169 C I S T V S.
o f Ciftus Ledon met breede Bladeren, Cistus Ledoh
folio coRDATO , o f Ciftus Ledon met Bladeren na de
vorm van een Hert. Cistus Ledon Populea fron-
de, o f Ciftus Ledon met Bladeren van een Populier: en
dan noch meer andere. Meeft alle zijn ze van eeven
dezelve Queekjngtèlj JVdarneeming.
KV at voor Zij beminnen, een,. luchtige > zandige , goede, niét
c.n fchimrnelige o f qualijk-riekende aarde ; met een wey-
fcardczy big tweeTjarige Paerdemift en wat-Mol van vergane
■ icgccre . genoegzaam doormengd : een opene ,
warme y r y e , en wel ter Zon gekegene plaats *. ook
matige vochtigheyd. 1 Geeven in, deeze Geweften ieder
Zpmer niet alleen' Bloemen, maar ook volkomenrij
g JZaad. Blij ven zeer zelden, langer dan tien * o f ten
• 1 hoogften twaalf jaren, hier in ’t; leeyen* Zijn tamelijk
hard'van Natuur,^ konnen echter-geenzins veel koude
Reegenen ó f fterke Jforfi verdragen. •
Hoedanig » Werden derhalvenf niet een wallende Maan van April
|?feij waar» in Potten gezet zijnde , met den aanvang > o f ten hal-
■ jenomen, ven óer Maand Ottobey, ; na geleegentheyd Van de jaar-
H * tijd , .binnens huys gebragt op een bequame plaats $
daar z e , zoo lang de koude het niet verbied* de Lucht
en.Zonneftralen zoo wel over nagf als dag mogen ge-
i, voor- nieten. Men moet haar onderhouden alleen met ma-
Bichtigge- tig Rpe^en-water , , rl^uw gehiaakt ; want een weynig
B ^ S 1 te véél in de Winter kan de wortelen haaft verderven |
^Eerden, ookwillen-ze ongeerne, bij vriezend W ee r , een ladg-
~ durige warmte des vluirs ontfangen. Alderbeft is het *
haar te. .Rellen op een plaats -daar niet gevuurd werd ,
dóch zonder dat ze daar bevriezen konnèn. Niet voor
‘t begin y,an Apr il, of,wat later,. na dat de -tijd goed is,
nióe&men ze met een zoete Reegen-, o f donkere lucht,
weer biiyten brengen, voor koude nagten dekken, en
inzonderhêyd haar, bewaren voor d rooge, fchralé,
. hayrige O ofte- en Nbqrde-w inden; want deeze doen de
|§§ bladeren fchielijk verdrogen , in een k r im p en , en te
• gelijk de geheele Stam vergaan. ,
fccfchrij- Het,,Cistus Laurifolius , o f Ciftus met Bladeren
van Laurier, fchiet op u yt een veelvoudige en bruyn-
^ÊLurift y e r w iWortel, vier vpeten hoog. Heeft een bruyn
l^fw.of Hout, uyt eygener aart zich verfpreydende in veele
^Biftusmet taye, buygzame, groene, ronde,matig dikke,ruyg-
Vaan achtige^ijde-takjens, van een vetachtige Lijmigheyd,
Bller, vaft-klevende ; en fterk * echter aangenaam riekende.
Aan. dezelve zitten lids-wijze veelvoudige en beziens-
waardjge Bladeren, niet hoog boven malkander* twee
^ B - regt teegens over tw e e , ruftende op korte dikachtige
Stcelrjens, en onder omhelzende hare Steden, vercierd
met een fchoone donker-roode verwe. Deeze Bladeren
^ B zijn een kleyne vinger, wat meer o f min, lang) ’t lid
van een vinger breed, na de Steel o p’tbreedfte,en daar
rond töe-gaande, doch navooren eyndigendc in een
Ipits punt; vet van aart, tamelijk d ik, en zeer aangenaam
van reuk: boven, o f na de Zon gekeerd, donker,
o f zwart-groen van v erw e ; onder bleek, ruyg-
achtig, en, als men ze aanraakt, zeer kleevende: aan
de randen op en neer , gelijk de baren der Z e e , zeer
aardig en fubtyl gefronfd; in ‘t midden voorzien met
drie groote Aderen , op de wijze van de Kaneelboom;
Waar uyt zeer veel kleyne na de randen uytlopen. Als
men ze in Mond knauwd, bevind men ze zeer fterk
van geur en bitter van fmaak, te zamen-trekkend, de
|P Mond en Keel geweldig verwarmende.
Bloemen. TufTchen deeze Bladeren komen met’er tijd uyt (de
punten der bovenfte , en ook der ,z,ijde-Jcheuten , ver-
fcheydene roodachtige Steeltjens, voorzien met groo-
&ud- m, ronde en dikke Knoppen; welke, de een na de an-
^K'oppen. der zich openende , zeer groote , geheel w itte , vieren
vijf-gebladerde , haaftig zich opdoende, en maar
eenén dag durende Bloemen te vo.orfchijn brengen.
Deeze afgevallen zijnde ,. laten na ronde, o f ontrent-
ronfe Knoppen, gevuld met kleyn bruyn Zaad, op de;
B ^ wijze der andere foorten.
^Ëdftns mi. Het C istus minor R osmarinifolius , o f lage
170
Ciftus met Bladeren van Rofmafijn > geeft Uyt een tee- mr Rorm^
dere * bleek-bruyne , en niet weynig in dc Mond te rinifoiim,
zamen-trekkende Wortel zeer veele ronde^lids-wijs ge- bge
ftelde , voor-over leggende , donker-róode, ook een 3j^jUesr^ ct
weynig blinkende, en van naturen brofle-, teedere tak* van Roi-
je n s ; aan wélke veele bladert jens groeyen y digt bij maujn.
malkander gefteld, een kleyne vinger-breed, wat meer
ö f min , lang j ontrent een ftroo breed , in *t midden
óp ’t brêedfte -, voor en agtër ftomp-lpits toegaande *
ruftende op korte ropde Steelt jens , twee en twee regt
tegens over malkander gefchikt j aan de randen effen
en fle ch t; boven bleek-groèn , van onder witachtig •, Gedaante
doch niet blinkende: in het midden vóórzien met een der
regt-doorgaande-, o o k , op de wijze derRofmarijn, hol rcu‘
.ingedrukte, groote, en van onder zeer zichtbare Adery
u yt welke .eenige we.ynige andere na de randen vóort-
fchieten. Zacht zijn ze van aart t hebben geen zonderlinge
fmaak.; eevenwel een genoegzaam te zamen-
. trekkende kracht. Ligtelijk werden ze geel * en vallen ter
aarden neer. Tuflehen deeze Bladeren komen teegens
denZ/erJ'j^veël'e zéér teedele z.ijde-td'kjeni -, vercierd met
een groot getal bladert jens’, uyt den groenen bleek-
wit-verwig, , wolachtig , zeer fmal, ook op de wijze
der Rojmarijn aan de randen na onder toe als óm gekruld
: boven is in ‘t midden een geutje.
U y t eenige voorfte punten der dïkfte takjens fchie- Bloemen,
fen voort vier, zes, agt, o f tien bij en boven malkander
gcftelde knopjens, niet zeer dik , maar wat lang- •
werpig-rond j voor wat fpits toegaande, een weynig
ruygachtig* groen-verwig, met èenige roode uytwen-
dige ftreepjèns voorzien, en gemeenelijk neerwaarts aan
har e Steelt jens hangende. Als ze haar de een na de ander
open doen, vertonen zich fneeuw-witte, een weynig
gefronftte Bloemen, beftaande uyt ronde bladert*
jens , welke in het midden veele geek Knopjens Zaad;
hebben. Van onderen laten ze zien drie bladertjens
vaö een bleeke verwe, voorzien met eenige ru y g e ;
groene, ook roode uytwendige Streep jens, rugs-Wijze;
welke niet afvallen, maar in; haar zelven verdrogen * nalatende
driehoekig-ronde kleyne Knopjens, met een
bleek niet geheel rond naadje gevuld , gelijk de andere
foorten van Ciftus.
Zij werden in deeze Geweften aangewonnen op twee Aanwiri-
bijzondere wijzen. .V. f ; . ttwg,
Eerft , door Zaad, *t welk mét een w^ffende Maan door haar
van M a er t, April o f May bol en luchtig , niet meer Z.aad:
dan een ftroo-breed diep , in Potten werd geZayd.
Waar van de opgekomene jonge Boorntjeps,, als ze
noch niet meer dan een vinger-breed hoogte hebben
gekreegen > met een wafTende Maan daar uyt genomen,
en in andere Pottén verplant moeten worden, op dat‘er
niet meer dan drie , v ie r , o f tén hoogften v ijf in eene
blijven j anders' zouden ze de een de ander , door hare
veelvoudige Wortel-making, ‘tvoedzël beneemén * en
alzoo ge.zamentlijk verderven. Dus verplant zijnde * '
moet men ze zes o f agt dagen voor de ftralen der Zon
hoeden , dekken * en met een weynig Reegen-water
befprengen.
Ten anderen , dóór hare Takjens, met een Pennè- hoorbare
iiïes zéér v o o r z ich tigw c e g en s hare teederheyd , ten ^sikjens,
halven ihgefneeden , en in de aarde gebogen. Zelden
zullen ze voor ‘t tweede o f *t detde jaar, ja zommige
no ytj wortelen Vatten. Als ze nu dezelve hebben vër-
kreegen , mogen ze niet vóór dat ze twee jaren öud
zijn, en de ópnëeming verdragen konnen,van de oude
afgefneeden, en met een waffehde Maan vin April verplant
werdef). Ondertuflchen is door de ervarcntheyd
en vlijtige opmerking bekend , dat deèze aanwinning
niet zoo goed is, .als door Zaad..
Alle C istus annuus ,• o f boven-verhasidé Ciftus * Èengt der
die. niet meer als ,eene Zomer duurd , werden ieder verfchcy-
Vborjaar, met een wafTendé Maan in April * elk hij-
zonder niet diep gezayd in een,Pot, gevuld niet dé hiér
> boven befchrevene aarde * en op een warme plaats ge-
L 3 zst.