
met gouden en zilveren platen en allerlei kostbaarheden
omhangen, en zich uitgevende voor een zendeling van Oesi-
neno, van den hemel nedergedaald, om over deze landstreek
te heerschen. Zijne woorden vonden ingang, en nog
dienzelfden dag werd de regerende vorst van Amanoebang,
die bij zijne onderdanen zeer gehaat was, verdreven, en de
Rottinesche slaaf in zijne plaats als vorst erkend. Het rijk
Amabi is volgens sommigen later uit dat van Amanoebang
voortgekomen, terwijl anderen de tegenovergestelde mee-
ning voorstaan.
Men zal reeds hebben opgemerkt, dat de namen van de
meeste genoemde landschappen zijn zamengesteld met Ama,
soms afgekort tot Am. Deze allen zijn oorspronkelijk personennamen
, in welke het eerste lid in het Timoreesch
“ vadèr” beteekent, naardien deze eilanders, even als vele
andere volken zoo in als buiten den Archipel, de gewoonte
hebben, zich naar een hunner kinderen te noemen. Zoo
beteekent Amakono “ de vader van Kono, en zoo verder.
De eenheid van westelijk of eigenlijk Timor, met uitzondering
van Koepang, in onderscheiding van de Belone-
sche rijken, schijnt te berusten op dé erkenning der suprematie
van Sonebait door alle vorsten van dat gebied,
ofschoon de grond daarvan uit de overlevering niet ten
aanzien van allen even duidelijk blijkt. In de Belonesche
landen vormde zich, nevens het rijk van Waiwiko-Waihali,
ook dat van Loeka in het oostelijk gedeelte, en beiden
waren, even als Sonebait, uit eene menigte leenroerige staten
zamengesteld. De overleveringen dezer, verder van den
zetel des Nederlandschen gezags verwijderde staten, zijn
tot dusverre, voor zooveel ik weet, nog door niemand bijeenverzameld.
De geschiedenis van allen is intusschen in
de grondtrekken ongetwijfeld dezelfde, ofschoon althans
Waiwiko-Waihali zijne eenheid beter dan Sonebait bewaard
heeft.
X.
Wij kunnen ons naar het tot dusverre gezegde in het
algemeen eenig denkbeeld maken van den toestand waarin
Timor verkeerde, toen het voor de eerste maal door Europeanen
bezocht werd. De Portugezen waren de eerste
blanken die zich hier vertoonden, maar het regte tijdstip
hunner vestiging op Timor heb ik nergens aangeduid gevonden.
Hunne eerste nederzettingen schijnen zij omstreeks
1520 te Lifao of Lifauw nabij Oekoesi gevormd te hebben;
maar ook te Koepang hadden zij een fort, lang voor de
komst der Nederlanders, In Sonebait regeerde toen de
tweede Lio-Rai, op wien zij zich een grooten invloed verwierven,
door hem een staf met gouden knop, een zwaard
en den rang en uniform van kolonel te schenken. De ko-
lonelshoed schijnt de inboorlingen bijzonder te zijn in het
oog gevallen, en men meent dat de bijnaam van Sobekase
(Europesche hoed), dien zij sedert*aan den Lio-Rai van
het Westen schonken, daarvan afkomstig is. Later verleenden
de Portugezen denzelfden rang ook aan den Radja van
Ambenoe. Intusschen maakten zij zich hier, gelijk overal
elders, aan vele geweldenarijen en afpersingen schuldig,
stookten het vuur der tweedragt onder de inlandsche vorsten
en grooten aan, en deden weinig voor de beschaving der
bevolking, ofschoon zij een grooten ijver om haar tot het
Christendom te brengen aan den dag legden. Hoewel zij er
in geslaagd zijn in den omtrek hunner voornaamste nederzettingen
een vrij aanzienlijk deel der bevolking te bekeeren,
hebben zij echter het bijgeloof geenszins uitgeroeid, daar zij
zich met eene zeer oppervlakkige kennis, een bloot naam-
Christendom, tevreden stelden. Ook hadden de bekeerin-
gen geenszins het gevolg van de bevolking met de heerschappij
der Portugezen te verzoenen; want alle berigten
stemmen daarin overeen, dat zij zich, althans in de westelijke
deelen des eilands, algemeen hadden gehaat gemaakt,
toen zich daar de Nederlanders vertoonden, die door de
bevolking als redders werden begroet.
Op zekeren dag, dus meldt de overlevering der Timore-
zen, hadden twee visschers van Solor, ver in zee, een ongemeen
grooten haai geharpoeneerd, welke, daar zij hem
niet doodelijk gewond, maargoed vast hadden, hunne kano
voortsleepte tot in de baai van Koepang, bij het eiland Sa-
mauw, waar toen reeds de Radja van Koepang van tijd
tot tijd te Oeasa zijn verblijf hield. Op zijne uitnoodiging
bleven de Solorezen eenige dagen bij hem, en verhaalden
hem dat de Hollanders te hunnent de Portugezen verdre