
 gedragen hebbende ;  welke men  *s Zomers  in  de  
 aarde buygd.  Haaft fchieten ze  Wortelen.  In  te volgende  
 Voorjaar frtijd men ze  van  de  oude  a f;  en  men  
 verplant ze in  de voor-befchreevene aarde, met een waf.  
 fendeMaan van Maert. 
 R R   A C H T E   N. 
 DE   Bladeren,  'Bloemen  ,  en  Beziën  van dit  Gewas  
 zijn d roog,  zeer verwarmende,  endunma-  
 kende'van aart.  Mógen op geenerley wijze inwendig  
 gebruykt worden; inzonderheydniet van Vrouwen  
 ,  vermits ze  haar onvruchtbaar maken  ,  en in  lee-  
 vens-gevaar Hellen. 
 H. Tragus  Het Gediftilleerde Water  der  Bloemen is aangenaam  
 lib. 2.c.96.  van  fmaak,  lieflijk van reuk, en mag vryelijk gebruykt  
 worden.  Hier  van  eenige  leepekn vol met wat Zu y- 
 Aanwinning. 
 Galen,  lib,  
 de Simpl,  
 ïacul. 8. 
 ker driemaal’s daags  ingenomen  ,-  verkoeld  de  imven-  
 ge  brand ;  verzacht  de  Hoeft ;  neemt wech  de  Eng-  
 borftigheyd:  is goed teegens  te onheyl van Wonden  en  Fuchf.  
 vuyle  Gezwellen  :  verdrijft de vlekken des aangedichts3  ca 
 en de hitzigheyd der O ogen* wanneer menter hier in  nat 2,°’  
 gemaakte doeken  oplegt. 
 De  Bladeren en  te Zaad worden gemeenelijk gedaan Taèerru  
 bij  de  Zalven  3  welke  men  g eb ru y k t, tot  Hoofd- Hb. 1  
 wonden ,  veroorzaakt door Lood  o f   Staal;  want  dus  
 verfterken ze  te  H o o fd ;  zuyveren de wonde;  doenter  
 te vleefch in groeyen,  en geneezenze. 
 D e   Bedien gedroogt,  tot fto f gemaakt,  en daar van  
 een  Drachma met Wijn  ingenomen ?  drijft  de Water-fian-li/>^  
 lojftng voort j bevorderd den arbeyd der zwangere Vrou- §§j||y  
 w en ,  en  doed  haar  gemakkelijk  verlojfen.  Verzacht  
 ook  de  M ilt  ;  en  neemt  wech  de  pijn  der  zelve: 
 Maakt  ze  kleyn  ,  o f   verteerd d e   ook  wel  geheel, Wofe, B;  
 als  men  dit  middel  veertig  dagen  na  malkander  ge-^ faP,14-  
 b ru y k t;  volgens  het  berigt  van  D ioscorides  en  1?'  
 Plinius.  1 
 L IV   H O O F D S T U K . 
 R O S M A R Y N . 
 Tt  wel  bekend  Struvel-gewas ,  ook Verfchey.  
 ^  yan  elk  zeer  bemind ,  weegensr  zij-de namen,  
 ne natuurlijke krachtige,  verwerkende  
 eygenfehap,  en  altijd blijvende groen-  
 heyd  ,  word in  het Neederlandfch al-  •  
 leen met  deezen  naam  beteekend:  in  
 het  Latijn  geheeten  R o sm ar inum   ,  o f  R qsmari- 
 NUS  CORONARIUS  ,  Ook  LlBANOTIS  COROFÏARIA  : 
 in  het Hoogduytfch  R osmarein  :  in  ’t Franfch  Ros-  
 marin ;  en  in  ’t  Italiaanfch R o smarino. 
 Hier  van  zijn  mij  in  haren  aart  bekend geworden zes  
 des beziens-waardige  en gantfch  veranderlijke foorten j  
 tew e e te n :-   -, 
 I.  R osmarinus  coronariüs  l a t if o l iu s .,  ofwfchey.  
 breedgebladerde Rofmarijn.  I I.  an gustifo liu s ,  ° f^ foor'  
 Rofmarijn  met ftnalle  Bladeren.  III.  A ureus  A n-  
 GLicus,  o f  Engelfche Roftnarijn3  zoo wel met geheel  
 goudgeele3  als met groen  en geel  doormengde  Bladeren,  
 van  een  zeer  fchoone  aanfehouwing.  IV . Foliis A r-  
 genteis ,  o f  Rofmarijn  met  witte  als  dilvère  Bladeren, 
   op de zelve wijze,  niet minder bevallijk., V . J n°-  
 dorus  ,  o f  Rofmarijn donder eenige reuk.  V I .  R osmarinus  
 sy lvestris , o f  wilde Rofmarijn.  A l te zamen  
 zijnze  van  eeven  de  zelve  Oueeking  en  Wmy~  
 neeming.  . 
 Zij beminnen.een gemeene,  zandige  aarde,  met  een Wat^°c  
 weynig twee7jarige  Paerdemiff  en  ’t  Mol van  verrotte  - bemia,  
 Boom-bladeréh  dóormengd  :  eeri  opene,  luchtige, nen.  
 vrije ,  warme  ,  wel ter Zon gèleegérie plaats.,  eri in de  
 Zomer veel Water.  Bloeycn  niet  alleen,  als ze.eenige  
 jaren  oud  zijn geworden,   in  ’t begin May, maar gee-  
 ven o o k ,  in dën’ianvang van JuUus,  volkomenzwart-  
 yeiwig rijp  Laad.  „   •.  ■ .. T„  ~  - 
 In onze Geweften vallenze zeer teeder,  en bezwaar- Tm  
 lijk kan men ze de  Winter  over behouden ,  vermits ze  
 geen  fterke Vorft Itonnen uytftaan.r  ‘ Moeten,  derhalven  
 ( met een waflènae Maan van  de  Maert  in. Potten geplant  
 ,  o f  met dezelve Maan van September uyt de aarde  
 dpgenomen,  en  in Potten verzet,  dan  ter deege met  
 Water begoten zijnde)  in  ’t laatfte  van O El ober, p f  wat  
 eerder,  na  dat  de  jaarstijd  zich  aanfteld,  boven wel  
 d roo g,  binnens  huys  worden  gebragt,  op  een'goede  
 plaats,  daar ze  doör  de. opene  Venfteren  Lucht  
 en  Zon mogen genieten  zoo lang als doenlijk is.  Moeten  
 ook  ,  in vriedend W ee r,  zoo wel voor veelGjoc  -  
 ten,  als voor de warmte des vuurs,  gewacht,  en gedurende  
 dien tijd met matige, voor al niet te veel,  vochtigheyd  
 onderhouden zijn.  ^  ‘   f n 
 u $ R o s e m a r y  N. 
 I  jn de Win-  Een gentcene Vbrji binnens  huys  doed  haar weynig  
 Itcrdjd  fchade;  en  noch  minder,  als  men  de  Pórten  tot  aan  
 m g i   de  M i   des  f ooms}  «o k  geheel,  in  droog kaf  
 I  van  Boekweyt  doed  zinken,  o f  dezelve  daar  mee  be^- 
 dekt  ;  in  een  plaats  daar  niet  fterk  geftöokt,  maar  
 weynig  o f  niet  in  .gevuurd w o rd ;  en  die  'luchtig  is.  
 Want de warmte des vuurs i  als ze een wijl  tijds  duurd,"  
 is haar  zeer  fchadélijk.  Worden o o k  hier d oo r ,  desgelijks  
 door veel Water  (wijl in  zulk een geleegentheyd  
 de  Wortel  ligtelijk  van  verrotting  word  bevangen)  
 fchielijk zwart.  Als de Maand  Febntmui ontrent ten  
 eynde gelopen,  en  de meefte koude voor bij is, W d e n   
 degeene,  welke  met  't   gemeldde  ka f bedekt zijn ge-  
 weeftv weer ontdekt;  en men laat haar >  gelijk in  den  
 aanyang der Winter,  de Lucht door de Venfteren  weer  
 genieten,  tot aan  t begin van A'pril;  ter Welker tijd zij  ’  
 met eèn donkere reegenachtige Lucht weer buyten  ge-  
 bragt,  en gefteld worden op  een plaats,  voor de fteïke  
 Zonneftralen bevrijd. 
 » la r -   wil  iemand  deeze  Potten  in  de Maert buyten  ftel-  
 Kmg.  Le??. me,t reegcnachtig’,  donker Weer,  zonder Zónne-  
 I   fclujn,  ’t mag ook wel gefchiedenj  maar liij moet dan  
 toezien.  dat hij  haar  nauw  wachre  voor  een  droogt ,  
 fihrale-,  bajrigc en  heldere Lucht,  defgelijks  voor Lu.  
 de nagten  :  want door deeze haar fchadélijk zijnde din-  
 .  gen wordenze,  eer men  ’tweetj van  1  leevèó  beroofd:  
 en dus zou men al zijn moeyte,  door de geheele Win  
 ter aangelegt,  te vergeefs hebben gedaan.  Hier óp dan  
 ■   itaat te letten  ,  op  dat  men  deeze  Gmaften niet taogt  
 verliezen  in  de  ontroerende,  en  ligtelijk  vertèerende  
 ■   Lucht deezer Maand Maert. 
 E T   >  worden  hier  -aangewonnen  op  drie vetfchfeydene  
 ■  wijzen:  .  ■ 
 ■ 1 1   menze  uy td ePotten  neemen,  eninan- 
 » B o oms. df re ^ z e tte n  ,  in.dien ze daaf in  te groot o f  te fterk geworteld  
 zijn,  met eenwaflendè'Maan  van Maert,  zoo  '  
 het  dan  met  een  flappe  tijd:veelffegend f  ïanders  in  
 Afrtl.  O f  ook in de grond  van  eit^Bed,  ten halven  
 harey Ik t t e *   ;  o f ,   indien  ze  tamelijk lang  en  onder  
 haal zijn,  laten zinken tot aan 'degroene'hladeren.  Dus  
 cmeten^al  de  Takken  wortelen-,  wélke  men  in de Zomer  
 veel  Water  g e e ft:  al  te  zamen  in September op-  
 neemd;  en  in  het  volgende  Voorjaar,  van  malkah-  
 öer  gefcheyden  zijnde,  verplant;  ook  rijkelijk  met  
 Boor joa.  begic t>  tot datze aan Y  waffen zijn, 
 l p  Tal.  •  t en  anderen,  worden ze  aangewonnen  door  hare  ,  
 ■ as.  Iraks na  ’t  eerfte  Omrtier  der  Maan in Apr il -,  afge-  
 hieedene  o f  afgebrokene jonge Takken,  wélke men m-  
 Iteekt in Potten,  Vaatjens,  o f  op andere Plaatzen, ontrent  
 een vmger-lengte diep,   o f  wat  meer,  na  dat ze  
 groot zijn  ,  aan  een donkere  en  fchaduwachtige plaats;  
 daarze,  m den  tijd.yan zes o f  agt wecken, geen Zonue-  
 tcnijn  konnen genieten.  OnderfufTchen  moet men ze  
 dikmaal begieten met Reegen-watér,  daar Schapenmift  
 ingewpyktis;  zooknjgenze haaft Wortelen,  ehgroeyéh  
 t e  door zeer krachtig;  niet  alleen  deeze. jonge,  maar  
 okde W e   Hier na moet men ze weer in g o S é  Lucht  
 »o0r haar en  Zon  ftdten.  ,  . 
 ® d-  "  y p j   ^ S e n ,  wórden ze  ook  vermeerderd dóór  haat  
 p  *  ’  ^  welke met een  waifende Maan van April in  
 ODeen  o f  andere Vaatjens hol  en  luchtig geZayd;  ook  
 kom  7 3ime  geZet  werd‘  De  bier  v4n woort-  
 nen  ‘¥■ ",  B°omti'nns 8 3  teeder van aart,  en k o n -' 
 den  de “ tfte  Winter  over behouden  worde  
 maS ze  niet verplanten,  ook niet veel kouter  
 . . . f t~rK£eKexlmn  ontfangen.  Gedurende de Win-  
 nie  mj D2e  °nderhoudén met flegts een  vreynatveM  
 ey d ’ vermits kare teedere wortelen niet veel  
 l^marijn  J erdra§en konnen. 
 i d t t   i tn -   :  van a a ^   W i ï É 1 JCof 0NARtna  t-ATiFOLrus;  o f 
 Ê  dm^ r-£roc’“  kaderen,  is harder  
 | dmea-  de B ü  WI^ deueZ,e Landea  zick   alder.bequaamA  
 p i j c  over laten behouden.  .  ^ 
 ^   R osmarinus  sylvbstris  odora-Tus ,   o f   ’ 
 ROM M  E L  B  fe  Z  ï Ë 
 2 4ÖiK 
 wilde welriekende Rofmarijn-,  en  dé R oshÎârinus  in -  
 o dorus,  o f  Rofmarijn  zonder  reuk,,  zijnde de hard-  
 ice van al de andere,  geeven  in deeze Geweften -,  in  het  
 laatfte van May en  ’t begin yan  Jm iu s ,  tuffchën  hart rim"''  
 lakyem,  zoo wel boven als ter-zijden  voortkomende  
 veele Tros-wijze bij malkander gevoegde  Bloemen  be-  
 ftaande uyt v ijf  kieyne Bladertjens;  gelijk de  C istus,  
 van  een geele -Verwe  ;  ftaar  n iet,  als  met  zeer  goedé  
 : H M » 8 volkomen  en rijp Zaad-,  het  welk men  ziet  
 befloten in  ronde,  doch langwerpige en  voor fnits  toe-  
 J p ? d e  : Bezien,  o {  Zruchten,  Konnen,  ’s  Winters  
 binnens  huys  verzorgd  teegens  fterke  Vorft ,  zonder  
 grböte moeyte  bewaard,  en  door  hare bij  de  wortel  
 Of bovén dé aarde uytgelópéne  jonge  Scheutjens, .  wel-  lUnwi»  
 ke  men  ten  halven infnijd,  en  hiet aarde aanvuld,  ge-  “ ‘“S-  
 noegzaam  verinéémgviildigd  wórden.  Als  ze  Wortelen  
 welne-  
 kchde,e  
 reukloozi 
 hebben  gefchötën  ,  neemt  men  ze  met  een  waf-  
 fende  Maan  van  Apr il  van d'e oudé  'af,  én  tacn  ver-  
 plant ze  in  Potten. 
 K R A C H T E N . 
 DE   Roftnarijn  is .warm  en  droog  ih  deii  tweè-Cart.  
 den  gtaâd ;  eëh wéinig tb zàihën-trekkénde en  
 dun-makende van  aart  :  Zeer  góed  tot gebruyk 3°"  
 m  fpijzen ,   en ook tót  artzenyen  ;  want  zij  geeft  een  
 góede geur, en verfterkt.  Op Wijn met Vlier-bloemeh  
 gbrtt,  is ze  zeer dienftig teegens de Waterzucht. 
 De  Bladeren gedroogd,  gepulverizeert en dit fto f in  
 varflche  wonden gedaan,  genèezén dezelve;  'ook aller-  
 ley  Schurfthcyd.  Met  Wijn  gedronken ,  ftillen  het  
 Braken.  Op  Ijet  Hoofd gélégt,  verfterken dé Hart-  
 fenen  ,  en  droogeii  öj>  allé; koude  vochtigheyd.  Binnens  
 huys  gebrand;  drijven Zé  daar u yt de  peftilentia-  
 le  Lucht. 
 Het Zap dér Bladeren,  vermengd met Canafy-zuy- Wtoftor.  .  -,  
 ker,  verfterkt  ’t Gezicht ;  neemt wech  de fthellen van  î 3' 3'  
 de O ogen,  en  de lopende  vochtigheyd der zelve.  7' 
 D e   Bladeren  in Wijn gediflalfeert;  eh  daar van  ge- Galmat  '  
 dronkefi,  genéeft de Geelzucht •  verfterkt het Hoofd,  '  . 
 de  Maag,  én  het Hért ;  geneeft de  M iltzu ch t,  en  '   '  
 neemt wech alle verftopping.  Is goed teegens de vallende  
 Stekte,  _en  de  BeroerAheyd ;  fcharpt de Geheugénis ,  
 en  t Gezicht: belet  de  Zinkingen op  de Tanden, maakt  
 een  goeden  Adem ;  flopt  de  Buykloop  ,  eh de  witte  
 Vloeden der Vrouws-perfpnen ;  tweemaal ‘s daags daar jÉein 'rè  
 Van,?e* ° .nken:  rey n>gd het  Sloed;  geneeft het Colijkj  -ï.fol. w .   
 verdrljfd  hét  Vergift-,  en  dóed zweetèn,   als men zich  
 daar op wel lâat toédèkkéh.1 
 k3c Zolen,  o f  dé Aftch van gebrand  Roftmarijn-hout,  -nt.Lonicé/.  
 dienen,  om  dé Tanden  te zuyveren,  en  vajt te maken;  L l '  
 neemeiï  def Zelver geelheyd wech,  en  doen zé  wit worden, 
   als ihen z‘er zómtijds meê wrijfd. 
 D e   Conzerve van  Roftmarijn-bloemen  j  venvarthen- Voion. lik  
 d e ,  Vèrteerende,  dooifnijdende,  afvagende,  ó p e n e n - “ P-4-  
 dé  ,  verfterkende;,  en  van  Zommige  Anthos  ge- X“- k^3‘  
 noemd)  werd zeer veel gebruykt;,  verfterkt Zeer krach-  ‘  
 tig   de  Geheugenis,  het  Verftand,  en  de  Maag.  Is  
 Dok van  een groote werkirig teegens  al de voorgemeld^  
 de  gebreèken. 
 De  Oly  deéZèr  Bloemen  verteerd  allerley  lU-tèeke- Letmius  
 nen.  verdi ij fel  de  donkerheyd  der  O open ;  helpt  het  Hefb.  
 Gezjcht  -,  defgêlijks de gebrandde,  en  teroerdde,  daar f i f 7  “ k‘  
 mee  in  de  Nek  én  elders  geftreeken.'  Is  zeer  dienftig  
 op  de Gefcheunheyd gelegt,  met O ly  van Éyeren  
 en  Camillén.  Het Zap u yt de Bloemen geparft,  word  
 Vàh yéele voor één Balzem gebruykt : maakt een fchoon  
 en zuyver Vel;  ook een  klààr Gezwicht. 
 t  Zaad met. W ijn  ingénomën  ,  dóed  wel  Water Hm,lib.  
 loffen :  is  goed  voor  de  Geelzucht,  vallende  Ziekte  :  24- capnu  
 verwekt der Vrouwen  Maand-ftonden,  en  geneeft  de  
 gebreeken  der Borft. 
 D e   wilde  Rofmarijn  is  niet  zöo  krachtig vân  geur,, Ceft9>, Ütt±  
 Vermag echter alles wat dë tamme uytwerkt.-  *  ram.Herb, 
 ( x .* &   r > J