
Hazaart voor den zendelingsarbeid deelden, dan eens met
zijne medearbeiders, ’t zij omdat zij minder geschikt waren
voor hunnen werkkring, ’t zij omdat zij althans met hem in
inzigten verschilden. Verder dan Koepang en de volkplantingen
van Eottinezen en gemengde bevolking in den omtrek
heeft zich dan ook de arbeid der Zendelingen in den
iegel niet kunnen uitstrekken, en wat zij hier verrigtten is
nog vaak door de rooftogten der woeste Timorezen uit de
binnenlanden verstoord. In 1847 had zich de zendeling Don-
selaar te Babauw gevestigd; hij woonde er aanvankelijk in
eene inlandsche hut, tusschen struiken en wildernis uit takken
en bladeren opgebouwd. Inmiddels werd op een heuvel*
eene betere woning voor hem opgerigt, die een heerlijk
uitzigt bood over de schoone, met rijstvelden bedekte vlakte,
aan de eene zijde door rotsig en steil gebergte, aan de andere
door de baai van Koepang begrensd. Een inlandsch
onderwijzer, Pello geheeten, kweekeling van le Bruyn en
Ter Linden, hield hier eene wel-ingerigte school. “Het
was,” zegt de Inspecteur der zendingsposten van Bhijn, in
zijn bekend reisverhaal, “een lust der kinderen antwoorden ,
vooral ook hun vierstemmig gezang aan te hooren, en onder
meei deren des meesters opgewekte, rein gekleede vijf kinderen
met hunne moeder gade te slaan.” Wat verder, te Oesauw,
hield een ander inlandsch onderwijzer eene school, waarin,
vrij goede orde heerschte. M#ar in November van 1 genoemde
jaar viel eene stroopende- en moordende bende uit
het naburig gebergte op Noenkoeroes, en rigtte een gruwzaam
bloedbad aan, waarvan ik beneden breeder zal gewagen.
Ontsteltenis, schrik en verwarring vervulden den
ganschen omtrek, en de arbeid der zendelingen was er voor
langen tijd verstoord.
Het Zendelinggenootschap werd zijne teleurgestelde verwachtingen
en herhaalde tegenspoeden op Timor moede; het
vond zich te Menado, op Java en elders een hoopvoller
werkkring geopend, concentreerde meer en meer zijne krachten
op andere punten, en trok van Timor en Rotti zijne
aandacht in dezelfde mate af. Zelfs werd in 1852 broeder
Donselaar naar Bonthain in het Gouvernement van Makas-
ser verplaatst; broeder Schot, die zich daar in 1850 bij hem
had vervoegd, bleef nu alleen met de zorg voor de scholen
en gemeenten te Babauw en vijf omliggende dorpen belast;
terwijl broeder Heymering met zijne betrekking van predik
a n t te Koepang het opzigt over de vier naastbijgelegen
C h r i s t e n - g e m e e n t e n e n hare scholen op Timor b e n e v e n s de
negentien scholen op Rotti bleef verbinden.
Het voorlaatste verslag over het Indische schoolwezen,
dat zich uitstrekt tot aan het einde van 1852, hangt geen
zeer <mnstig tafereel van de scholen op Timor op. Het getuigt
dat alleen van de Maleische school te Koepang met
lof kan gewaagd worden. De onderwijzer Barnabas Mesach
Noya genoot van het Gouvernement eene bezolding van ƒ30
’s maands. Het onderwijs werd gratis gegeven en droeg
goede vruchten. Het getal der leerlingen was 71, waaronder
31 meisjes. De Zendeling-scholen in den omtrek van
Koepang bestonden nog wel, maar gingen, ten gevolge der
inkrimping van de missie op Timor, meer en meer achteruit.
Op Rotti werd sedert 1851 door het Zendelinggenootschap
niets meer voor het onderwijs gedaan; doch enkele Radja’s
hadden de scholen op eigen kosten aangehouden en voorzagen
zelven in bet onderhoud der meesters, die meest allen
op de school te Koepang onderwezen waren. Aan de Gouvernements
lagere school te Koepang, in 1835 opgerigt, in
1842 ingetrokken, in 1848 hersteld, wordt sedert 1849 onderwijs
gegeven door een zoon van den Zendeling le Bruyn,
die, blijkens het jongste schoolverslag over 1853, bij de vervulling
zijner taak, door de'onverschilligheid der ouders,
weinig aanmoediging ondervindt.
XXIII.
Om deze vlugtige schets van de lotgevallen der missie
op Timor niet af te breken , ben ik de tijdsorde vooruitgesneld;
ik keer terug tot het jaar 1833, toen de Heer Spa-
noghe het bestuur te Koepang aanvaardde. De nieuwe Resident
was een kenner en ijverig beoefenaar der kruidkunde
en beschonk de geleerde wereld met eene proeve eener Flora
van Timor; ook rigtte hij een genootschap op tot aanmoediging
van landbouw en veeteelt, waaraan de voornaamste
ingezetenen van Koepang en onderscheidene Radja’s deelnamen
, en dat aanleiding gaf tot eenige proeven met de kuituur
van tarwe, die aanvankelijk goede verwachtingen opwekten.
Te Koepang was groote behoefte aan versch water,
zoowel ten behoeve der inwoners, als der schepen, die ziel