
gehouden worden (art. 4). Daarentegen verbinden zich al de
vorsten, om zich van verbonden en gemeenschap met andere
natiën te onthouden (art. 5), en verzoeken zij tegen haar de
bescherming der Compagnie (art. 6), aan welke zij weder-
keerige hulp tegen hare vijanden beloven (art. 7). Diensvol-
gens nemen zij op zich korpsen voetvolk en ruiterij op te
rigten, welker sterkte voor elk der contracterende vorsten
in evenredigheid tot de bevolking van zijn rijk wordt bepaald
(art. 8) *, terwijl de Compagnie belooft voor de behoorlijke
oefening dezer corpsen te zullen zorg dragen (art. 9).
Verbeurdverklaring van land en volk zal de straf zijn van
den vorst, die in zijne verpligtingen te kort schiet (art. 10).
Meer bijzonder verbinden zich de contracterende vorsten om
de gewesten te kastijden, die in 1749 met den Teninti-
Generaal van Oekoesi hadden geheuld (art. 11), waartoe de
Compagnie hare hulp belooft (art. 12). Eenige volgende bepalingen
hebben het handhaven eener goede politie ten doel.
Zij verbieden de wederzijdsche onderdanen overlast aan te
doen, onder bedreiging van straffen, te Koepang aan de overtreders
te voltrekken (art. 13); voorts schuilplaatsen te ver-
leenen aan oproermakers en onruststokers (art. 14), en
weggeloopen slaven in dienst te nemen, die, integendeel,,
opgevangen zijnde, tegen vergoeding van moeite en kosten
aan de eigenaars zullen worden weergegeven (art. 15); ter-
wijl zij bepalen, dat dieven en moordenaars te Koepano- zullen
gestraft worden (art. 16). Vervolgens wordt vrije uitoefening
van godsdienst aan allen gewaarborgd, onder voorbehoud
dat het maken van proselyten aan geene Roomsche
priesters of Mohammedaansche hadji’s zal vergund zijn (art.
17). In de nog overige bepalingen staan de handelsbelangen
der Compagnie en de vestiging en handhaving van haar 1
1 Gelijk in dit contract vele andere artikelen zeer overdreven en niet vervulbare
eisehen doen, zoo ook ten aanzien der hulptroepen. Volgens eene
opgave in het T. v. N. I., 1851, II, bl. 159, zouden in 1757 110 Europe-
sche militairen, 270 gewapende burgers, 500 Mardijkers, 1000 slaven, 1500
Tiuioresehe fuseliers, 7500 d°. piekeniers, 600 d°. ruiters, 785 ruiters en 695
man voetvolk van liotti, 380 ruiters en 380 man voetvolk van Savoe, te zatnen
13,720 man, ter beschikking der Compagnie zijn geweest. In een artikel in
het Tijdschrift van het Batav. Gen., D. I, bl. 332, wordt deze opgave als
zeer overdreven beschouwd, en gezegd, dat de meer verwijderde Timoresche
Radja’s hunne hulptroepen nimmer hebben geleverd, en dat Amarassi, Amabi,
Sonebait, Taibenoe, Fonai en Koepang de eenige Staten zijn, die — en nog
veeltijds gebrekkig — aan hunne verpligting hebben voldaan.
monopolie op den voorgrond. De contracterende vorsten
zullen zich van gemeenzamen omgang met anderen dan het
Nederlandsch hoofd en den predikant, van huwelijken met
onderdanen en van den handel met hen onthouden (art. 18).
Daarentegen zal de Compagnie allerlei benoodigde goederen
van Batavia zenden en in hare pakhuizen verkrijgbaar stellen
(art. 19). Alle produkten des lands zullen uitsluitend
aan de Compagnie geleverd worden (art. 20), en de contracterende
vorsten beloven peper en indigo te zullen doen
aanplanten (art. 22), waartoe de Compagnie, die in geval
van goede nakoming dezer bepalingen hare hulp en bescherming
toezegt (art. 21), zich verbindt de planten en gereedschappen
te leveren en voor de geleverde produkten een
bepaalden prijs te voldoen (art. 23). Voor de was zegt zij
een hoogeren prijs toe dan tot dusverre betaald was (art. 25),
maar vordert daarentegen, dat de contracterende vorsten aan
het Kederlandsch hoofd te Koepang, wanneer deze dit noo-
dig oordeelt, gratis levensmiddelen, materialen en volk zullen
leveren (art. 24), onder verbindtenis harerzijds om tegen
misbruik van gezag te waken, te gelijk met de bepaling,
dat alle kwaadstokers zullen worden opgevat (art. 26).
Vervolgens verbinden zich de contracterende vorsten, om
aan het hoofd te Koepang kennis te geven van alle schepen
die in zee gezien worden (art. 27), om aan Nederlandsche
vaartuigen, op hunne kusten vervallende, hulp te verleenen
(art. 28), om te waken dat hunne zeevarenden met passen van
het Nederlandsch opperhoofd te Koepang toegerust zijn (art.
29). De laatste bepaling (art. 30) heeft betrekking tot de
goudwasscherij op Timor, waarvan Paravicini niet onaanzienlijke
winsten voor de Compagnie schijnt gewacht te hebben
k Tweemaal ’s jaars, dus werd vastgesteld, zou met
200 man goud gezocht worden in de rivieren Mieomaffo
en Tepas, de eerste in ’t gebied van Amakono (Sonebait), i
i Ik vind in de aanteekeningen van den Heer van de Velde: «Paravicini
«schat de goudwinst voor de Compagnie op ƒ 1,614,240 ’s jaars , bl. 132.”
Dit cijfer is mij volstrekt onbegrijpelijk; zelfs indien de geheele waarde van
het eoud dat Timor aan den handel der Compagnie zou kunnen leveren, bedoeld
is komt het mij nog wonderlijk overdreven voor. Volgens Huysers,
a w bl 50, schatte de Gouv. Gen. Mossel de baten en lasten van ons
kantoor op Timor ieder op slechts ƒ 15000, terwijl in het boekjaar, sluitende
met uit. Augustus 1779, de werkelijke baten ƒ 13,619, tegen ƒ 11,71-, aan
lasten, bedroegen.