
 
        
         
		,p/  M o T ^ E N K R Ü Y  o. 
 een  -witte  Bloetti  \  worden  in  het Voorjaar $  met  ëen  
 waflende Maan van  Maert  o f  A f  ril ,  niet  diep  in  de  
 aarde  gezayd.  Krijgen ,  in  de  tweede  Zomer,  Bloemen, 
   ook volkomen  Zaad,  en vérfterven  daar mee*  
 veder-  De  B l a t t a r i a   f l o r e   p u r p u r e ó   ,  o f   Motten-  
 j l j  andere kruyd  met  een  purpure  Bloem;  F l o r e   c ïn e r e o  j  o f  
 foorten.  een  afchverwige-BloemF l o r e   o b s o l e t o   ,  of  
 met  een Bloem van een verouderde vieze couleur j   F lo re  
 p a l l ió o   FUSCÖ,  o f  met  een  bleek^bruyn-verwige  
 Bloem,  en  al de veranderlijke  foorten,  uyt deeze voortkomende, 
   vergaan zoo haaft niet,  maar  blijven  eenige  
 jaren lang in het leeven.  Schieten  ieder Voorjaar nieuwe  
 Scheuten  uyt hare  Wortel;  verliezen ook *s Winters  
 hare Bladeren  niet  al  te  zamen.  Geeven  elke  Zomer  
 yeelvoudige  Bloemen ,  welke  wel  niet  langer als eenen  
 I  E'ocmcn'  ^  duren  ,  doch' t’elkens  de  volgende dag vernieuwd  
 * Zaad.  worden ;  en  in  de  zelve  volkomen  Zaad :  het  welk  
 niet diep word gezayd met  een waflende Maan van September  
 in  een  P o t ,  om  *s Winters  binnens  huys  ge-  
 b r a g t e n   yoor  de  Vorfl  bewaard  te  konnen  worden,  
 i /anwin-  Zomtijds moet men het gezayde met een weynig voch-  
 ; nin2-  tigheyd befprengen;  zoo  komt het  in het Voorjaar  op  
 ( want  het  moet  lang  in  de  aarde  blijven  leggen)  en  
 /  groeyd voort.  Indien men  het  Zaad in Maert o f  April  
 wou  inleggen,  zoo  zou  het  eerft in den Herfft opkomen, 
   en dan,  weegens de teederheyd der  jonge Plant-  
 jens,  in de Winter meerendeel weer vergaan. 
 Aanmcr-  Deeze nieuwe Plantjens  dus uyt  Zaad  opgekomen, 
 : king.  bloeyen  niet  voor  de  tweede  en  derde Zomer.  Hier  
 uyt  ontftaan  zoo  veele  en  wonderlijke  veranderingen,  ,  
 niet alleen der couleuren,  maar  ook  in het  verfchil van  
 grootheyd  en  kleynheyd,  dat  men  de  zelve geen bijzondere  
 en  eygentlijke  namen  zou  konnen  geeven,  
 Doch  de  andere  foorten  brengen  zelden  eenige  ver-  
 fcheydentheyd in verwen,  maar  meeft  altijd  eeven  de  
 zelve Bloemen  voort. 
 K R A C H T E N . 
 ilWM. l.f. \   / f  Ottenkruyd  is  warm  en droog van  aart.  Ver-  
 r.18.  \ / |   d rijft,  door  een  ingeplantte  eygenfehap,  alle 
 -k.  ▼   Motten. 
 Paps-wijze op de O ogen gelegt,  geneeft  de  zwelling  
 en  brand  der  zelve j   defgelijks • allerley  andere  zwee-  
 ringen. 
 In  Wijn  gezoden,  en daar van tweemaal ieder dag,  
 te  weeten,  *s  morgens  nuchteren ,  en  *s namiddaags  
 ontrent ten vier uuren, gedronken,  opend de verftopt-  
 i'  heyd  der  Leever,  en  van  alle andere inwendige  déelen 
 ‘fij'fifa’ u ^es  Ligchaams.  Vermag  voorts  alles  wat  in  het vol-  
 gendeü/bo/^/z^van  het  V e r b a s c u m   o f  Woüekruyd  
 zal  gezegt  worden. 
 LX X X V I   H O O F D S T U K . 
 WOLLEKRUYD. 
 ? Y   de  Neederlanders  niet  alleen  me  
 j  deezen  naam  b ek en d ,  maar  o o k   vai  
 ijj3  veele  geheeten  K o n in g sk a a r s   ,   o  
 m  T o o r t s k r u y d ,  vermits men  van  ha  
 l  re  Steelen  en  Bladeren,  w e lke   allerle; 
 — :------►  v e t t ig h e yd  na  z ich  neemen, een helder 
 brandend  licht  kan  b ere yd en :  in  het L a tijn  V e r b a s   5Um  CANDELA  r e g i a ,   o f  o o k   T a p su s   b a r b a t u s   
 ïn  het  Hoogduytfch  W o l l k r a u t ,   K o n ig k e r t z e   
 ?*  K e r t z e n k r a u t   :  in  het  Franfch  B o v i l l o n   ,  c  
 T o r ch e s   :  in  het  Italiaanfih  V e r b a sc e   ,   T a sso  
 2   BaRb a s so ,  o f   B a r b a r a s c h io . 
 Veri'chcv  k   ^ er  Van  z iin mi)  *n  haren  aart eenige  veranderlijk  
 de foor.  .?2iens-waardige  foorten  bekend  gewo rden  j   nament  
 ten.  k jk   deeze  : 
 I«  V e r b a s c u m   a l b u m   Ma s   f l o r e   a l b o   ,   o 
 W   O L I . E K R U V O .   398 
 wit  Woüekruyd mannetje met een witte Bloem  I r .   A l -»  
 b u m   MAS  f lo r e   LUTEO 5  o f  wit Wollekruyd mannetje  
 met  een  geele  Bloem.  III.  FceMiNA  f lo r e   l u t e o   
 MAGn o   ,  o f  Wit Woüekruyd met een groote geele Bloem-, 
 IV .  R am ÖSUM  EceMtNA  FLORÈ  LUTEO  AMPLÖ  ,  o f   
 wit Woüekruyd wijfje met Takken  en groote geele  tloe■*  
 men,  V t  N ig r u m   f l o r e   a l b o   ,  o f   zwart  Wolle*  
 kruyd  met  een  witte  Bloem.  V I .  V e r b a s c u m   sal-   
 v ijE  f o l io   f r u t e x   f l o r e   l u t e o   ,  o f   Boomachtig  
 Woüekruyd met  Bladeren  van  S e lf,  en een wonderlijke  
 geele Bloem.  V I I .  V e r b a sc um   s a l v i^e   fo l io   f r u t 
 e x   f l o r e   a l b o   ,  o f   Boomachtig  Wollekruyd  met  
 Bladeren van Self,  en een witte Bloem.  Niet alle zijn ze  
 van de  zelve Bouwing en Waarneeming, 
 A l te zamen  eevenwel  beminnen ze  een  góede j  ge- ?.ronc**  
 meene  ,  zandige  aarde  ,  met  oude  Paerdemift  matig  
 voorzien  :  een  warme,  vrije,  wel  ter  Zon  geleegene  
 plaats,  en  veel Water.  Verdragen  fterke Vorfl.  Bloeyen  
 in  de tweede Zomer;  en  als ze volkomen  rijp Zaadcp*  
 geeven hebben,  verftervenze:  ’t welk met een waflende  
 Maan van Maert om  het  tweede  jaar ,  o f   ook  wel  
 jaarlijks,' op  nieuws weer gezayd moet  zijn.  Hier door  
 kan men ze genoeg vermeehigvuldigen: alhoewel ze ook  
 wel  van  zelfs voortkomen,  zich  zelven  zayende  door  
 het  uytvallende Zaad. 
 Het  V e r b a sC um   s a l v ije   FOLtö  f r u t è x   f l o r e   Boomach-  
 l u t ë o   e t   a l b o ,  o f  Boomachtig Wollekruyd met Bla-  met  
 deren van  Se lf  ( bij  andere  geZegt  Salie,  en  Savie ) ,   Bladeren  
 beyde  met geele  en  witte  Bloemen ,  zijn  veel téederder  vaQ SeA*  
 van  aart,  en  konnen,  buyten  ftaande,  de  koude  der  
 Winter  zeer qualijk verdragen. 
 Moeteh  derhalven  ,  met  één  waflende  Maan  van Waamee-  
 April  in  Potten  geplant  zijnde,  in  hetbegih,  ö f   ten m Q^‘  
 halven  v in . Ottober,  na  geleegentheyd  dat  het  Weer  
 zich aanfteld,  binnetis huys gebragt,  ën  op  een bequa-  
 me  plaats gezet  worden  ,.  waar in  men  niet  vuurd  als  
 bij  vriezend W e e r ;  onderhouden  met  matige  lauw*  
 gemaakte Reegen-waterfche vochtigheyd;  en niet  voor  
 in het begin,  o f  ten  halven April met een  zachte  Ree-  
 gen  weer  buyten-gefteld,  voor koude  nagten,  en hay-  
 rige,  drooge  O ofte*  o f  Noorde-winden  wel  gewagt  
 zijn. 
 Zij  blijven  lange  jaren  in.het  leeven.  Worden  in Hoogte,  
 deeze  Landen  nauwelijks  vier  o f , v ijf   voeten  hoog. 
 Bloeyen  ieder  Zomer  Zeer  fchoon,  doch  krijgen  noyt  
 rijp  Zaad. 
 Worden  echter  vermeenigvuldigd  door  hare  bij  o f  Aan win*  
 eeven  boven  de  Wortel  uytgefchotene  jonge  Looten. ninS*  
 Welke  men  ten  halven  ,  op  de wijze der  Angelieren  ,  r  
 infnijden,  met’aarde aanvullen  ,  en  in  het  tweede  jaar  
 Wortel  gefchoten  hebbende,  niet voor dat de zelve  jarig  
 is  geworden  ,  van  de  oude  afneemen,  en  met  de  
 voorgemeldde  Maan  van  April  in  Potten  verplanten  
 moet. 
 Het  V erbascüm  sa lvi^   folio  arborscéns  Bcrigt van  
 flore  Lu t e o ,  o f   Boomachtig  Wollekruyd met Blade*^c ^^vtc^  
 ren  van Self,  en geele Bloemen,  ontrent  (gelijk alreeds  
 gezegt  is )  ter  hoogte  van  v ijf voeten  ,  wat  meer o f   
 min,  opfehietende,  krijgd uyt een  taye,  houtachtige,  
 bleek-vèrwige  ,  matig-dikke,  en met ontelbare Veeze*  
 lingen voorziene Wortel,  een  taye,  harde, meer als drie  
 duym in  het ronde dikke,  grijs-witte,  fchilflerige,  inwendig  
 gantfeh  witte  Stam,  welke  zich  verdeeld  in Stam,  
 veele  zijde-takjens;  zijnde  in  het  eerflré  jaar  bekleed  
 met  een  aangename,  zeer  ru y g e ,  w itte ,  dóch korte  
 Wolligheyd, welke naderhand,  als de Takken houtachtiger  
 worden,  te eerieffiaalvergaat.  Aan  de zelve gfoeyen  
 Bladeren -,  altijd  twee  en  twee  regt teegens  malkander*  
 over gefield  ;  ruftende op geen  lange  Steeltjens \  Ongelijk  
 van grootte •,  de grootfte  eenr  vinger,  wat  min  of  
 meer,  lang,  een  groot lid van  een vinger  breed  ;  in  ’t  
 midden  na  de  Steel  toe  gemeenelijk  alderbreedft  j  na  
 vooren  fmaller,  en  aldaar  in  een  ftömp  punt  eyndi-  
 gende.  Zijn  zeer  zacht  in  het aanraken  ,  eén weynig Blader«,  
 6  dik