
veelal aanmerkt als onder de suprematie staande van den
Lio-Rai van Loeka, ofschoon de Heer Francis zegt, dat hij
zich dien titel wederregtelijk heeft aangematigd 1. Het Ne-
derlandsch gezag heeft zich zelfs niet verder met die landen
bemoeid, en zijne aanspraken op Manatoetoe en de omliggende
gewesten , ofschoon door de contracten van 1668
met de Compagnie verbonden, geheel laten varen. Daar
nu de Portugezen de Timoresche landen evenzeer geheel
aan het Nederlandsch gezag hadden overgelaten, behoudens
de bezittingen en aanspraken van het bestuur der zwarte
Portugezen te Oekoesi, bepaalden zich op Timor zelf de
geschillen hoofdzakelijk tot eenige landen, behoorende tot
het rijk van Waiwiko-Waihali. Want ofschoon de Lio-Rai,
die het erkende hoofd is van dezen staat, steeds deNeder-
landsche vlag was blijven voeren en het bondgenootschap
van het Nederlandsch Gouvernement nimmer had laten varen,
was zijn gezag ontoereikend geweest om te verhinderen,
dat onderscheidene zijner vasallen, door de intrigues
der Portugezen verleid, vroeger of later de vlag van Portugal
hadden opgestoken.
Een der volkrijkste en vruchtbaarste gewesten van Timor
is het rijkje Maubara, aan de Noordkust tusschen de Por-
tugesche bezittingen Dilly en Batoe-Gedeh gelegen. De
vorst van dat rijk was niet slechts als onderhoorige van
Waiwiko-Waihali bondgenoot der Compagnie, maar had in
1759 ook afzonderlijk met haar gecontracteerd, en het
schijnt zelfs, dat zij in zijn gebied eenige welgeslaagde proeven
heeft genomen met den aanplant van koffij. Sedert
1785 lezen wij echter dat Portugal aanspraken begint te
maken op dit distrikt, en de verre afstand van Koepang
schijnt oorzaak geweest te zijn, dat het Nederlandsch bestuur
zijne regten op dit door Portugesche bezittingen ingesloten
rijkje slechts flaauwelijk liet gelden. In 1837 was te Maubara
een moord gepleegd aan den gezaghebber en den timmerman
van een Engelsch vaartuig, en een Britsch Zeeofficier
kwam te Batavia de vervolging der schuldigen eischen.
De Indische regering wist toen zelve naauwelijks of Maubara
Nederlandsch of Portugeesch was; zij droeg het onderzoek
naar dit vraagstuk en tevens naar het gepleegde misdrijf op
aan den kommandant van de Boreas, den Heer Paling, teo
elijk met een ander soortgelijk onderzoek, Larentoeka betreffende,
waarvan ik boven gesproken heb. De Gouverneur
van Dilly, met. wien de Heer Paling in briefwisseling trad,
bleef stijf op zijne aanspraken staan, wat echter niet verhinderde
dat Larentoeka getuchtigd werd; Maubara werd verschoond,
omdat men meende dat de slagtoffers van den moord
hun ongeluk aan zich zelven hadden te wijten gehad.
Het verslag van den Heer Brouwer leert ons naauwkeu-
rig, hoe in 1849 de stand van zaken in dit rijkje was. De
Radja, Don Caletto geheeten, had zich aan vele trouweloosheden
en geweldenarijen, zoowel jegens vreemde kooplieden
als jegens zijne onderdanen schuldig gemaakt, en zijn broeder
met diens geheele geslacht doen ombrengen. Het grootste
gedeelte zijner onderdanen, met zijnen Fettor aan het
hoofd, had zich daarop van hem afgescheiden en hem verdreven.
Don Caletto vroeg de tusschenkomst van den posthouder
te Atapoepoe, die echter daaraan niet kon voldoen,
bij gebrek van een vaartuig om zich mede naar Maubara te
begeven. Nu wendde zich die vorst tot den Radja van
Motaël en eenige andere het gezag van Portugal erkennende
hoofden, terwijl ook de Fettor zich vier bondgenooten onder
de vorsten van het Portugeesch gebied wist te verwerven.
Hoedanig dus het einde dezer geschillen wezen mogt, was
daarvan de volkomen zegepraal van den Portugeschen invloed
te wachten.
Omstreeks denzelfden tijd werd het aan Maubara grenzende
binnenlandsch distrikt Hermera, mede eene onder-
hoorigheid van Waiwiko-Waihali, door een talrijk inlandsch
leger, uit alle oorden der Portugesche bezittingen verzameld,
en met het garnizoen van Dilly vermeerderd, onder bevel
van den Radja van Motaël, met kracht van wapenen
onderworpen. De oorzaak van deze vijandelijkheden was de
weigering van den Radja van Hermera om twee Portugesche
onderdanen uit te leveren, die op slavenhandel betrapt
en derwaarts gevlugt waren. Door eene schaar van meer
dan 6000 man werd het ongelukkige Hermera aangegrepen;
de Radja werd in een gevecht met nagenoeg 60 zijner
onderdanen gedood, een 30tal vrouwen in slavernij weggevoerd,
het meerendeel der bevolking verstrooid en het land
uitgejaagd, en het gansche gebied, met uitzondering van
eene kampong, waar zich de weduwe van den Radja met
ongeveer 400 inwoners ophield, geheel verwoest.
9