
 
        
         
		Boom  tc  veel  hout  krijge.  Dat  het  befte  faifoien  tot  behoorlijke  fnoeijing  in  de  
 maand  Maert  was,  in  welken  tijd  men  aan  de  loten  mets  kan  fienj  gelijk  t  ook  een  
 voorfichtig  fnoeijer  p a f t ,  de  kragt  van  eiken  takte  waardeeren  e n ^ d   toe  te  hen ,  
 dat  men  een  fterke  meer  laft  oplegge,  dan  een  fwakke  :  dog  dat  het  de  veihgfte  wijfe  
 van  fhoeijen  was  ,  indien  men  nevens  de  t’famenvoeging van  den  bovenften  tak,  een 
 o f  twee  botten  overlaat.  . . .   ,  , 
 N u   was  het  bevochtigen  nog  overig  ,  waar  mede men  op  fijn  tijd  de  droogte  van  
 lucht  en  aarde weet  te  boeten:  Hij  betoogde,  dat  die  een  naarftig  bouwer  voor  al  nut 
 was.  Dat  de  teedre  Bloemen  ,  foo  wanneefer  geen  regen  v a l t ,  wel  meeft  moeten  
 befproeid  worden.  Dat  alle  water  niet  even  goed  is ,  maar  dat  ftroomwater,  om  dat  
 het  door  fijn  loopen  en  vloeijen  felf verdunt  en  warm  word,  beft  is  voor  t  bevocht 
 t e n   der  Tuinen  ,  als  mede  het  regenwater,  |   welk  in  bakken  word  gevangen,  om  
 dat  h e t,  door de  bewaaffeming  v an 't  luchtvyer  gekoefterd,  de  vrugtbaarheid  der H o ven  
 wonderlijk  voortfet.  Dat  de  befte  tijd  van  bevochtigen  was  de  morgenftond  en  
 d’avond  op  dat  het  water  door  de  kragt  der  Sonne  met  te  heet  werde. 
 Daar  bij  Voegde  h ij,  hoe  ’t de  plicht  van  een  braaf  Kruidkenner  was,  gelijk  als  op  
 een  wachttoorn  te  fitten  kijken,  e n ,  als  een  Schipper  uit  de  achterfteven,  het  geheele  
 vlak  van  den  Tuin  met  wakende  oogen  te  doorfien  :  alle  winden  te  leeren  kennen,  
 om  te  weeten  ,  welke  koelte  voor  de  Gewaffen  g o ed ,  o f   quaad  fij  ,  wat  onweders  
 men  in  een  betrokke  lucht  heeft  te  vreefen,  daarenboven,  met we ken  forg  men  de  
 uitheemfche  Planten,  die  uit  vergelegene  Werelds-deelen  in  defe  kille  Geweften  wor-  
 den  overgevoerd,  tegen  ’ t   ongemak  van  de  lucht  moet  koefteren  en  behouden.  
 Ontallijke  dergelijke  dingen  erinnerde  hij  hem  ,  en  liet  niets  onaangeroerd;  daar  bi,  
 handelende  van  de  Krachten,  en  Sappen  der  Kruiden,  en  wat  dienft  de  Artzen  uit 
 yder  Plant  konden  halen.  , . .   r . 
 De  Vader,  fijnen  Sone  dus  geleeraard  hebbende,  en  nu  verfekert,  dat  ,  bij  lijn  
 overlijden,  en  foo  ’t  hem  opgedragen  wierd,  hij  fijn  ampt  foude  konnen waarnemen,  
 befloot,  den  felven,  om  hem  des  te  meer  te  verfterken  ,.  buiten  t  Lands  te  lenden,  
 op  dat  hij  met  brave  verftanden,  die  in  de  Hoven  ,  en  Hooge  Scholen  groore  Plant-  
 kenners  waren,  vriendfchap  makende,  door  dien  ommegang  ,  en  geleerde  tlamen-  
 koutingen  vafter  foude  werden  ,  en  meer  en  meer  vorderen  in  ’t  gene  hij  uit  hem  
 hadde  verftaan.  Weshalven  op  den  weg  die  mannen,  welke  door  den  roem  hunnes  
 verftands  de  Franekerfche,  Utrechtfche  en  Leidfche  Akademie  veel  luifter  toebragten,  
 gegroet  hebbende,  is  hij  in  den  jare  d o   lo c   LIX.  getogen  na  Vrankrijk,  die  Meeft-  
 reffe  van  alle  fraaiheid  ,  en  vafte  wetenfchap,  dewelke met  alleen  tegen  ltalien,  maar  
 alle  Landen  kan  uithalen  in  gelegentheid  van  Tuinieren;  om  dat  het is  een  Land  van  
 feer  gefonde  en  gematigde  lucht;  alwaar  nochte  de koude  des winters,  nochte  de  brand  
 der  Somerfonne  den  Planten  niet  laftig  o f   verderffelijk  i s ,  nemende  foo  veel  van  t  
 Zuiden  ,  als  tot  het  matigen  van  de  Noorder-koude  noodig  f i j ,  ’t welk  tot  het  voortqueeken  
 van  Bloemen  o f   Vruchten  allerheilfaamft  is. 
 1  De  faam  van  fijn  Vader  hadde  hem  in  de  Hooge  Scholen,  welke  hij  in  t voorbijgaan  
 befogt  had,  tot  geleerde en  vermaarde  Mannen  toegang  gegeven. 
 Defe  had  hem  te  Leiden  verworven  de  vriendfchap  der  beroemde  en  alomme  door  
 hunne  geleerdheid  bekende  mannen  Adolf  Vorjim  ,  eenes  grooten  Vaders  groóte  Soon,  
 Hoogleeraar  der  Artfenij-  en  Kruidkunde  ,  en  Joan  de  Laat I   Antwerpenaar  die  
 Godsdienfthalven  met  fijn  Vader  fijn  Vaderland  verlaten  hebbende,  fig  aldaar  begeven  
 h ad ,  een  man,  feer  vermaard  wegens  de  brave  gedenkteekenen  fijnes  verftands,  
 de  befchrijvinge  van Weft-Indiën,  een doorgeleerd W e rk ,  en  Vitruvius,  treftelijk Schrijver, 
   met  feer  geleerde  aanmerkingen  uitgegeven.  .  , 
 Als  hij  dus  in  Holland  hem  felven  door  gelijkheid  en  navolginge  van  fijns  Vaders  
 wetenfchap  ,  en  naams-beroemdheid,  bij  deftige  mannen  in  aanfien  gebragt  had,  
 is  hii  na  Vrankrijk  gereift,  en  heeft  in  die  allerbequaamfte  Landftreke  ,  omme  vremde 
 \  a   ver« 
 verftahdtn  aati  te  lokken,  twee  feer  grootè  vrienden  en  hoogachtërs  van  fijn  's  V a ders  
 naam  gevonden  Wilhem  Davijfon,  Schot,  Raad;  en  Arts  des  Konings,  Opfien-  
 der  van  ’t  Koninglijk  Huis  en  Artzenij-kruyd-Hof,  mitfeaders  Vefpafiaan  Robijn  vermaard  
 Kruidleefer  der  Koninginne,  So on,  foo  ik  meene,  van  dien  Robijn  ,  met  wien  
 fijn  geëerde  Vader,  als  hij  tot  oeffening  van  fijn  vernuft  aldaar  was,  gemeetafaamlijk  
 had  omgegaan.  In  defer  gefelfchap  ,  en  ommegang  kreeg  hij  tot  de  Koninglijke  
 en  der  voortreffelijkfte  mannen  Lufthoven  ( welke  in  Vrankrijk,  {onderling  te  Parijs  
 overvloedig  fijn )  ftrax  toegang,  en  befag  aldaar  in  die  welbebouwde,  en  van  aller-  
 ley  uitgelefënfte  gewaffen  overvloeijende  hoven  het  gene  hem  namaals  tot  groot  gebruik  
 was  ,  foo  dat  hij  uit  die  bijwoohinge  en  vriendfchap  wenfchelijke  Vruchten  
 trok, 
 Vrankrijk  doorreift  ,  en  de  dooiluchtigfte  Tuinen  van  dat  Rijk  bekeken  hebbende  
 ,  als  hij  nu  twee  jaren  in  Vrankrijk  had  doorgebragt,  vervaardigde  hij  fig  tot  de  
 wederkomft,  maar  liet  fig,  eer  hij  weder  te  huis  quam >  te  Angers,  in  ’t  Lionnoifeh  
 met  den  eertitel  van  Leeraar  der  Geneeskunde  voorfien. 
 Hij  volvocrdë  fijn  reis,  na  dat  hij  fijn  hart  in  Vrankrijk  had  opgehaald  ,  en  ,  in  
 fijn  Vaderland  gekeért,  ga f  hij  teffens  blijken  van  groote  vordering  ,  die  hij  in  defe  
 reifè  in  de  Kruidkenniffe  gedaan  had.  Zijn   eerwaarde  Vader  bevond,  ftrax  na  fijn  
 wederkomft  ,  uit  gemeenfaam  gefprek  met  h em,  dat  de  onkofteh,  aan  defe  reis  gehangen, 
   niet  qualijk  hefteed  waren.  En  dewijl  hij  voor  fijn  vertrek  vertrouwt  had;  
 dat  fijn  Soon  in  tijd  en  wijle  een  beroemd  Kruidkundige  foude  werden,  oordeelde  
 hij  ,  om  fuik  een  werk,  met  foo  veel  forg  gadegeflagen,  voor  fijn  overlijden  te  vol-  
 voeren  ,  niets  raadfamer  te  fijn  ,  als  met  alle  vlijt  defe  Vrucht  volmaakter  te  doen  
 rijpen.  O o k   konde  de  Soon  nergens  beter  vorderen  ,  als  onder  ’t  beleid  van  foo  
 een  braven  Vader  ;  want  nimmer  worden  de  vernuften  gelukkiger  onderwefèn,  dan  
 wanneer  fij  Meefters  erlangen  ,  die  na  hunnen  aart  gefchikt  fijn,  die  de  manieren  
 der  leerlingen  ,  en  hun  begrip  grondig  kennen  ,  en  door  langheid  van  tijd  door-  
 fien  hebben  ,  tot  wat  levens-manier  hunne  finnen  hellen  3  voornamentlijk  als  daar  
 bij  kome  ,  dat’er  aan  de  wille,  genegentheid,  beproefde  geleerdheid  ,  en  ervarend-  
 heid  des  genen  ,  die  ’t  leerampt  fal  waarnemen,  niet  getwijfeld  word.  Des  is  t  geen  
 wonder  ( dewijl  hij  dit  alles  door  een  beter  geboorte-lot  had  verkregen,  te  weten  een  
 Meefter,  die  fijn  welgeliefde  Vader  was  ,  daar  bij  een  volmaakt  Kruidkenner,  en  
 die  de  naauwfte  kenniffe  had  van  fijn  a a r t ,  van  welke  hi j ,  om  foo  te  fpreken,  de  
 voortteler  was )  dat  hij  in  defe  diepe  verborgentheden  volflagen  bedreven  wierd. 
 Hij  dan  ,  van  fijn  Vader  foo  onderwefèn  ,  dat  hem  niets  van  ’t  gene  de  fchran-  
 dere  ontdekkers  ooit  hadden  nagevorfcht  onbekend  was  ,  vond  geraden  ,  fomtijds  
 fijne  wieken  te  beproeven,  en  anderen  te  verklaren,  wat  hij  van  fijn  Vader  geleert,  
 en  felf  buitens  ’s  Lands  waargenomen  had.  Waaromme  hem,  als  ’t  de  nood  vereifte;  
 ’t  fij  dat  d’oude  man  fiek  ,  o f   van  huis  was,  niets  meer  ter  harte  ging  ,  dan  fijn  
 plaats  te  bekleeden  ;  ’t  welk  de  vergaderde  toehoorders  niet  onaangenaam  was.  O o k  
 heeft  defe  beurtwaarneminge  de  faam  van  onfès  Amptgenoots  geleertheid  veel  voort-  
 gefet  bij  elk  e e n ,  dien  de  gaven  van  fijn  verftand  nog  onbekend  waren.  Dus  
 hadde  de  Hooge  Schole  nu  in  plaats  van  een  ,  twee  mannen,  die  den  leergierigen  
 defe  wetenfchap  leeraarden.  Als  dit  geen  klein  geluk  fcheen  ,  waren  alle  vrienden  ,  
 amprgenooten,  en  die  eenige  kenniffe  aan  den  ouden  Man  hadden  ,  daar  over  feer  
 verblijd  ,  en  hielden  hem  gefègend  met  een  Soon  van  fbodanig  een  aart  :  ’t  welk  
 hem  foo  aangenaam  was  te  hooren,  dat  het alle  verdrietelijkheid  des  ouderdoms  fcheen  
 af  te  wiffen ,  en  defèlve  geneugelijk  te  maken. 
 s  Vaders  ouderdom  viel  nu  dag  aan  dag  fwaarder;  en  vermits  dë  oude  luiden  ge-  
 meenelijk.,  gelijk  als  een  van  fèlfs  gebluft  vier,  fchijnen  te  iterven,  en  als  rijpe  Boomvruchten  
 afvallen,  alfoo  wierd  hij  in  fijn  volle  rijpheid  ,  dog  echter  toen  men  ’t  minft  
 duchtte,  wechgerukc. 
 *  SJc  =♦? Nau