2 1 1 B esc h r y v in g d e r l a g e B o o m e n , e n H e e s t e r s , I I B o e k , i
L u c h t , en aangenaam-zoete Reegen. Vo or koude ■
vriezende nagtèn, fchrale, hayrige "winden, moet men
haar' voorzichtig wachten, en wel dekken.
A»nwin- Zij werden in deeze onze Geweften, aangewonnen
nü,g op vier bijzondere wijzen, teweeten:
door jon- Eerfi dqor hare met een volle Maan van Ap ril, Scp-
gc Tak- tember o f Aiaert, afgefneedene jonge Takken, welke
kcn* men fteekt in een P o t g e v u ld met goede , zandige,
en een we ynig, o f geen, gemeftte aarde ; daar na dezelve
field op een donkere o f fchaduwachtige plaats,
bevrijd voor de Zon, en zomtijds een weynig van
boven met Water begiet. A g t o f tien weeken lang
moet men haar op deeze plaats laten blijven; daar na
langzamelijk haar w at meerder Lucht doen genieten;
doch niet voor in Augujlus haar ten vollen voor de
Zonneflralen bloot flellen. Dus vatten ze eyndelijk Wortelen,
en groeyen genoegzaam aan.
Door Ten anderen, door haar Z a ad ; *t welk met een afgaande
Maan van November o f Maert, niet meer dan
twee Stroo breed diep, hol en lu ch tig , werd gezayd#
in een P o t , gevuld met de boven-genoem.de grond,
daar na gezet op een warme plaats; De daar van.
voortkomende jonge Planten mogen ter verplanting
niet opgenomen worden , voor dat ze drie jaren
oud zijn.
Waar uyt U y t deeze wijze van aanwinning ziet men dikmaal
dikmaal voortkomen zeer aardige veranderingen, welke met
fchoone lufl werden aanfchouwd. Dedagelijkfche érvarentheyd
verander- toond ons de waarheyd hier van. In ’t jaar 1 6^6 heb
lijke foor- dus vcrkreegen een Phyllireaboom , met bleek-roode
komen° kanten aan zijne Bladeren zeer fchoon vercierd : ook
met een drie jongen van dezelve foort in ’t jaar 1670 op nieuws.
Voor- *t Eerfl gedagte Boomt j e , vier jaren oud, heb ik , zeer
beeW’ daarom gebeeden zijnde , gezonden aan Monjieur
C harles de G ivry , Apotheeker binnen Amjler-
dam ; die het eenige jaren daar na aan een derde ver-
k o g t, voor een goede zom gelds. A ls ik in ’t jaar 1660.
in ’s Gravenbage quam, vond ik het noch wel gefield
bij Monjieur W arner vander Groen : die het in
zulk een waarde hield, dat hij het voor minder als drie
honderd guldens niet wou a f liaan.
Door bo- Ten derden , door hare boven-de aarde (want zel-
de voort r" ^en Z*et men kaar u7t de Wortel jonge Loten voortkomende
brengen) laag uytfchietende Takken: welke men voor-
Takken. zichtig ten halven infnijd, op de wijze der Angelieren,
ontrent 5t lid van een vinger lang; zachtjens in de aarde
b u y g d , en met een boute Haakje vaft fleekt, eensdeels
om dus te verhinderen de weer opfpringing ; an-
ders-deels om dies te minder beweegd te konnen worden
, en zoo veel te bequamer wortelen te mogen
krijgen. Als dan dezelve een jaar, o f meer, oud
geworden zijn , moet men ze van de oude afheemen,
en met een volle Maan in de voorheenen genoemde
Maand in Potten verplanten.
DoorZuy- Ten vierden , door de konft van Z uygen , o f Inleg-
gen, of gen . bet welk behoord te gefchieden op een Alater-
* va*- 3 o f ook op een Celafirusboomtje ( van welke
beyde hier boven in het x x x v n . en x x x v u i .
Hoofdfiuk^ gehandeld is) in ’t laatfle van Maert o f ’t
• begin van April, met een wallende Maan. Do ch de
gemeldde Boomtjens moeten hier toe genoegzame dikte
hebben bekomen.
Befchrij- D e Phyllirea ilicea , live ilicis cocci-
Phfuirea PlanöifeR.<e folio , o f Phyllirea met blade-
mct Blade- Ren v a n co c c iN iL iE B O O M , van naturen uyt een
ren van de bruyne Wortel Struvelachtig, en in deeze Neederlan-
'len niet hooS öpfchietende. krijgt veele teedere en
korte, bleek o f vaal-geverwde brofTe Takjens , voorzien
met eenige grijze Stippelen , aan welke de Blode-
re» zitten, digt op den anderen gevoegd, ook "emee-
nelijk twee en twee ontrent regt teegens over malkander
gefield. Deeze zijn donker bleek-groen, en blinkende
van verwen ruftende op zulke korte en kleyne
Steelt yens , datze fchijnen aan de Takjens zelfs vaft gehegt
te liaan. Ongelijk zijn ze van grootte; doorgaans Gedaan*,
ruym een vinger-breed. D e onderfte aan de Takjens der Bi1(u
lopen gemeenelijk voor geheel ftómp-rond to e , gelijk rcn'
de hier bijgaande Figuur vertoond: waar teegens al
de andere in een fpits punt eyndigen. Aan de randen
zijffze aardig, net, doch niet diep, Zaags-wijzè,
maar gantfeh niet Doornachtig getand. Staan ftijf en
fteevig. Zijn hard, en wat dikachtig van aart, als men
ze in de Mond knauwd gemeeftelijk te zamen-trekken-
de; in ’t midden vercierd met een regt-doorlopendé
groote Ader', uyt welke door ’t geheele Blad zeer veele
, digt bij malkander gevoegde, zichtbare, en aan de
randen halve Maans-wijze rond in malkander toelopende
, kleyne , beziens-waardige Adertjens vloeyen.
Niet anders als door ouderdom vallen deeze Bla- Der ^
deren ter aarden; tuffehen welke voortfpruyten de men:
Bloemt jens, aan kleyne Takjens T ros-wijze bij malkander
gefield. Zijn k le y n ; van verwe uyt den bleek-
geelen groenachtig. Beftaan u yt vier en v ijf Bladert-
jens. Hebben vanbinnen zommige zeer kleyne Nop jens. Der
Na datze zich eenige dagen geopend hebben vertoond, Vruchten;
vergaan ze in haar zelven , en laten dan agter kleyne,
ronde, eerfl groene, daar n a to o d e , eyndelijk zwart
wordende Vruchten; tw e e , drie, v ie r, en meer aan
Zeer teedere en korte Steelt jens bij den anderen gevoegd.
D e Phyllirea folia aureo , et argenteo $ Befdrij.
o f Phyllireaboom met geel als Goud', en m e tving.^r 1
wit als Zilver gekantte B laderen , groeyen ^ lllrei*
van naturen op de wijze van dé Phyllirea vul- gouden
garis , o f gemeene Phyllireaboom. Hebben ron- Zilver ge*
de en zwart-roode Takjens; aan welke, nu aan dé
eene, dan aan de andere zijde, de Bladeren voortkomen,
luchtig boven malkander gefield ; van een zeer ongelijke
grootte; ja dikmaal gantfeh mifmaakt, zommige
echter zeer volkomen; en dan gemeenelijk een vingerlid
lang, wat meer o f min; een kleyne vinger, en ook
wel minder, breed; al te zamen onder aan de Steel öp Gedaante
’t fmalfte; eenige in het midden,. andere daar teegens der zelve,
voor op *t breedfte, en. dan daar flomp-rond toegaande;
een ander weer in een fpits Homp punteyndigende;
ja onder die met het wit o f Zilver Blad vind men’ er
dikmaal, geheel Ovaals-wijz>e ron d ; -maar ook dan
ziet men daar voor aan een kleyn fpits, op de manier
van een kleyn Voorntje. Gezamentlijk zijn ze hard
van aart; liaan fteevig'; zijn in ’t midden aardig voorzien
met een regt-doorgaande Ad e r, waar uyt veel andere
zeer teedere voortfehieten ; om 5t gantfqhé Blad
bij de randen in malkander vloeyen, en aldaar een ronde
inwendige Cirkel maken.. Aan deeze randen zijn
zommige teeder getand; andere daar teegens gantfeh
niet. Boven zijn ze van veiwe donker, ook bleekgroen
; voorzien met eenige weynige witte plek jens
ó f ßippelen, dóch aan de randen met een gantfeh Z ilver
witte breede Jlreep rondom , waarlijk beziens-
waardig: onder zijn ze veel bleeker. De andere foort
is op dezelve wij ze-op *t fchoonfte vercierd rn.GX.goud-
geele randen en ftreepen. Tuffehen welke hier en gintlch Bloemen
aan kleyne Takjens zoo wel de Bloemen As ’t Z a a d , op en Zaad*,
dezelve wijze der voorgedagte foorten, worden voort-
gebragt, en met lu ll aanfchouwd.
K R A C H T E N .
DE Bladeren deezer Boomtsjens van buyten op- Artzenyen
gelegt, verkoelen, verzachten , en verdrogen van deeze
de vochtigheyd en hitzigheyd der Gezwellen'.
’t Poeder daar van in Wijn gek o o k t, en daar mee g e-J
waffehen , verdrijft de Lendenpijn; de opdruyfiigbeyd
in ’t aangeztigt, en d€ z.eerigbeyd, zoo van de Mond als
’t Tandvleefch.
De Bladeren in Wijn gek oo kt, en daar van gedron- Diofawl{
ken, zettelt de Waterlojfing fterk voort. Zijn ook zeer
goed, om de Gezwellen des Monds daarmee te genee-
zen, volgens ’t berigt van Dioscorides.