8,7 B e sch r yv in g d e r K r u y d e n , B ol len en B loem en , III B oek , 858
daar van gedronken, o f het gekaderde S e lf met een witte Bloem. IV . M acuï.0-
In Wijn gezoden, —
uyteeparftte Zap met Wijn ingenomen, doed gemakke-
lifk water loffen; alle taye vochtighecden fcheyden :
drijft uyt de Winden , en verwekt der Vrouwen
Maandfiondcn. .
Camtrar. Het Zaad is warm in den derden graad, en h)n
/.5.C.4«. van deden, ’t Zelve kleyn gewreeven , en met Ho-
i 5. ni y y ijn , Saffraan,*’t van Venkel, en Gal van
Si' een Hoen vermengt; dan in de Oogen gedaan, neemt er
de duyfterheyd van wech, en verhelderd het Gezicht.
C C C C X n i H O O F D S T U K .
SERPENTSTONG.
*jP het Needer.landfcb dus , en ook
9 wel van zommige Sl an g e to n g ge-
; noemd , om dat de Bladeren niet on-
ëygentlijk vertoorien de gedaante van
H? de T ong eener Sla n g . In het Latijn
geheeten Sa g i t t a , Sa g it t a l is ,
L in g u a Ser p en t is , en Se r p en ta r ia a q j j a t ic a :
in \ Hoegdttytfik PFEiLKRAyT : 'in \Franfch Q oeve
d ’A ro nd el le.
Twee ver- Hier van zijn mij in haren aart bekend geworden twee
anderlijke veranderlijke foorten; te weeteq:
foorten. j Sa g it t a major a q j ja t ic a , o f groote Serpentstong,
II.- Sa g it t a a o g a t ic a minor , ' o f kleyne
Serpentstong, Beyde zijn ze van de zelve Bomving en
Waarneeming.' ■ . \ ' n-ia j
Hoe men z jj moeyen van Naturen in. lopende o f JHlJtaande
* e ind? Waterin-, gantfehelijk niet'op eenige.andere,-of droonanöuêe“
ge plaatzen. Kpnnïh'. derhalven zeer bezwaarlijk in de
ken. Hoven worden ■ aangcyaeeht; ten .ware men in de zelve
een Gracht o f Sloot, groeve.-. Dan kan men ze. met
een waffende Maan van April o f A-fay in de grond
planten „ en de Gróê'f met Water vullen. Dus 'ge-,
handeld; waflsnz.e -.'dikmaal voort tot bóven ,’t Water,
en krijgen hare volle volko.mentheyd. Worden, pok
door.fterke Worfi niet lichtelijk -befchadigd, , Verliezen
teegens de Winter hare Bladeren ; welke in’t laatfte van
May wegr te voörfchijn komen. ,
k r a c h t e n .
Gebruyk r~* Erpentstong, o f in. het Latijn Sagitta ayUanca , is
^ koud en vocht van aart, ook te zamentrekkenk
J de.
tot genees- Het uytgeparflte Zap der Bladeren , o f de gelto-
middelen. tene Bladeren zelfs, gelegt op de Roos, 't Sprenktvuur,
.alle andere vnurigheydo f hitzige zweeren, verkoeld en
verteerd de zelve.
C G C C X IV H O O F D S T U K .
S E L F.
Namen Eder. genoeg bekend, en van bijna.
* am al]e menfchcn bcgcerig gebmykt; word
in het Ncedtrlandfih niet alleen dus,
maar ook van veele -Sav.ie , Sa l ie -,
p s M y j g en Sf.lve genoemd. In het Latijn
iikAri..'iZ ''-L en in het Jtaliaanfch Sa l v i a : in het
Hooódnj'tfcb; Salcf.y.: in het Franfih Sau g e .
Verfchey- • Hier van zijn'. mij in harén aart bekend geworden
deneaar- verfcheydene aardige, veranderlijke foorten; nament-
dige én J -
S r ,J I f Sa l v ia l a t ifo l ia maxima f l o m ' ïu r p u -
ten, reo , o f Aldergrootfie Se lf met breede Bla eren , en
■ èen purp ure Bloem. I I . . A n gu st ifo lia a u r ic u -
l a t a , o f fmalgeb lader de Self, met Ooren. I I I . A ngu
st ifo l ia nobilis flore albo , o f eedele fmalsa
m a jo r , o f groote Self'met rood, wit, en groen-
bonte ‘Bladeren. V . M aculosa m in o r , Jive A l-
bis PUNCTis v a r ié g a t a , o ï geflipte hjeyne bonte Self9
met wit en groen meer fchoon gemarmerde o f geftippelde
Bladeren: welke witheyd ieder jaar, in ’t laatfte van
Jun iu s , o f het begin van Julius , vergaat; doch in
Maert des volgenden jaars zich t’elkens weer op nieuws
vertoond. V I . A lter a minor m acu lo sa, o f twee- tot dertien
de kleyne foort van S e lf, met bonte Bladeren. V I I .
M armorea , o f met muyver w i t , als fijn gemarmer- geftcid. |
de Bladeren. V I I I . M armorea al te r a , o f tweede
foort van Self met Jpierivitte g ro f gemarmerde Bladeren.
IX’. L utea va r ieg a t a , o f Self met fchoo- | ■
ne geele als goud vercierde plekken. X. Sal v ia C re-
t ic a , o f Self uyt Candien. X Ï. S a l v ia minor an-
gu st ifq l ia C r e t ic a , -o f kleyne Self uyt Candien ,
mét meer fmalle en teedere Bladeren. X I I . S a l v ia
major arborescens , o f groote B o o m - f c lfX I I I .
Salvia A grestis , o f wilde Self; en dan meer andere.
Meeft al te zamen zijn ze van de zelve Bouwing
en Waarneeming.
Zij beminnen ook al te zamen een goede, gemeene, Grond,
zandige aarde, met oude Koeye- en Paerdemift genoegzaam
voo r z ien een .v r ije , wel ter Zon geleegene plaats;
en liever veel Water als eenige droogte; welke zc echter,
als de tijd zoo .valt, ook konnen verdragen: defgelijks
geduldiguytftaan.felle Forft, en allerley andere ongelee-
gentheeden der Winter. - - -
Bloeyen'ieder Zomer ^ en geéven meeft den tijd vol- Zaad.
komen rijp Zaad: ,’t welk mét een waffende IVlaan van •
/ipril niet diep, maar hol en luchtig, in de darde word
gelegt. Hier door kan men ze genoegzaam aanwinnen
en vermeenigvuldigen. En dan ook noch door hare
diep ingezette , o f in de grond gebogene, en haaftig | ,
Wortel fchi'etende Takjens. Welke men o o k , met een
volle Maan van uipril o f May, eer ze noch aan ^ yerfdie^-
Bloemfchieten gerakèn , * kan affnijdèn ; op een fcha-dene ma-
duwachtige plaats infteekenJ, en dikmaal met Water nieren,
begieten, op 'datze dies te bequamer Wortel vatten
mochten. Met een waffende Maan in Maert ( niet in
May; gelijk veele doen ) worden ze opgenomen en verplant.
Dan zullen ze- gewiffelijk beklijven. Anders
vergaan ze dikmaal, door de gewoone droogte der May-
maand; gelijk de dagelijkfche ervarentheyd ons genoegzaam
heeft geleerd.
. De Sa l v ia an gustifo lia no b il is flore a l - Eedele
b o y* o f eedele fmal-gebladerde S e lf ,’ met een witte
Bloem , valt tëederder van aart dan de andere foorten; self.
waarom ze dan ook lichtelijk door de- Worjf word
wechgenomen. Is derhalven goed , dat men van de
zelve eenige Planten ontrent den Herffi in een Pot zette,
en ’s Winters binnens huys beware; daar men haar met
matige vochtigheyd moet yoorziën.
Daarenboven is noch ongeraadzaam noch ongerijmd, wijnruyc
dat. men ontrent de Self een Plant o f twee Wijnruyte ^ ?3entSeeni
z e t te ,? om dat de Padden en andere giftige Dieren de waparorn |
krachtige reuk der Ru yte niet wel konnen verdragen : dienftig»
welke, anders zich geerne laten vinden, hare verblijf eri
fchuylplaats neenien op de onbebouwde plaatzen daar
^//w aft;d ie hier door een fchaddijkequaadaardigheyd
aan zich neemen , ja zomtijds, t’eenemaal vergiftigd
worden: waar door mén dan, deeze Self gebruykende,
zou vallen in ’t grootfte gevaar van ’t leeven te verliezen.:
waar van de Gefchiedboeken ons verfcheydene en
zeer aanmerkelijke, voorbeelden keveren.
De Salvia minor an g u s t ifo l ia , o f kleyne fmal- ^ cJ n*
gebladerde Self, krijgd u yt een teëdére, bruyn-verwi-
ge en veelvoudige Wortel .veele ronde en kort e Stedenp self.
aan welke groeyen veele digt bij, en digt boven malkander
geftelde Bladertjens, altijd twee en twee regt tee-Bladeren,
gens. over den anderen zittende. Zijn bleek-groen van
yerwe; een-, en ook anderhalf vinger-lid lang; ruftende
op lange ën .dunne Steelt je n s : makende te zamen
(tc