B eschryving van c e B o o m e n , I B o e k , 54
c ï a Rü BRa A f r ic a n a , ó f Africaanfche fiioeying te beeter Hout zetten > en tè fterker groeyen Acacia met frutefctnt
mogten,om zoo de eerfte Winter (daar’tvoomament-
lijk aan legt) te verzeekerder té mogen door-komen..
Acacia Dé A cacia major , ó fgroote Acacia^ van welke
Major,o? foort ik binnen Parijs, in des Konings H o f, Böomén
groote jjej) gezien , welke bereykten de hoögte eens grootéii
> ■ . ** Peerebooms, is van een harder aart, envgeeft een tame-
lijk-gtoote, witte, opftaande Bloem; in welker midden
rnen een geele plek z ie t, met kleyné groene ftreepjens
door-lopén, gemeenelijk neerwaarts hangende aan korte
brayne fleeltjens,óitvm deErweten niet zeer ongelijk.
Tien , twintig , en noch meer der zelver zitten tros*- I
wijze- neevens en boven malkander aan de gedagte hare
fieeltjens te zamen gevoegd. De Pen.ltjens, op de aarde
neervallende, zijn ontrent een kleyne vinger lang, met
Eygentlij- bleetabniyn Zaad. De Takken zijn u yt deu afch-
ke bcfchrij- grauwen bruynachtig,inwendig vervuld met een groot
dèelcaa voos pit ï ö f marg : ° ° k voorzien met veele korte,
fooit! onder breede, böVéii fpitze en fteekehde Doornen, u yt-
wendig van deZelVe vêrwe: aan welke Takken, nü u yt
de eenë, dan uyt dé afidere zijde, bóven den anderen,
veele tamelij k-latige efi bleek-roodvèiwige teedert fieeltjens
gtoeyen ; vêrciêrd met fchoóine bladertjens, altijd
twee eh twefe regt teegens óver malkander, sniftende
o p zeer \&>tttfièéltjèhs j doch voor aan eyndigende
alleen met een ; van een aangename blèek-groene cöu-
lëu r , onder wat blèeker, niet blinkende, langwerpig-
rond, zóö lang als ’t lid van een vinger; ó f wat meer;
ruym een vinger breed, aan de randen effen en flecht:
' ftaah fte ev ig, zijn zacht; achter-en vooraan ftomprond
toelopende. Wanneer men ze in de Mond
knauwdy hebben Zé weynig fmaak , doch zijn zeer te
karnen-trekken de. In *t midden ziet meü een regtdoörgaande
Ad e rtje, waar uyt verfcheyde andere zeer
Teedere, van een bleekë v erwe , opwaarts ter zijden
voörtkoHien. ' ' ‘
Bloemen , Zij beminnen een - zandige goede grond , door-
dochzon- mengd met een weynig twee-jarigé Paerdemift en
' Yeen-aarde; een opene, warme , vrye , luchtige , wel
ter Zon geleegéfie plaats; én reedelijk yeePwater. Als
ze gróót gewórden zijn , geeven ze' in deeze Geweften
wel Bloemen, gelijk alreeds géZegt is, naaar noyt- eènig
rijp Zaad.: Eetïé van deeze fo o r t; alhoewel maar. zes
voeten hoog , hééft in de'Maand Junius des Jaars
16 7 7 . in mijnén H ó f binnen Groeningen vbort-gebragt
agtentwintig Bloem-trojjen. Gröote koude konnen ze
uytftaan: blijven óók wel eehigêjaren lang in ftand, dé
geheele Winters door, als ze warm gezet; en voor alle
■ zoo Oófie- als Nóorde-winden bewaard werden : inzon-
Waamee- derheyd wanneer zé wel geworteld, en een góede duym
*ning* dik geworden z ijn :: doch men moet ze ó p de Wortel
genoegzaam bedekken met Turf-mül.: échter vriezen
z e in felle Winters nóch wél d o o d ; o f lijden ten minuien
groot gèVaar van te zullen verfterven. Men moet
Ze ook ’s Winters Zöo lang binnens hüys bewaren, en
met-niet te Veel water onderhouden, tot dat ze hoog
én flerk genoeg z ijn ;om , buyteh gefteld, Winterkoude
te konnen verdragen: anders zouden ze , noch
jong en niet dik genoeg zijnde, door een ftrenge vorfi
ligtelijk verderven;.
Men kan haar aamvinnen , niet alleen door Z a a d ,
u y t heëtë o f warme Tanden herwaarts gebragt,. • het
-Welke men met èën afgaande Maan Van May in een Pot
-hol én een vinger-breed diep moet zayèn in de boven-
gedagte grond , maar ook door hare de aarde door-
- borende èh Zeer voört-lopëndé Scheuten uyt de Wortelen;
welke mén,-met een afneemendeMaah 'm Apr il, van de
oude affcheyd, én verplant.
De A cacia Arabica, ö f Arabifche Acacia z A ca-
- cïa AmeRicana , o f Acacia uyt America: A cacia
rötundifolia spiNÖsissiMA, o f z,eerDoornige rond-
-gebladerde A c a c i a A cacia frutescéns non spj-
'NóSA , ö f Struvellige Acacia zonder Doornen : A ca-
c i a cornigera , o f Acacia met Hoornen, en A cader
Vrucht i
Aanwinning.
jléacta
jlrabica;
America
* tifi
Via Spin
fftmas
dezelve aarde , grond, wateren plaats, als de Egypti-
fche Acacia , van welke wij nu hebben gefproken.
Willen o o k , in deWinter-tijd, op dezelve Wijze waargenomen
zijn. Kónnen ( gelijk veel meer andere zoo
Boom-gewalTen als Planten) op de volgende wijzé door
Zaad aangewonnen worden.
• Neem een P o t , gevuld met de boven-befchreevene Aanwij-
aarde : leg’er Uw Zaad in , ter diepte van een vinger zing van d«
breed ,, ontrent ’t laatfte van Febrnarius, o f ’t begin mamcr»
van Afaert, mét een afgaande Maan. Is ’t met een
harde Schad omkleed, zo o fiiij, ö fv i j l , met een Mes
o f ander gèfeedfchap , eerft dezelve zoo lang, tot dat
aan beyde dè zijden in dé lengte, defgelijks onder en
boven, een tamelijk-ronde opening (na geleegentheyd
van de grootte des Zaads j is gekomen : doch men
moet wel toezien , dat de inwendige Korl niet werde 7
geraakt, ofriiet de minfte fchade kóome te lijden. Zet
aan uwe Pot. op wat z^and, gelegt boven op de Yzere
Oven, en ftqbk in dezelve vuur, niet te fterk, en elke
dag op dezelve maat van warmte, de eeoe tijd niet
heeter als-de andere. Yoorzic het dan met een matige koe men
vochtigheyd van Reegen-water , vooral niet te v eel, ^ ezeBo°’
en lauw gemaakt : zoo zal ’t zwellen , zonder te verderven
, en binnen wëynige wecken voor den dag komen.
In den Ow» moet men ieder dag, een o f tweemaal
, na dat het meer o f min koud is , vuur ftoken ,
tot in ’t laatfte van M a e r t: ondertulïchen eevenwel
zet men, bij goede warme dagen, midden op den dag
de venöers zomtijds een uur drie o f vier open , op dat
’t nicuivlijks opgekoomene allénxjens zich een weynig
tot de Lucht mögt gewennen.
Neem daär ria de P o t , fiel ze m een Zonnebak^i inzalaao-
warme Paerdemifi ( gelijk onder de Acacia »Aigyptia winf cn
gezegt is) eh begiet ze zomtijds, als de aarde droog 7^
fchijnt-, een weynig met Zalpeeter-water, daar men
bij gèdaan heeft ’t Reegen-water , waar in Schapenmift
en Duyven-drek geweykt is, gelijk wij bij de Oranjeboom
hebben aangeteekend , en hier na bij de Guana-
banus, o f Zlejfchenboom , ook noch aangcweczen zal
worden. Vermits ze hier door een krachtig voedsel
genieten , zoo zullen ze voorfpoedig aangroeyen: blijven
ook hier door vrij en onbefchadigd van allerley
Ohgediert»
De A c a c ia A mf.r icana , waar van *t Zaad mij Acacia
in ’t Jaar 1656. toegezonden is .door C arolus de Enteric»
G iv r y te Amßerdam , heeft niet alleen Anno 166 M'
in mijnen T h u yn binnen Groeningen Bloemen, eerft
bleek, daar na van een gcele verwe , maar ook kleyne
Peulen voortgèbragt; doch daar in geen volkomen
Zaad. D it is ’t zelve Gewas, ’t welk te Romen , in
den H o f van de Kardinaal O do ardiTs Farnesius
Anno 9 en naderhand in noch andere Jafen ,
heeftgebloeyd; volgens 't verhaal van T obias A l d i -
nus. Deeze Boom, gelijk de mijne, was voortgekomen
van Zaad, uyt America gezonden.
Hij fchiet op , uyt een tamelijk fterke, regt neer- Befchrij-
gaande , in veele zijdc-takken verdeelde en bruyn- ving van
verwige Wortel , van naturen in fijne gcböorte-plaats ■ C(^cwas'
ter hoogte van agttien , twintig, vierentwintig, en
noch meerder voeten. Heeft een grauwe B a ß , en
daar onder een hayd , wit H o u t, zonder cenigé reuk
o f fmaak: inwendig is een zwartachtig P i t , o f Marg.
Boven is de "Stam verdeeld in veele onordentlijk-ge-
plaatfte Takßen, van een groen- en afchgrauwachtige
verwe, doch, na dc Zon gekeerd, dbnkcr-roode, omvangen
: waar uyt veele kleyne Tdkjens groeyen , nu
uyt de eene , dan uyt de andere zijde boven malkander,
altijd tufichen o f bij twee groote, fterke, fchar-
pe en witachtige Doornen uytfchietende. DeeZe Tak-
jens ftaan .als die aan de F i lix , o f Varen. Houden in
■ haar getal een ongelijke o rd e , en zijn voorzien met
bladeren , gedurig voortkomende w e e en fwee , regt
teegens