
zeesche bezittingen hebben doen verliezen, die zich door eene
meerdere geschiktheid voor zoodanige kolonisatie onderscheidden,
dan nog bevatten deze woorden een groot fonds
van waarheid. Voor welk eene vermeerdering van bevolking
en welvaart door kolonisatie uit andere deelen van
den Archipel of van Chinezen, door de vestiging van Eu-
ropesche ambtenaren, industriëlen en handelaars ondersteund,
zouden Borneo, Celebes, Timor en zoovele andere eilanden
van den Archipel niet vatbaar zijn, zoo men de benutting
harer hulpbronnen slechts ernstig wilde, door alle middelen
bevorderde, en zich, om daartoe te geraken, aanvankelijk
eenige opoffering getroostte! Wat zich hiertegen verzet,
zijn de eischen van het batig saldo: de Indische Regering
mag, om zoo te spreken, over geen penning beschikken,
die liet bedrag van het batig saldo zou verminderen, al kon
daarmede de grond gelegd worden tot eene toekomstige welvaart
en grootheid onzer Indische bezittingen, die haar belang
voor het Vaderland honderdmaal zou verhoogen. Se-
dert op Java het kultuurstelsel werd ingevoerd, was de
verwaarloozing der buiten-bezittingen systematisch. En wat
bepaaldelijk Timor en de omliggende eilanden betreft, dag-
teekent van dien tijd het stelsel, om de bezitting wel aan
te houden, maar er niet meer dan het daartoe volstrekt
noodzakelijke aan ten koste te leggen, w'aarom alle bemoei-
jenis van het Gouvernement met die eilanden zich bepaalt
tot de handhaving van het établissement te Koepang., de
plaatsing van enkele posthouders en de zending, na kortere
of langere tusschenpoozen, van een grooter of kleiner oorlogsvaartuig,
om de Nederlandsche vlag langs de kusten te
vertoonen, waarbij aan den kommanderenden officier de
noodige volmagt gegeven wordt, om de geschillen bij te leggen,
tusschen de Radja’s en Hoofden ontstaan.
Men zou verwachten dat het Gouvernement, naarmate het
zich minder bij magte gevoelt, om zelf den bloei en de welvaart
van de meer afgelegen deelen onzer overzeesche bezittingen
te bevorderen, die taak te liever aan partikulieren
zou overlaten. Het tegendeel heeft plaats. De oorzaken
daarvoor zijn zeer onderscheiden. De partikuliere nijverheid
past niet in het bestaande koloniale stelsel; de Europeanen,
voor zooverre zij geene ambtenaren zijn, verdragen slechts
met moeite de willekeur van het autocratisch bestuur en trachten
naar politieke regten en vrijheden; de ambtenaren zijn
dikwijls niet gediend met de tegenwoordigheid der zulken
die hunne handelingen oplettend gadeslaan en tegen de uitoefening
van een gezag, dat de gedweeë inlander gemakkelijk
verduurt, bij het minste misbruik in verzet komen; men
vreest de toeneming van elementen, die het allengs onmogelijk
zullen maken, met eene betrekkelijk geringe magt
Indië in rust te houden, terwijl het voortdurend ten behoeve
der schatkist van het Moederland wordt geëxploiteerd; men
vreest inzonderheid de vermeerdering van vreemde bemoei-
jenis en vreemden invloed, indien soms vreemde kapitalen
tot industriële ondernemingen in Indië mogten worden aangewend.
Intusschen zijn deze niet de eenige redenen, waarom zoo
weinige ondernemingen van partikuliere nijverheid in Indië
tot stand komen. Daar waar zij het Gouvernement het minst
in den weg zouden staan, en dus nog het gemakkelijkst de
vrijheid zouden erlangen om zich te vestigen en uit te breiden
, stooten zij meestal op eene andere zwarigheid, den
eisch der bescherming. Zonder de zekerheid eener voldoende
bescherming, zal niemand op een eiland als Borneo
of Timor zijn kapitaal aan eenige onderneming willen wagen
; en die bescherming kan door het Gouvernement niet
verleend worden, zonder dat het zich het vestigen van militaire
posten, de vermeerdering van het getal zijner ambtenaren,
en daardoor eene dadelijke aanzienlijke vermeerdering
van uitgaven getroost. Dus komt zelfs de partikuliere
industrie, indien zij op de bescherming van het Gouvernement
moet aanspraak maken, met de eischen van het
batig slot in conflict.
’t Is daarom dat het Gouvernement, toen het zich het besluit
van 24 Oct. 1850, half tegen wil en dank, liet ontwringen,
echter door de aangehaalde bepalingen van art. 4 de
kosten der bescherming geheel op de schouders der concessionarissen
trachtte te laden. En zoo groot is de zucht tot
vermeerdering der Indische baten, dat in de toepassing,
gelijk de ondervinding op Biliton leert, met de grootste
strengheid wordt te werk gegaan, al kan het ook schijnen
dat in billijkheid de voordeelen, die door vermeerderd vertier
ten gevolge der industriële onderneming in de schatkist
vloeijen, in mindering zouden kunnen gebragt worden der
kosten van bescherming, die der onderneming worden toegerekend.
Ook de korte termijn voor den afstand van gron