
onder het toezigt van den Heer Tielman, Secretaris van het
Gouvernement. In de vorstelijke woning trokken twee kolossale
doodkisten, met was digtgesmeerd en op twee lange
tafels staande, de aandacht der reizigers; zij bevatt’en de lijken
van den vorigen vorst en zijne echtgenoot, beiden reeds
voor eenige jaren overleden, maar nog onbegraven gebleven
bij gebrek der noodige gelden, om de begrafenis te bekostigen
en de schulden te voldoen. Ten laatste begaf zich
de Heer Muller met zijn gevolg ook naar de woning van
den Radja van Taibenoe, —- een groot, fraai huis op eene
hoogte gelegen, tot welke men met een steenen trap opklom.
De Radja kwam, deftig in het zwart gekleed, zijne gasten
tot aan de deur te gemoet, en voerde met hen, onder inachtneming
van zeer beleefde vormen, een even levendig als
belangrijk gesprek.
De Engelsche reiziger Beete Jukes geeft geen minder
vereerende getuigenis van dè beleefde manieren van twee
Timoresche Radja’s, die hij bij den Heer Tielman ontmoette,
terwijl hij een bezoek bij hem aflegde. Zij waren gekleed
in gebloemde sits en werden ieder gevolgd door twee of drie
dienaren, een van welke een zwaren staf droeg met gouden
knop, waarop het Xederlandsch wapen gegraveerd was. Zij
groetten elkander en den Heer Tielman met veel bevallig'-
heid, en boden elkander stoelen aan met al de ceremonieuse
beleefdheid van een Fransch edelman der oude school. Toen
zij gezeten waren, plaatsten zich de stafdragers achter hunne
stoelen, en hunne overige volgers zett’en zich op de hurken
op den grond. “Ik was niet weinig verwonderd,” zegt onze
reiziger, “in dezen afgelegen hoek der wereld getuige te
“zijn eener blijkbaar tot gewoonte geworden beleefdheid van
“manieren, zoozeer in overeenstemming met de gebruiken,
“die onze beschaafde zamenleving vordert.”
De vrees dezer Timoresche hoofden om de regelen der
étiquette te schenden, geeft echter soms aanleiding tot grappige
tooneelen, waarvan de Heer Heymering het volgende
staaltje verhaalt. De Radja van Koepang was bij zekere
gelegenheid tot het bespreken eeniger zaken bij den Resident
ontboden, en genoot de eer bij hem thee te drinken, in
tegenwoordigheid van eenige andere gasten. Al de overigen
hadden reeds lang, volgens het toenmalig gebruik, door het
omkeeren van hun kopje te kennen gegeven, dat hun dorst
bevredigd was, toen de Radja nog steeds met eene onbeerrijpelijke
volharding bleef drinken. De bedienden had dit
lang verveeld, maar zij wisten niet hoe bitter de Radja onder
de pijnlijke onzekerheid zuchtte, hoe hij zou te verstaan
«reven dat hij reeds meer dan verzadigd was. “ Die drommel-
sche Radja!” dacht de meid, toen zij voor de twintigste maal
hem zijn kopje aanbood; “die drommelsche meid!” dacht de
Radja, “«al zij dan nimmer ophouden mij met dat kokend
heete vocht te komen kwellen? Zeker wil mij de Resident
op deze wijze zijn ongenoegen doen ondervinden. “Ach,
mijn goede Heer Resident!” barstte hij eindelijk uit, “meent
gij dat ik straf verdien, ik zal mij onderwerpen aan uw
oordeel; maar houd op, bid ik u, mij op deze wijze te kwellen
: ik kan niet meer drinken, of ik zal nog barsten van
benaauwdheid!”
XXIX.
Alvorens ik dit opstel met eenige opmerkingen over den
handel van Koepang besluit, wil ik thans nog een vlugtigen
blik werpen op de artikelen, die het voor binnenlandsche
consumtie en handel oplevert, of bij meerdere ontwikkeling
zijner nijverheid zou kunnen opleveren. Van oudsher waren
sandelhout en was schier de eenige waren, die het aan den
buitenlandschen handel verschafte; maar men zou zich zeer
vergissen indien men meende, dat Timor voor geene meerdere
productie vatbaar was. De vruchtbaarheid van den
grond wordt kwalijk beoordeeld, indien men dien afmeet
naar de geringheid der voortbrengselen van den landbouw,
en uit het oog verliest, dat de woeste en in gestadigen
oorlog levende bevolking geen ploeg noch spade, ja zelfs
geen patjol kent, en een puntigen stok om den grond op
te krabben als eenig werktuig bij het bebouwen harer akkers
gebruikt. De djagong (maïs) is het lioofdvoedsel der
bevolking; zij is er van uitmuntende hoedanigheid en vormt
aren, die eene lengte van 10 it 11 duimen hebben en naai
evenredigheid dik zijn. De rijstkultuur is er zeer achterlijk,
wat in sommige streken aan gebrek van water, maar toch
vooral aan de omslagtige bewerking der rijstvelden, die
een groot aantal slaven en buffels vordert, moet geweten