
 
        
         
		2ich gahtfch hol in de rondte,  gelijk die van de Canna  
 Jndica  (Indiaanfch  bloeyend  Riet)  of een  gemaakt  
 Peeper-huysje :  welke  daar na van de Wind beweegd  
 wendende,  met een kleyn gedruyfch kraken,  ook lig-  
 telijk breken. 
 Gedaante  Uyt ’t middelfte  en  bovenfte Hert  komt  eerft een  
 der Bloe-  eenige  zeer  dikke  en  ronde  Blocm-tros  voort,   met  
 ïncn*  zommige kleyne bladertjens als  bedekt,  op een dikke  
 en  ronde  Steel  ruftende;  welke  ( na  ’t  vergaan  der  
 Wit-geele Bloemen ,  beftaande uyt  vijf fmalle Bladeren  
 ,  een kleyne hand of daar ontrent lang)  grooter,  
 ja tot tien of twaalf voeten toe hoog werd,  en dan gezien  
 met  dertig,  veertig  of  vijftig  krom-gebogene  
 Vruchten  beladen.  Deeze voortkoming gefchied zeer  
 haaftig ;  ook eerft regt opftaande,  doch hangen daar  
 na aan korte en dikke Steelen,  drie of vier bij malkander  
 gevoegd,  van welke de alderbovenfte  zelden hare  
 en  der  volkomenheyd verkrijgen.  Ieder Vrucht  is  een  voet  
 Vruchten,  of meer lang,   en in de rondte  zoo  dik  als  een Mans  
 arm,  of een middelmatige Concommer,  ook inwendig  
 van zulk een fubftantie ,  of vleefch, doch zonder eenig  
 zaad:  in ’t eerft effen,  glad,  en groen;  maar rijp geworden, 
   trekt ze na ’t geel,  en geeft dan een aangename  
 reuk van zich:  heeft voor aan een fpitze punt;  op  
 ’tligchaam eenige weynige verhevene rugs-wijze hoogten; 
   ook een dikke huyd, o f Schel, die zonder moey-  
 te kan afgenomen werden  :  is inwendig bleek uyt den  
 rooden ;  wit,  of lijf-verwig;  fchoon  van  coleur ;  
 zacht  om in te bijten,  als Meel  en  Boter;  voorzien  
 met eenige roode,  half-maans-wijze in ’t rondgeftelde  
 dradige ftreepen, in zulk een geftalte als men in de Con-  
 Dcr  zelver commeren  ziet,  zeer  aardig.  De /maak,is  zoo  aange-  
 finaak.  naam,  lieflijk,  en gezond',  dat ze met recht een Para-  
 dijs-appel mogt werden genoemd.  In veele Geweften,  
 zoo wel van Ooft- als Weft-Indien,  leeven de gemeëhe  
 lieden  van  deeze  Vruchten ,  en  houden ze  voor  een  
 .lekkere koft :  want ze hebben een vaft ,  digt vleefch.  
 Men  kan ze  derhalven  bij  andere  Spijzen  koken,  of  
 braden,  confijten;  ook,om haar lang goed te behouden, 
   in de Zon,  of in een Oven,  drogen. 
 Vermee-  Wanneer  de  onderfte  Vruchten  deezer  tros  rijp  en  
 nigvuldi-  geel beginnen te worden, op de verhaalde wijze,  fnijd  
 alleen^  mcn  geheele Stam met zijne tros tot  boven de aar-  
 hare ge-  de gantfch af;  zoo rijpen met’er tijd  al  de  andere  na  
 boorte-  orde, en. daar mee verfterft de Wortel t’eenemaal.  Daar  
 plaats.  na  komt  weer  in  des  zelven  plaats  ’t  grootfte  en  
 fterkfte,  bij de  oude Wortel uytgefchoten,  jonge L o t :  
 dit  gaat  dus  gedurig  toe.  Telkens,  Jaar voor Jaar,  
 geeft  ’t  nieuwe L o t ,  eeven  als  ’t  voorgaande ,  hare  
 Vrucht,  en  verfterft dan weer.  Deezer wijs vermeerderen  
 z e  zich alleen in hare natuurlijke geboorte-pldats,  
 en blijven eeuwig-durend;  inzonderheyd ,  wanneer ze  
 zijn geplant in een vochtige aarde. 
 Muf*mi-  De Musa  minor  crücigera ,  of  Bana-  
 n„  cruct-  NiEBOOM  met  een  kruys-dragende  Vrucht,  werd  van  
 fera.  veele in ’tNeederlandfch geheeten Adams-vygeboom,  
 om  dat,  gelijk  zommige' willen ,  Adam  van  deeze  
 eedele  Vrucht  zou gegeeten hebben  :  ook wel Para-  
 DYS-APPELBOOM  ,  InDIAANSCHE  V yGEBOOM  ,  of  
 Verfchey-  Bakovensboom.  Boven deeze namen voeren ze in ’t  
 de namen.  Latijn die van  Ficus  Indica fructu minore;  Ficus  
 A dami;  Pomum  Paradisi,  en  Bacoba  :  bij  
 de  Portugeezen  werden ze  geheeten  Pacoeira  :  in  
 Congo Q uibua-aqjjitiba  :  de Vrucht zelfs,  quiti-  
 ba,  Pacobete;  doch van de Portugeezen Pacoba.  
 Befchrij-  Van  aart  en fubftantie  is  deezen Boom de vóorge-  
 jing .  dagte gelijk ,  doch waft van naturen niet hooger ,   als  
 tien,  twaalf,  veertien of zeftien maat-voeten.  Heeft  
 een groote ,  bruynachtige  kpobbel-wortel,  met eenige  
 witte veezelen voorzien :  uyt dezelve  ziet men in een  
 korte tijd opfchieten hare Stam,  zoo dik als een been;  
 Gedaante  fponsachtig, groen, wat blinkende,  niet anders als uyt  
 derBlade-  Bladeren  beftaande ,  welke  aan  beyde  zijden ,  onor-  
 reu.  dentelijk boven malkander, voortkomen, hangende aan 
 dikke Steelen,  ontrent een voet lang,  of noch langer. 
 DeeZc Bladeren, bekleed met een zeer aangename bleeke  
 groenheyd, zijn drie, vier, en vijf voeten lang; ontrent  
 anderhalve  of twee voeten in ’t midden breed ;  voor,  
 en achter aan de Steel wat fmaller,ook voor aanftomp-  
 rond  eyndigende ,  en  van fubftantie  als  Aderen,  de  
 voorige gelijk:  uyt welker H e r t,  of bovenfte groote Bloeflcm.’  
 ronde  en  bruyne  Knop,  de  Bloemen  voortkomen ,  
 tros-wijze te zamen gevoegd,  en  eerft als met kleyne  
 half-ronde ,  geftreepte en bruyn-geverwde  bladertjens  
 bedekt;  welke haar daar na van malkander doen,  en,  
 als  de  Vruchten  groot  wérden ,  vergaan.  Deeze zijn Vruchten}  
 die  van  de  voorgaande  Boom  in  alles  niet  ongelijk,  •  
 doch welriekender :  die naderhand van een twèe,  drie  
 of viervoeten lange, onder zeer breede en dikke, boven  
 wat  dunner,  en "met’er tijd  van  dag  tot  dag  grooter  
 werdende,  ook gemeenlijk regt-opftaande Vrucht-tros  
 (  van de Franpoifen in de Americaanfche Eylanden R egime  
 genoemd)  gevolgd werden ;  aan welke zeftig', Meenieto  
 tagtig,  honderd,  en  dikmaal  noch  meer  Vruchten  
 werden geteld;  zoo dat twee Mannen  aan  eene Trar,  
 over een ftok gelegt,  of daar aan gebonden ,  genoeg  
 te  dragen  hebben.  Eerft  zijn ze  van  verwe  groen ,  
 daar na geel:  ontrent drie-hoekig-rond, een halve voet  
 lang, zoo dik als een arm,  of matige Concommer. Lang  
 houden ze aan  zich een gedeelte harer verwelkte Bloem:  
 hangen aan  korte fteelen ,  zeer  digt  op  malkander  te  
 zamen gevoegd;  van welke de onderfte eyndelijk door  
 hare zwaarte neerwaarts hellen ;  en zijn niet zoo krom  
 als de voorgaande;  doch van binnen wit,  en in’tmidden  
 aardig als met een kruys voorzien.  Deeze inwen- Smaak*  
 dige fubftantie is veel weeker ,  als die van de voorhee-  
 nen gedagte  kan derhalven niet zoo  bequamelijk  ter  
 fpijs bereyd werden ;  maar zijn alleen om  uyt de hand  
 te eeten, en dan zeer aangenaam, wegens de bijzonder-  
 zoete en lieflijke Jmaal[.  \ 
 Zij vermeerderen haar zelven op de voorheenen aan-  
 gewezene  wijze  der  andere :  waar  door ze  dan,  eens  J  
 op een plaats  geplant  zijnde,  voorts  altijd  groeyende  
 blijven. ~ 
 K R A C H T E N . 
 DE Vruchten van deeze twee fchoone Boomen zijn Krach  
 warm  en  vocht  in  den eerften Graad.  Rauw vruchten  
 gegeeten ,   geeven  een  tamelijk  Voedzel,   aan deezer  
 *s Menfchen Ligchaam:  zijn zeer goed voor de verhit- beycJe  
 te  Nieren ,  Longe,  en  teegens  brandende  Koortzen:  oomen?  
 drijven ’t Water af:  zijn de Maag aangenaam,  en verwekken  
 luft tot Venus werk-  Gekookt genuttigd, vervrolijken  
 ze  ’t  Hert  ongemeen.  De  Steelen  aan  de  
 Varkens  te  eeten gegeeven ,  maken dezelve vet.  De  
 Stam  en  Bladeren  verftrekken  de Elephanten in Ooft- ^e^yk  
 Indien  voor  een  aangename  fpijs./  De  Bladeren voor  
 haar  zelven  werden  ook  van  veele Indianen gebruykt  
 tot  Tafellakens,  Handdoeken ,  Servietten ,  Peeper-  
 huysjens,  en diergelijke dingen. 
 De Tronk, zelfs in ftukken gefheeden ,  en in Water  
 gekookt,verfmelt gantfchlijk daar in:  echter blijft het ^elfs.en  
 Water  zelfs  helder en klaar.  Nochtans venvt het al- zeldzaam-  
 lerley witte  Stoffen,  ook  Lijnwaden  en  Cottoenen, heyd daar  
 geevende die een bruyne coleur,  wanneer ze daar in na ontrcn *  
 behooren gekookt,  of ook maar eenige dagen daar in  
 gelegt  werden. 
 IX  H O O F D S T U K . 
 PEEREBOOM. 
 ■P ’t Neederlandfch dus genoemd ,  werd in Verfchey-  
 ’t Latijn geheeten Pyru s : in ’t Hoogduytfch  de namen.  
 Birnbaum :  in ’t Franfch Poirier :  van  
 de Italianen Peraro. 
 Men vind van dezelve overal veele ver-Verfcbil«  
 fchillendc 
 lenJeSoor.  fchillend? Soorten;  onnodig al dieverfcheydentheeden  
 ten.  te befchrijven, weegens ’tgroote getal.  Behalven noch,  
 dat  een  Peer  op  yerfcheydene  plaatzen  dikmaal'met  
 een bijzondere naam werd  uytgelproken,  fchoon den  
 aart eenerley is. 
 WatV?de  Peezefio^iw* beminnen een gemeene en van naturen  
 lij1 bemin- ^eenachtige grond,  wel doormengekmet oude Koeyen-  
 ncn.  ®n Paardenmift,  en met za n d ,  inzonderheyd zoo de  
 aarde, waar in men haar planten zal,  hard,  of kley is:  
 een opene ,  luchtige en vrye plaats; ook veele vochtig-  
 heyd.  Nieuwlijks geplant zijnde,  willenze geeme dikmal  
 met water begoten werden ,  tot dat ze ten vollen  
 beklijfd  zijn  ,  en Wortelen  genoeg  hebben  gevat.  
 Doch  hier  bij  ftaat waar  te  neemen,  indien de grond  
 Voorhoed-  van  zich  zelven  vochtig is,  dat men  dan  niet  anders  
 zei.  als oude Paerdemift moet  gebruyken  :  is ze van natu-  
 ren droog,  zoo  moet  men  alleen Koeyen- en Varkens-  
 mift neemen,  vermits dan de  Paerdemift  te hitzig is,  
 ja ook zelfs de Boom doen fterven  zou ;  inzonderheyd  
 indien ze  op  de  Wortel  quame te leggen ;  waarvoor  
 men  zich  voorzichtig wagten  moet,  niet  alleen  on-%  
 trent deeze,  maar  ook alle andere Boomen. 
 Reyniging.  Allerley  ongeleegentheeden van koude  en vorft kon-  
 Snoeying.  nen ?e verdragen.  Brengen rijpe Vruchten voort,  zoo  
 wel  in  de. Zorper  als in den Hèrfft.  Willen geerne in  
 ’t Voorjaar gezuyverd zijn van ’t aanzittende Mos ,  of  
 andere  onreynigheeden aan de Schors',  ook in Februa-  
 rius gefnoeyd van  de  overvloedige  Takken,  met  een  
 afgaande Maan,  gelijk hier boven van de A ppelboom  
 is gezegt. 
 Moe men  De Vrucht, of Peer ^ deezer Boomen, moet in droog  
 dePeercn  Weer met de hand werden afgeplukt,  ook ,  indien’t  
 kaïfhoif-  ^an  ^  Jnet  een  volle Maan  :  inzonderheyd 
 den.  diend men dit in acht te neemen bij deHerfft- of Win-  
 ter-peeren,  welke dan veel langer konnen duren  :  ook  
 werden ze  veej  fmakelijker, - bekomen dan eerft haren  
 rechten  aart en geur,  als’er eenige malen Neeve l,  of  
 een  kleyn Pijpje■>  oyer gekomen  is.  Moeten  op  een  
 drooge en luchtige  plaats  bewaard werden ,  gelijk de  
 Appelen ;  niet op malkander gelegt.  Deezer wijs kan  
 men  niet  alleen  deeze  ,  maar  ook  de  Zomer-peeren,  
 lang goed houden. 
 'Aanwin-  Deezen Boom werd vermeerderd en aangewonnen op  
 mnS  drie bijzondere wijzen.  Eerft,  door de konft van Enten. 
   Ten anderen,  door ’t Zayen der Korlen.  Ten  
 derden,  door manier van Inoculatie.  
 door de  De Enting gefchied  alderbequaamft op zijns getijkj  
 fcKtaJ™  te weeten op een ■ vÜePemfiam,  van eenKorl voort-  
 ^   gekomen s  gezayd geweeft in't Voorjaar,  met een afgaande  
 Maan in Maert,  gelijk voorheenen van de A ppelboom  
 is gezegt: Want vermits hier een rechte-ver-  
 eeniging der  beyde  naturen  gefchied,  zoo werd ook  
 een finakelijker .Vrucht voortgebraigt.  Maar daar in de  
 naturen  verfcheydenheyd  valt,  wil ’t met de Ent niet  
 alleen qualijker voortmaar ook geeftze een onaangenamer  
 Vrucht,  wegens de ftrijdige natuur van de E n t,  
 en de Boom waar in hij gegrift werd. 
 Door-  In ’t Zaeyen  der Korlen ,   hefnoeyen  der Takken ]  
 Zajing.  affnijden der Hert-wortel,  befprengen of begieten der  
 Bloeflemen,  en bewaring,  zoo teegens Zwarte Vliegen  
 als Rufz,en,  moet men eeven zoodanig handelen,  als  
 van de A ppelboomen is gehoord. 
 Waarate-  Daarenboven moet men hier indachtig zijn ,  dat de  
 ontrent de nieuwhj ks - afgeiheedene  Enten  niet  terftond  mogen  
 'maniervan werden  ingezet;  want dan fwellenze eerze gevat heb-  
 Enten.  ben,  waar door ze hare  natuurlijke  vochtigheyd  verliezen  
 ,  en allenskens  verdrogen.  Men moet ook geen  
 Entc fteeken op een jongen Boom,  ten zij hij een Jaar  
 te  voren .gezet  is :  want als hij  eerft Wortelen  heeft  
 gefchoten,  neemd  hij  de Ent dies te beetér aan;  die  
 dan  ook  daar  na  krachtiger  groeyd,  en  bequamer  
 Vruchten geeft :  doch hoe naarder aai? de grond,  of  
 Wortel,  hoe  beeter  en  fterker;  in  teegendeel  hoe  
 hooger de Enting gefchied,  hoe zwakker. 
 ■  W ij iemand Enten na  eenige anejere Plaatzen. verzen- Hoe Enten  
 den,  die fteekze  in  varflche Potaarde,  o f  in een Knol,  tc  verzen-  
 o f  in een doos met nat Zand,  zoo   zullen ze  lang goed  d'n'  
 blijven. 
 De Inoculatie  gefchied  in  ’t laatfte van  J u liu s ,  op Dcrdewüc  
 jonge Loten  ,  bij  de W o r te l,  o f  aan  de  Stam  uytge-  zc.  
 lopen,  een  hand breed de een boven de  ander:  o f  obk  Inoculatie >  
 op jonge Boompjens  zelfs, van  Korlen voortgekomen,  
 welke  hare Hert-wortel noch hebben,  o f  die men  haar  
 alreeds  heeft  benomen  ,  ’t welk  verre  ’t beft is ,  ver-  
 mits-ze  dan grooter  en  fchooner Vruchten geeven.  Als  
 nu de Loten  zijn  aangegaan;,  en  in 't volgende Voor-  
 jaar  beginnen  u yt  te  fchicten,  werdpn ze boven  alge-  :  
 fneeden,  tot op  een vingerbreed na aan de  bovenfte/»-  
 oculatie,  zonder  eenige  andere  uytfchietende  Loten  
 daar aan  te laten blijven  :  anders zouden deeze  ’t  Voed.  
 teel  na  zich  trekken  ,  en  de  Oculatie  daar  van. beroven. 
 Deeze geinoculeerde  Boompjens moeten  niet  v e r z e t!n acl>t  
 worden vö'or  't  tweede Jaar daar n a ,  alsze uyteefcho-  t=  
 ten hebbjn:  komen  anders  zeer ligt te  vergaan,  gelijk  nccmcn'  
 de  dagelijkfche  ervarenheyd  zulks  genoegzaam  leerd. 
 O o k   moet  men  Oogen  neemen  van een wel-dragende  
 Boom,  om  die in  een andere te zetten. 
 W il iemand eene deezer Boomen,  o f  ook een ande-  Tijd van  
 re ’  j Vm  W.at  Voor een  *°ort Wj  zijn mag  ,  opneemen  opnamen,'  
 zonder  eenig  gevaar,  en met een  afgaande Maan ver-  T5r'  
 planten,  die  knijp  eerft  met  de  nagelen  zijner  tVee  P *”  ™‘  
 voorfte vingeren aan de Baft,  envoele,  o f  dezelve los  
 i s ,   d an o fze  vaft z i t :  is ze lo s ,   zoo moet de Boom  
 op geenerley wijs werden gerept,  o f  hij  zal gewiffelijk  
 verfterven:  maar  zit ze vaft  aan’t H o u t ,  zoo k a n ’t  
 zonder ongeleegentheyd gefchieden,  alwaar ’t  'va. Z f  rilt  
 zal ook-niet- vergaan,  noch  eenige andere Boom,  dusdanig  
 verplant  ;  maar  in  teegendeel  dies  te  beeter  
 groeyeri,  vermits hij  dan geen zap heeft.  D it gebeurd  '  
 alle Boomen,  tweemaal in ’tJaar:  en  op  deeze los-zit-  
 tmg des Bafts moet men  goede  acht  neemen,  indien  
 men geene Boomen verliezen,   maar dezelve wel doen  
 voortkomen wil. 
 D e   Boom  dus  qpgenomen,  moet  van  zijne  T op  Wat daar  
 meer  dan  de  h e lft,  en een  weynig  aan  al  de punten  ontrent  
 zijner Wortelen ge&oeyd  zijn.  O o k  moet men goe-  “  b&  
 de  zorge  dragen,  dat  de  aarde  over  al  de  Wortelen  zor^c?"-  
 komt  te  raken,  op  dat'er  g;een  holligheyd  tuflehen  
 blijve;  anders  zou ze daar fchimmelen  ,  tot merkelijk  
 nadeel  des Booms:  moet  ook weer geplant werden ge-  
 lijkze te  vooren heeft geftaan;  de zijde,  die na de Zon  
 geftaan heeft,  weer na. Z on,  doch een weynig dieper,  
 met een  afgaande Maan,  svoormiddags;  voomament-  
 lijk wanneer z e  boven  de  aarde is  (ind ien’tz ijn   kan,  
 want  dan  geeftze  een volkomener kracht aan  alle Ge-  
 waflèn  des Aardbodems van die Lugtftreek) in de Maand  
 November,  December, ' Eebruarius,  o f  Afaert;  maar  
 niet  op  den  dag,  wanneer’er  een  Eclips  zal  komen  : Eclips:  
 want  alles  wat  dan v erzet,  geplant  o f  gezayd w o rd ,  werking.'  
 t  zij  van Boomen ö fKm yd en ,  is gemeenelijk’sdoods  
 eygen;  vergaat en  fterft met’er tijd;  werd  zelden weer  
 groen,  o f  koomt bezwaarlijk weer te voorfchijn. 
 Daarenboven,  indien eene deezer,  o f  van een ander Andere  
 llach  der  Boomen  ,  geplant  zijnde,   yerfterft,  2ÖO waameew  
 moet men3 v o o r ’t  derdejaar daar na,op dezelve plaats m*nScn»  
 geen  andere  zetten  :  o f  indien  ’t  moeft  gefchieden,  
 vermits ’telks geleegentheyd niet  is,  de plaats  zulk  een Ontrent de  
 lange  tijd leedig te laten leggen,  zoo zal men de  aarde,  aarde,  
 in welke de Boom  is uytgegaan, gantfchlijk wechdoen,  
 de  ku yl  veel  grooter  in  ’t  rond  uytgraven  ,  en  met  verflorvca  
 nieuwe aarde vullen;  ook wel doormengen  en behoor- is.  
 lijk voorzien met oude twee-jarige Koeyenmift.  Indien  
 men  dit  verzuymd  te  doen,  zoo  zal men  bevinden,  
 dat de  Boom,  in  zulken plaats gezet ,  niet alleen  ligte-  
 lijk  zal  komen  te  verfterven,  maar  ook  de tweede,  
 derde  en  vierde  daar  n a ;  gelijk mij  op  verfcheydene  
 tijden,  en neevens mij  meer andere weervaren  is. 
 KRACH